Plenair Schaper bij behandeling Internationale veiligheidsstrategie



Verslag van de vergadering van 31 mei 2016 (2015/2016 nr. 32)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 22.54 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schaper i (D66):

Voorzitter. Ik dank de twee ministers voor de antwoorden die zij hebben gegeven op de vragen die ook door mijn fractie zijn gesteld. De minister van Defensie is op dit moment niet meer aanwezig in de zaal. Ik wil nog één punt bij haar in herinnering roepen. Ik had gehoopt dat zij wat uitgebreider zou ingaan op de vraag die ik heb gesteld over het voortzettingsvermogen van de Nederlandse krijgsmacht op de diverse terreinen waarop men actief is. Ik doel dus op activiteiten op het NAVO-grondgebied in de Oost-Westcontext, op activiteiten in het kader van VN-vredesoperaties, bijvoorbeeld in Mali, maar ook op activiteiten die er zo nu en dan zijn in het kader van EU-operaties. Hoe verhouden die activiteiten zich tot de problemen die er zijn, die worden aangeduid door de Algemene Rekenkamer en die voortkomen uit de nog steeds zeer krappe begroting? Het bedrag op die begroting is in de afgelopen jaren aanzienlijk omlaaggegaan. Slechts een deel van die daling is gecompenseerd door weer een stijging, bijvoorbeeld met die 600 miljoen die later is toegevoegd. Dit vereist waarschijnlijk een wat langere discussie. Het gaat mij echter om het volgende. Moeten we vrezen voor situaties die we al in Syrië hebben meegemaakt, waarin geconcludeerd moet worden dat er door gebrek aan voldoende munitie en onderdelen een eind moet komen aan een bepaalde militaire bijdrage die Nederland levert? Hoeveel kunnen we tegelijkertijd aan en welke prioriteiten stelt de minister van Defensie daarbij? Ik denk daarbij dus ook aan het rapport van de Algemene Rekenkamer.

Ik kom op enkele punten waarover ik vragen heb gesteld of opmerkingen heb gemaakt. Die vragen zijn gedeeltelijk beantwoord en soms niet beantwoord. Ik wil graag dat de minister er nog even op ingaat, ofwel nu direct, ofwel schriftelijk.

Het eerste punt is mijn voorstel om te denken aan een speciale behandeling van Libanon en Jordanië. Dat zijn op dit moment, gezien het vluchtelingenprobleem, toch de twee meest kwetsbare landen in de regio. Bovendien zijn het landen waar op zich geen extreme dictatuur is zoals in Syrië. Ook om die reden verdienen deze twee landen steun, zowel van de EU als van Nederland zelf. Ik zou het plezierig vinden als de minister hierop in zou kunnen gaan. Welke mogelijkheden zijn er hiervoor? Ik heb in mijn bijdrage bijvoorbeeld genoemd dat Nederland de landen partnerlanden voor ontwikkelingssamenwerking zou kunnen maken. In de EU zijn er ook verschillende vormen waarop men zou kunnen uitdrukken dat er een bijzondere band is met deze landen.

Ik constateer blij dat in de Syria Support Group is afgesproken dat in het kader van de verdere humanitaire hulpverlening voedseldroppings mogelijk moeten zijn. Ideeën over voedseldroppings zijn in het verleden al vaker naar voren gekomen. Bijna altijd heeft dat uiteindelijk niet tot resultaten geleid. Deze keer is dat dus wel het geval. Er is ook een deadline afgesproken. Het World Food Programme moet op dit punt in actie komen. De internationale gemeenschap gaat erop toezien dat dit inderdaad mogelijk zal zijn. Ik hoop dat dit nu eindelijk op gang komt.

Aan het einde van mijn inbreng heb ik ook nog een vraag gesteld over onze verhouding met de Verenigde Staten. Die zou zeker onder druk kunnen komen te staan vanwege de uitslag van de Amerikaanse verkiezingen en vanwege het feit dat wij niet voldoen aan verwachtingen die van Amerikaanse zijde naar voren worden gebracht over onze defensie-uitgaven. Wil de minister in dat kader nog iets zeggen over de mogelijkheid van huisvesting in Nederland van een of twee gevangenen van Guantánamo Bay?

Mijn laatste opmerking gaat over wat de minister heeft gezegd over het belang van consensus. Als je daar over doordenkt, kom je tot de conclusie dat ons buitenlands beleid decennialang eigenlijk gehangen heeft aan drie belangrijke haken. Op het gebied van veiligheid was Nederland een trouwe bondgenoot. Op Europees vlak was Nederland een van de zes landen van oorsprong en was Nederland voorstander van verdere integratie. Op het vlak van ontwikkelingssamenwerking was in Nederland 0,7% het referentiepunt. Daar mocht men niet aankomen. Deze haken, deze bakens van ons buitenlands beleid zijn er alle drie niet meer in dezelfde mate als ze er vroeger waren. Op het punt van het Europees beleid is het baken geheel verdwenen. Er is een totaal gebrek aan consensus over de vraag hoe we daarmee verder moeten gaan. Op het gebied van veiligheid is er niet meer dezelfde vanzelfsprekende deelname als in de tijd van de Koude Oorlog. Maar op dat vlak zijn we wel weer een deel van het terrein aan het herwinnen. Op het vlak van ontwikkelingssamenwerking gaat men nu uit van een combinatie van hulp en handel; de koopman en de dominee weten als het ware samen te komen in een nieuwe consensus. Ik geloof dat wij wat dat betreft misschien ook op de goede weg zijn, maar het is dan wel van belang dat de binnenlandse discussie goed gevoed wordt, met name door het kabinet en door al degenen die betrokken zijn bij de onderwerpen die ik zonet noemde.

In de discussie over het referendum over Oekraïne en zeker ook in de discussie over het referendum over de EU-grondwet alweer tien jaar geleden, heb ik de regering gemist. Dan heb ik het met name over de Nederlandse plaats in de wereld en onze buitenlandse politiek, inclusief ten aanzien van de EU. Ik heb het dan niet over de minister van Buitenlandse Zaken, die zelf dan wel veel op reis is maar binnen zijn mogelijkheden heeft bijgedragen. Ik heb het over andere bewindslieden, die ik nu niet bij naam zal noemen. Ik moest denken aan de memoires van Dean Acheson; de minister is een belezen mens, die alle feiten die hier genoemd worden onmiddellijk weet te plaatsen, dus misschien ook dit wel. Dat was de minister van Buitenlandse Zaken van de Verenigde Staten in de beginjaren van de Koude Oorlog. Hij legde uit dat hij 70% van zijn tijd besteedde aan het overtuigen van de binnenlandse publieke opinie over het Amerikaanse buitenlandse beleid. Op het moment kun je inderdaad haast zeggen dat de eerste prioriteit voor de Nederlandse buitenlandse politiek het herstel van de binnenlandse steun is, want zonder die steun kom je niet verder. Mag ik dus een algemene oproep doen aan het hele kabinet, niet specifiek aan deze minister, om meer te investeren in het uitleggen en verdedigen van de Nederlandse internationale politiek en de rol die wij zelf spelen?