Plenair Beuving bij behandeling Eigen bijdrage veroordeelden



Verslag van de vergadering van 7 juni 2016 (2015/2016 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.48 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Beuving i (PvdA):

Voorzitter. Het wetsvoorstel dat wij hier vandaag bespreken, strekt ertoe om veroordeelden en ter beschikking gestelden een bijdrage te laten betalen aan de kosten van de opsporing, vervolging en berechting, in de vorm van een vast, forfaitair bedrag. Uitgangspunt van het wetsvoorstel is dat degene die de wet overtreedt en een strafvorderlijke reactie uitlokt, verantwoordelijk moet worden gehouden voor de kosten, althans een deel daarvan, die de samenleving voor de strafprocedure draagt. Het is niet meer vanzelfsprekend dat deze kosten alleen of in hoofdzaak door de samenleving worden gedragen, aldus de toelichting.

Het gelijktijdig met dit wetsvoorstel bij deze Kamer ingediende voorstel voor een eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting is inmiddels ingetrokken door de regering, dit naar aanleiding van de in het voorlopig verslag van de commissie voor Veiligheid en Justitie geuite zorgen en kritiek. Het voorliggende wetsvoorstel is gehandhaafd, zij het dat de in de toelichting genoemde forfaitaire bedragen in hoogte zijn verlaagd. Uit de memorie van antwoord blijkt dat het gaat om de volgende bedragen: bijdrage strafzaken kantonrechter €375; bijdrage strafzaken politierechter €1.075; bijdrage strafzaken meervoudige kamer €1.975. De bijdrage voor een strafzaak bij de kantonrechter wordt gematigd wanneer een geldboete wordt opgelegd die lager is dan het genoemde bedrag van €375. In dat geval bedraagt de eigen bijdrage 50% van de geldboete.

Voornoemde bedragen staan niet in het wetsvoorstel, maar zullen bij Algemene Maatregel van Bestuur worden vastgesteld. Het wetsvoorstel is zo vormgegeven dat uit de AMvB rechtstreeks voortvloeit welk bedrag de betrokkene verschuldigd is. De eigen bijdrage wordt derhalve niet door de rechter opgelegd, het gaat om een bestuursrechtelijke geldschuld en een administratieve procedure, waarop de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. De PvdA-fractie is ingenomen met het feit dat het wetsvoorstel eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting is ingetrokken. Dat de hoogte van de met het voorliggende wetsvoorstel beoogde forfaitaire bedragen wordt verlaagd, is een positieve stap. Maar dit laat onverlet dat wij nog steeds zorgen, en dus vragen, hebben over dit wetsvoorstel.

Het eerste punt dat ik aan de orde wil stellen, is dat het wetsvoorstel beoogt ook ter beschikking gestelden een eigen bijdrage voor de kosten van de strafvordering te laten betalen. De PvdA-fractie wil graag van de minister vernemen welke argumentatie daaraan ten grondslag ligt. Ik voeg hieraan toe dat we ons, afgaande op de antwoorden op onze schriftelijke vragen, realiseren dat de minister van mening is dat de met dit wetsvoorstel beoogde eigen bijdrage geen punitief karakter heeft. Toch begrijpen wij ook in deze redenering van de minister niet waarom veroordeelden die niet of sterk verminderd toerekeningsvatbaar zijn, wel de voorgestelde eigen bijdrage zouden moeten betalen.

