Plenair Bruijn bij behandeling Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg



Verslag van de vergadering van 29 september 2015 (2015/2016 nr. 2)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 21.17 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Bruijn i (VVD):

Voorzitter. Om te beginnen wil ik graag de collega's Don en Bredenoord van harte feliciteren met hun maidenspeech. Ik heb de heer Don horen verzuchten dat hij het geen eenvoudige opgave vindt om in deze tijd woordvoerder te zijn van de Socialistische Partij. Ik kan mij daar iets bij voorstellen. Mocht het hem echt te veel worden, dan is hij van harte welkom bij de VVD. Hij hoeft de kleur van zijn das er in ieder geval niet voor te wijzigen, zoals u kunt zien, maar misschien wel de kleur van zijn inzichten. Ik kan hem de laatste twee VVD-verkiezingsprogramma's alsook de komende van harte aanraden. Ik zal ze ook graag met hem doornemen.

Mijn fractie dankt de regering, en in het bijzonder de minister, van harte voor de zeer uitgebreide beantwoording van alle vragen. In tegenstelling tot hetgeen mevrouw Martens net suggereerde, denkt mijn fractie niet dat er een tegenstelling is tussen het veld en de minister, maar tussen delen van het veld en de minister. Vanuit het veld hebben ons ook berichten van ondersteuning bereikt. Er zijn gremia, waaronder de Inspectie, die graag willen dat dit nu snel ingevoerd wordt. Er zijn gremia die het een overbodige wet vinden, omdat zij zelf allang zo werken. En er zijn ook gremia die zorgen hebben of misschien inmiddels hadden of deels hebben, over zaken als juridisering, de kosten et cetera. Daarover hebben wij vragen gesteld aan de minister. Zij heeft daar zeer uitgebreid en overtuigend antwoord op gegeven. Ik zal mijn fractie dan ook adviseren om voor dit wetsvoorstel te stemmen.

Mijn laatste punt betreft de strekking van de Wkkgz ten opzichte van de Wmo. Daarover wil ik toch nog graag iets zeggen, omdat er nu een discussie is over dat punt. Voor zover mijn fractie heeft begrepen, heeft het kabinet gekozen voor decentralisatie van delen van de AWBZ naar gemeentes en dus voor een scheiding tussen zware langdurige zorg en andere langdurige zorg. Als bestuurslaag dicht bij de burger zijn gemeentes daar nu in beginsel zelf verantwoordelijk voor. De denktrant is dus eigenlijk hetzelfde als in dit wetsvoorstel: de zorg wordt dichter bij de burger zelf gebracht. De wetgever heeft dan ook bepaald dat het stellen van regels over de kwaliteit, klachten en geschillen op Wmo-terrein tot de verantwoordelijkheid van de gemeentes behoort. Dat is volstrekt logisch. Het zou eigenlijk heel vreemd zijn om dat daar weer weg te halen.

In haar beantwoording refereerde de minister aan het amendement-Van 't Wout c.s. op de Wmo 2015. Dat is het amendement 33.841 nr. 83. Ten eerste valt op dat die wet, na aanname van dat amendement in de Tweede Kamer, ook in deze Kamer is aangenomen en wel op 8 juli 2014. Een ruime meerderheid stemde daarvoor. Laten we eens inzoomen op de inhoud van het amendement. Dat amendement ging eigenlijk over het schrappen van een bepaling rondom de bestuursstructuur en de bedrijfsvoering alsmede over het toedelen van verantwoordelijkheid voor klachtenregelingen aan de aanbieders door de gemeentes. Wat waren toen de bezwaren in de Tweede Kamer, waar kennelijk de Eerste Kamer ook mee heeft ingestemd? De Eerste Kamer heeft die bepaling immers niet teruggebracht in het wetsvoorstel, voor zover zij dat al kan. Het werd toen ongewenst geacht — en deze Kamer heeft dat gevolgd — dat iedere gemeenteraad verplicht wordt om bij verordening aan de zorgaanbieder eisen te stellen met betrekking tot de afhandeling van klachten en medezeggenschap. Dat is dus iets heel anders dan hetgeen we nu in de Wkkgz behandelen. Vandaag gaat het over een specifieke vorm van de klachtenregeling, namelijk klachtenfunctionarissen en geschillencommissies. Dit zou volgens de indieners daar — en kennelijk is dat hier ook gevolgd — voor gemeentebesturen en zorgaanbieders veel administratieve lasten meebrengen. Ook zou er een ongelijk speelveld kunnen ontstaan voor aanbieders als gemeentes onderling verschillende of tegenstrijdige eisen stellen.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

De heer Bruijn zegt bij herhaling dat kennelijk deze Kamer dat ook vond of dat zij daarmee instemde of dat zij dat volgde. Ik heb het debat van toen niet helemaal teruggelezen tijdens het betoog van de heer Bruijn, maar ik vind het toch te ver gaan. Het feit dat hier een wet is aangenomen in zijn uiteindelijk geamendeerde vorm wil niet per se zeggen dat die amendering ook als zodanig de goedkeuring van deze Kamer heeft gekregen. Het totale pakket is hier aangenomen, maar ik vind niet dat de heer Bruijn daarmee kan zeggen dat deze Kamer de redenering van de Tweede Kamer heeft gevolgd, want dat is toch wat anders.

De heer Bruijn (VVD):

Ik constateer dat het wetsvoorstel in de Tweede Kamer geamendeerd is en dat het geamendeerde wetsvoorstel hier aangenomen is. Daar zijn we het over eens. Dat was met brede steun, in ieder geval in de Tweede Kamer.

Waar ging het toen over? Ten eerste gaat het over de bepaling dat iedere gemeenteraad verplicht wordt om bij verordening eisen aan de zorgaanbieder te stellen ten aanzien van die regeling. Dat lijkt mij iets heel anders dan de Wkkgz. Ten tweede gaat het om de bepaling dat gemeentes in de verordening in ieder geval bepalen welke eisen aan de bestuursstructuur en de bedrijfsvoering van aanbieders worden gesteld. Dat lijkt mij iets totaal anders dan hetgeen we hier vandaag bespreken. Dat werd daar ongewenst geacht en dat is hier aangenomen. Vervolgens werd een bepaling met betrekking tot de bestuursstructuur en de bedrijfsvoering geschrapt en werd in het amendement geregeld dat gemeentes in de verordening kunnen bepalen ten aanzien van welke voorziening zij een klachtenregeling of een regeling voor medezeggenschap vereist vinden. Dus dat is nu geregeld. Ik zal mijn fractie adviseren om hier goed naar te kijken, voordat we nu te snel over een aantal dingen heen stappen en iets gaan doen wat we eigenlijk niet beogen. Ik denk dat het heel terecht is dat de minister zegt dat zij eerst in de Tweede Kamer gaat polsen of er steun is voor — ik interpreteer dit even zo; de minister moet het in haar termijn maar bevestigen of ontkennen — het onder de Wkkgz brengen van de Wmo. Als dat zo is, dan neem ik aan dat de minister dat eerst, in welke vorm dan ook, aan de Tweede Kamer zal voorleggen, alvorens hier terug te keren indien het een wetswijziging zou betreffen.