Plenair Huijbregts-Schiedon bij behandeling Normalisering rechtspositie ambtenaren



Verslag van de vergadering van 22 september 2015 (2015/2016 nr. 1)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 15.14 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Huijbregts-Schiedon i (VVD):

Voorzitter. Allereerst wil ik namens de VVD-fractie Peter Schalk complimenteren met zijn maidenspeech en hem van harte feliciteren.

Ik wil ook de indieners complimenteren met hun initiatief. Uit het voorstel dat voorligt, blijkt eens te meer dat er heel wat tijd, voorgangers, opvolgers en ministers aan te pas komen voordat een initiatiefvoorstel wet wordt. In 2010 is dit voorstel al bij de Tweede Kamer ingediend. De eerste schriftelijke behandeling in deze Kamer dateert van maart 2014. Ik hoop echter van ganser harte dat deze lange doorlooptijd in de parlementaire geschiedenis niet gewoontegetrouw op het conto van de Eerste Kamer wordt geschreven, want de realiteit is dat zowel de indieners als de regering niet bepaald veel haast hebben gemaakt met hun reacties.

Maar goed, nu is het zover. Eindelijk zal duidelijk worden of de traditie van de ambtelijke status ten einde komt of niet. Ondanks de complimenten voor de initiatiefnemers in het algemeen heeft mijn fractie wel geworsteld met de vraag of een dermate vergaand onderwerp als een stelselwijziging van de rechtspositie van ambtenaren zich wel leent voor een initiatiefvoorstel. De rechtspositionele, de financiële en de invoerings- en uitvoeringsaspecten zijn in hun voorstel steeds ondergeschikt gemaakt aan hun telkenmale herhaalde principiële keuze. Daaraan maken zij blijkens hun reacties alle mogelijke negatieve consequenties ondergeschikt, waardoor zij de facto de oplossing van die gevolgen doorschuiven naar de regering, zodat die het middels overleg en uitvoeringswetgeving op kan lossen.

De VVD kan warme gevoelens opbrengen voor het beoogde doel van dit voorstel, namelijk het in lijn brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van overige werknemers. In de tekst van het voorstel staat: "in overeenstemming brengen van de rechtspositie van ambtenaren met die van werknemers met een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht". De wijze waarop dit wordt vormgegeven, roept echter zo veel vragen en onzekerheden op dat wij ons afvragen of dat oorspronkelijke doel met het voorstel zoals dat hier uiteindelijk voorligt, wordt bereikt. De ontvlechting van de werkgevers- en overheidsrol is beperkt. De WOR en het budgetrecht van het parlement blijven intact. Politiek ingrijpen in het gehele loongebouw blijft dus mogelijk.

Midden in de schriftelijke behandeling van dit voorstel heeft in december 2014 hier de behandeling van de WNT2 plaatsgevonden. De minister heeft toen bevestigd — wat hij overigens nog ontkende bij de behandeling van de eerste WNT, een wet waarvan de VVD voorstander was — dat de aangescherpte normering effecten heeft op het totale loongebouw van semioverheidsorganisaties en zelfs doorwerkt naar de lagere regionen. De onderhandelingsruimte is dus beperkt en ingekaderd door de politieke realiteit van de wetgeving omtrent de normering van overheidssalarissen. Bij de behandeling van de WNT2 in december 2014 heeft de VVD, evenals bij de schriftelijke inbreng bij dit voorstel, dat toen ook al in procedure was en waarvan wij dus kennis hadden, al gesteld dat het van tweeën een is. Of je grijpt vergaand eenzijdig in in het gehele loongebouw of je normaliseert de rechtspositie van ambtenaren. De VVD herhaalt dan ook dat met name de WNT2, om nog maar te zwijgen van de WNT3 die in de maak is, conflicteert met de principiële uitgangspunten waarop dit initiatief oorspronkelijk was gebaseerd en waardoor de beoogde gelijkheid tussen overheidswerknemers en die in de marktsector is afgezwakt.

Soms is het goed om voor ingrijpende wetsvoorstellen de tijd te nemen. Het kan echter ook anders uitpakken, zoals bij dit voorstel. De tijd werkt niet altijd mee. Het lijkt er sterk op dat het te lang op de plank heeft gelegen, om het zo maar te zeggen, terwijl het door andere wetgeving letterlijk en figuurlijk links en rechts werd ingehaald. Het resultaat dat nu voorligt, lijkt op dit moment vlees noch vis. De beoogde tweezijdigheid is door de aard van het werkgeverschap beperkt. Het voorstel zelf is geen voorbeeld van de nagestreefde tweezijdigheid. Het is een eenzijdig besluit waarbij de bonden het nakijken hebben. Het blijft onduidelijk op welke objectieve criteria de uitgezonderde categorieën zijn gebaseerd. Waarom de MIVD wel eenzijdig en de AIVD niet? En dat is maar één voorbeeld. In het voorstel worden werkgevers verplicht een definitie te geven van "de goede ambtenaar". Mevrouw Barth sprak hier ook al over. Ook hierin is de tweezijdigheid niet herkenbaar. Hoever gaat de vrijheid van werkgevers? Hoe wordt de onafhankelijkheid van de ambtenaar gegarandeerd en politieke willekeur voorkomen?

