Plenair De Graaf bij voortzetting behandeling Huis voor klokkenluiders



Verslag van de vergadering van 9 februari 2016 (2015/2016 nr. 19)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.22 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer De Graaf i (D66):

Voorzitter. Die laatste vraag van mevrouw Barth geeft mij in dat het misschien nuttig is dat het door de Kamer gevraagde afwegingskader voor doorberekening van overheidskosten snel deze Kamer bereikt. Dan zou dat ook een rol kunnen spelen in de afweging over deze aangelegenheid.

Ik zeg de heer Van Raak hartelijk dank voor zijn lange inleiding en antwoorden. De dank geldt evenzeer voor de minister, alleen was die wat korter. De behandeling in de Eerste Kamer maakt een wet beter, zei ik in het begin al. Dat is ook hier weer gebleken. De duidelijkheid is niet per se op alle fronten toegenomen, zo zeg ik er eerlijk bij. Dat geldt bijvoorbeeld voor het hele construct van de scheiding tussen advies en onderzoek en de rol van de bestuurders, in het bijzonder de voorzitter. De minister heeft ten aanzien van de voorzitter al aangegeven dat hij met ons van mening is dat dit nader en scherper in kaart moet worden gebracht. Ik zou het in het algemeen ook voor de bestuurders belangrijk vinden. Het zou dus raadzaam zijn om daar bijvoorbeeld door nadere regelgeving scherper zicht op te krijgen. Misschien kan er eerst een soort analyse worden gemaakt voordat de regelgeving wordt beproefd en de wet in het Staatsblad staat. Dat hoeft de wet niet tegen te houden, maar het is wel nodig om dat te doen. In die zin sluit ik aan bij de opmerkingen van mevrouw Van Bijsterveld, zonder zover te gaan dat er sprake moet zijn van twee huizen of twee ingangen met een blinde muur. Het moet wel werkzaam zijn, maar functionele scheiding kan nog beter worden geregeld. Ik dank de minister ook voor de toezegging om artikel 7 alsnog te repareren. In antwoord op onze schriftelijke opmerkingen heeft hij dat aangegeven. Hier heeft hij dat herhaald. Het is mooi dat dit in de wetgevingsplanning wordt opgenomen.

Mijn laatste punt betreft die helderheid over het werknemersbegrip, waarover mevrouw Barth ook sprak. Als ik het goed begrijp, omschrijft artikel 1 sub h van deze wet het begrip werknemer. Daar hoort ook onder te worden begrepen het verrichten van arbeid anders dan in dienstbetrekking, wat zzp'ers doen. Het kunnen zelfs vrijwilligers zijn. Vervolgens verwijst de minister in zijn antwoord naar Burgerlijk Wetboek Boek 7, artikel 658c. Daarin wordt het begrip werknemer ook gehanteerd en staat dat benadelingsverbod. Nu is de vraag of daar waar hoofdstuk 3 van deze wet nadrukkelijk artikel 658c van het Burgerlijk Wetboek noemt, het begrip werknemer van deze wet niet van toepassing is op dat artikel. De minister zegt eigenlijk: sorry, maar het begrip werknemer uit het Burgerlijk Wetboek is anders dan het begrip werknemer dat in deze wet wordt gehanteerd. Dat is lastig. Als dit waar is, heeft mevrouw Barth gelijk. Dan worden vrijwilligers of zzp'ers die opdrachten krijgen door deze wet niet beschermd als de werkgever hen alsnog wil benadelen voor hetgeen ze hebben gedaan in het melden van een misstand. Dat kan niet de bedoeling zijn. Ofwel het begrip werknemer is ook hier breder, ofwel we moeten alsnog ook dat repareren. Ik vraag daarover samen met mevrouw Barth een heel heldere uitspraak van de indieners, maar vooral van de minister, want een en ander moet tot reparatiewetgeving leiden als het niet in deze wet staat.