Een meer algemeen punt waarover mijn fractie zorgen heeft, betreft de maatschappelijke problemen die door de invoering van de eigen bijdrage kunnen ontstaan. Van vele zijden, waaronder die van de Raad van State en de Nederlandse Orde van Advocaten, is de regering daarop gewezen. Als gevolg van de voorgestelde eigen bijdrage zal de schuldenproblematiek van veroordeelden die al schulden bezitten — dat zijn er veel — verder toenemen. Dat raakt niet alleen de veroordeelde, maar ook zijn omgeving zoals een eventuele partner en eventuele kinderen. Daar komt bij dat schulden het risico op recidive doen toenemen, met alle gevolgen voor slachtoffers en samenleving. De PvdA-fractie heeft in haar schriftelijke vragen aan de regering aandacht gevraagd voor deze risico's. De regering heeft in antwoord daarop aangevoerd dat zodanige voorzieningen zijn getroffen om rekening te kunnen houden met de financiële positie van de bijdrageplichtige, dat kan worden voorkomen dat daardoor andere sociale problemen en dus een gevaar voor de resocialisatie zullen ontstaan. De bedoelde voorzieningen zijn: de mogelijkheid om een betalingsregeling te treffen of uitstel van betaling te verlenen; het uitvoeren van een inkomens- en vermogenstoets; het periodiek monitoren of er veranderingen optreden in de aflossingsmogelijkheden van de bijdrageplichtige en ten slotte kwijtscheldingsmogelijkheden, met name in het geval de bijdrageplichtige al vijf jaar naar vermogen heeft afgelost en er nog steeds een te betalen bedrag resteert. De PvdA-fractie heeft enerzijds waardering voor de getroffen voorzieningen, maar anderzijds ook twijfels of deze werkelijk soelaas zullen bieden voor bijdrageplichtigen die al gebukt gaan onder een forse schuldenproblematiek. In dat geval zal er meestal sprake zijn van meerdere schuldeisers en is het een enorme puzzel om de eisen van de diverse schuldeisers zodanig op elkaar af te stemmen, dat ook werkelijk de beslagvrije voet overblijft. Bovendien is het een bekend verschijnsel dat mensen met een ernstige schuldenproblematiek in veel gevallen niet meer rationeel omgaan met hun schulden en de toename daarvan, maar zich, bevangen door gevoelens van stress, angst en paniek, zo veel mogelijk afsluiten voor hun problemen en bijvoorbeeld niet meer hun post openen, laat staan betalingsregelingen of kwijtschelding aanvragen. Ik verzoek de minister op het voorgaande te reageren en gemotiveerd uiteen te zetten of hij meent dat de genoemde voorzieningen in de praktijk werkelijk de gevreesde sociale problematiek zullen voorkomen. Als de minister zo veel heil van deze voorzieningen verwacht, willen wij ook graag van hem horen waarom hij er dan toch voor heeft gekozen de nadere voorschriften voor de inningsprocedure, evenals de hoogte van de eigen bijdrage, te regelen bij Algemene Maatregel van Bestuur in plaats van bij wet in formele zin.

Het is frappant dat het Nederlandse strafrecht in de periode van 1813 tot 1896 een bijdrageregeling voor de kosten van strafvordering kende. In de memorie van antwoord heeft de regering op een rij gezet welke bezwaren tot afschaffing van die regeling aanleiding hebben gegeven. Tot die bezwaren behoorde, aldus de regering, het feit dat mede door de omvangrijke en lastige administratie en de kosten van de inning, de opbrengsten van de regeling nauwelijks relevant waren te noemen. En dat is nu precies waarvoor de regering van vele zijden is gewaarschuwd als het gaat om het voorliggende wetsvoorstel. De Raad van State heeft erop gewezen dat de inning van de eigen bijdragen in veel gevallen problematisch zal zijn en dat ook de kosten zullen stijgen door een groter beroep op bijstand en door extra beroepsprocedures. De minister is daar blijkens de memorie van antwoord optimistischer over, maar de vraag is of dat optimisme terecht is. Als we alleen al kijken naar alle voorzieningen die blijkens de memorie van antwoord moeten worden getroffen om rekening te kunnen houden met de financiële positie van de bijdrageplichtige, rijst bij mijn fractie het beeld van een moeizaam inningsproces, veel administratieve rompslomp en uiteindelijk in veel gevallen, en wellicht na veel sociale ellende, kwijtschelding.

Ik vraag de minister om uitvoerig en reëel op het voorgaande te reageren. Wij zien de antwoorden van de minister met belangstelling tegemoet.