De doelstelling van gelijkwaardigheid en tweezijdigheid in arbeidsvoorwaarden lijkt op gespannen voet te staan met de eenzijdig vastgelegde voorwaarden waaraan de nieuwe ambtenaar moet voldoen. Ook lijkt het erop dat er binnen een en dezelfde beroepsgroep sprake zal zijn van verschillende aanstellingswijzen, zoals dat ook al is gezegd over docenten in het openbaar en bijzonder onderwijs. Met de introductie van deze rechtspositie wordt niet genormaliseerd naar een vergelijkbare marktsituatie, maar wordt naast de oude wetsambtenaar een nieuwe gecreëerd. Die heeft iets van de traditionele ambtenaar en iets van de werknemer in de private sector. Het gegroeide hybride systeem waarvan de indieners af willen, wordt zo eigenlijk ingeruild voor een nieuw hybride systeem.

Zoals eerder is gezegd, bepalen de Wet normering topinkomens en vooral de WNT2 en de toekomstige WNT3 het beloningsgebouw van de semioverheidsorganisaties, en niet het vrije spel van de onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers. De politiek blijft niet alleen aan het roer staan, maar zit ook in de machinekamer. De VVD vraagt met name de minister om hierop te reageren, temeer omdat hij degene is die bij de behandeling van de WNT2 in december jongstleden betoogde dat de WNT2 dit wetsvoorstel niet in de weg staat.

In de inbreng voor het voorlopig verslag heeft de VVD indertijd gevraagd of het voorstel er primair op gericht is, het ontslag gelijk te stellen aan dat van de werknemers in de private sector. De toenmalige indieners draaiden daar aanvankelijk wat omheen, maar stelden, zij het aarzelend, dat dit een belangrijke overweging was die voorafgaand aan dit wetsvoorstel een belangwekkende rol heeft gespeeld. Ook vroegen wij herhaaldelijk, helaas steeds tevergeefs hopend op een antwoord, naar de urgentie van dit voorstel. Maar vooral vroegen wij: welk probleem wordt hiermee opgelost? Mijn fractie vindt dit zeer valide vragen, temeer daar de kosten aanzienlijk zullen zijn en deze op dit moment nog verre van inzichtelijk lijken te zijn, gezien de bandbreedte die steeds wordt genoemd. Principes mogen wat kosten, maar daar zijn wat de VVD betreft wel grenzen aan verbonden.

Zoals ik al zei heeft mijn fractie nog flinke aarzelingen bij dit voorstel. Het principe van gelijkwaardigheid en tweezijdigheid deelt de VVD wel, zoals u zult begrijpen. De aarzeling betreft de uitwerking van dit voorstel. De verschillen blijven namelijk groot. De indieners willen van het hybride systeem af dat in de arbeidsrelatie bij de overheid is gegroeid, maar daarvoor komt volgens de VVD, zoals ik al zei, een nieuw hybride systeem terug. Vergeleken de indieners hun voorstel aanvankelijk veelvuldig met dat van de private sector, nu gebiedt de realiteit om te stellen dat slechts een aantal basiskenmerken, zoals ontslag en aanstelling, vergelijkbaar zijn. Er zijn weliswaar een aantal systeemovereenkomsten, maar die zijn in de uitwerking niet vergelijkbaar. Dat brengt ons bij de vraag of de aanvankelijke ambitie om de rechtspositie van ambtenaren te normaliseren en in lijn te brengen met die van werknemers in de private sector, met dit voorstel is gehaald. Het kan echter ook zijn dat dit het best haalbare is.

Ten slotte heb ik een vraag aan de minister. Zou de regering, wanneer dit initiatiefwetsvoorstel hier niet had voorgelegen, zelf met een vergelijkbaar voorstel zijn gekomen? Is de regering van plan om, wanneer dit voorstel niet zou worden aangenomen, zelf het initiatief te nemen om de rechtspositie van ambtenaren te normaliseren? De beantwoording van de indieners, maar vooral van de minister, is voor de VVD-fractie bepalend voor het in te nemen standpunt over dit voorstel.