Plenair Huijbregts-Schiedon bij voortzetting behandeling Normalisering rechtspositie ambtenaren



Verslag van de vergadering van 25 oktober 2016 (2016/2017 nr. 4)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.06 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Huijbregts-Schiedon i (VVD):

Voorzitter. In mijn eerste termijn heb ik de tijdlijn van dit initiatiefvoorstel uitvoerig en ook kritisch beschouwd. Ook was ik toen niet mild in het oordeel van mijn fractie over het niveau van de schriftelijke behandeling, zowel in de memorie van antwoord als in de nadere memorie van antwoord. Kritische vragen onzerzijds en bedenkingen werden afgedaan in de trant van "de principiële keuze gaat boven praktische bezwaren". De beleving van mijn fractie was dat dat gebeurde onder het motto "niet zeuren over details."

De VVD was daarom sceptisch en afwachtend bij de hervatting van de behandeling van het voorstel op 27 september. De time-out van een jaar bleek echter een wederzijds louterende werking te hebben gehad. De reactie van de indieners voldeed voor mijn fractie toen wel kwalitatief in alle opzichten aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden bij de behandeling van een dergelijk ingrijpend voorstel. De indieners hebben het debat, dat verzand was geraakt in een welles-nietesmoeras, weer op het niveau geplaatst waar het thuishoort. Een compliment aan het adres van de heer Van Weyenberg en mevrouw Keijzer is dan ook op haar plaats.

Betekent dit dat de VVD dan overtuigd is, dat al haar kritische punten van de eerste termijn als sneeuw voor de zon zijn verdwenen? Nee, zeker niet. Maar het aanvankelijke milde positivisme dat terug te lezen is in onze eerste inbreng in het verslag van alweer maart 2014 is weer enigszins tot leven gekomen. Het is als het ware gereanimeerd. De aanvankelijke bereidheid zich te laten overtuigen, die in de afgelopen jaren naarmate de behandeling voortschreed steeds verder verschrompelde, steekt heel voorzichtig de kop weer op. Veel zal nog moeten worden geregeld in invoeringswetgeving. Helaas bleef de minister ook daarover erg vaag, terwijl hij daarin toch de leidende rol moet gaan spelen. Uit zijn summiere reactie zou af te leiden zijn dat verwerping van dit voorstel hem welkom zou zijn. Of is dat een verkeerde inschatting?

In normale wetgevingstrajecten is het niet ongebruikelijk dat de departementen al ver van te voren anticiperen op aanvaarding van een wetsvoorstel door de Eerste Kamer en er qua uitvoering in de praktijk bijna geen weg meer terug is. Ik herinner de minister aan de behandeling van de WNT2 in deze Kamer op 22 december 2014. De wet moest per 1 januari per se ingaan, zodat alles op scherp stond. Daarom nu de vraag wat de stand van zaken is. Staat alles in de steigers of in de koelkast? Wat doet de minister wanneer er van positie gewisseld moet worden? Wat gaat er, als dit wetsvoorstel wordt aangenomen, vanaf volgende week tot aan het volgende kabinet gebeuren en wanneer kunnen we de eerstvolgende voorstellen verwachten?

Mijn fractie blijft van mening dat de WNT2 en dit voorstel met elkaar conflicteren. Ik zal het wat milder zeggen: dat ze op zijn minst elkaar in de weg zitten. De principes van tweezijdigheid en de scheiding tussen de rol van wetgever en die van werkgever zijn de pijlers van deze normalisering. De WNT heeft daarin een tegengestelde beweging gemaakt. Ik vond het wat te ver gaan om daarover net weer wat te zeggen, zeg ik tegen mevrouw Barth. Zoals ik al in een interruptiedebatje op 27 september stelde, was en is de VVD geen tegenstander van de basisprincipes die hebben geleid tot de WNT1. Wel is de VVD tegen alle opvolgers die het gehele loongebouw van alle overheids- en semioverheidsbedrijven wettelijk willen vastleggen. Voor vrije onderhandelingen, toch de doelstelling van dit wetsvoorstel, is dan nog maar zeer marginale ruimte. Willen de indieners die ruimte toch nog eens duiden? Hoe denkt de minister deze zelf in de praktijk te gaan invullen?

Mijn fractie deelt de lezing van de indieners over de rol van de bonden bij een initiatiefwetsvoorstel: graag meningen, maar geen veto. De heer Van Weyenberg stelde dat de Ambtenarenwet uit 1929 aan vervanging toe is. Op zich vindt mijn fractie dat geen echt overtuigend argument: de Grondwet is 80 jaar ouder. Wetgeving is niet statisch, het is een doorlopend proces van aanpassingen aan de tijd. Een van de belangrijkste onderdelen van dit voorstel van normalisering vindt mijn fractie dat de rol van de bonden wordt aangepast aan deze tijd, dat die wordt genormaliseerd tot gelijkwaardige adviseurs en onderhandelaars, zonder veto, zoals in alle andere sectoren. Een goede positie van en relatie met de bonden is daarvoor echter van groot belang. Wij vragen ons af of de relatie zich al enigszins heeft genormaliseerd, of er al gesprekken gaande zijn over de toekomst of dat er afspraken zijn gemaakt.

Een laatste punt waaraan mijn fractie zwaar tilt, is dat deze normalisering de facto geen volledige gelijkstelling met werkgevers in de particuliere sector realiseert, zoals aanvankelijk werd gesuggereerd.

De heer Schalk i (SGP):

Ik heb nog een vraag over de normalisering van de vakbonden. Begrijp ik mevrouw Huijbregts goed dat ze zegt: eigenlijk hadden we geen wet normalisering rechtspositie ambtenaren nodig, maar een wet normalisering werking vakbonden?

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):

De rol van de vakbonden in deze sector wordt gelijkgesteld met de rol die zij spelen in de private sector. Het is nu zo dat er met alle vakbonden moet worden onderhandeld en dat een meerderheid daarvan moet instemmen.

De heer Schalk (SGP):

Wat mevrouw Huijbregts zegt klopt, maar zij zegt dan dus eigenlijk dat de hele Wet normalisering rechtspositie ambtenaren niet nodig zou zijn als we hadden afgesproken dat het met de vakbonden iets anders zou gaan. Zij hangt het nu immers helemaal op aan de vakbonden.

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):

Ik heb gezegd dat wij dat één van de belangrijke dingen vinden. Dat is volgens ons één van de belangrijke dingen. Dat element speelt mee bij dit voorstel. Mijn stelling is dat de normalisering van de rechtspositie van ambtenaren ook de normalisering van de onderhandelingspositie van de bonden met zich mee brengt.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Hoe oordeelt mevrouw Huijbregts dan over het feit dat er tot nu toe geen overleg is geweest tussen de initiatiefnemers en de vakbonden? Als je die verhoudingen normaal wilt maken, zou je immers juist in een vroeg stadium met hen in gesprek moeten gaan. Dat geldt niet alleen voor de voorgangers van de initiatiefnemers, maar ook voor de initiatiefnemers zelf. Hoe oordeelt mevrouw Huibregts daarover?

Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):

Ik kan alleen afgaan op het oordeel en de reactie van de initiatiefnemers dat de vakbonden wilden onderhandelen over dit wetsvoorstel. Dat is niet aan de orde. Het is aan de wetgever, aan het parlement om dit wetsvoorstel te behandelen en om zich daar een oordeel over te vormen. Ik denk dat wij allemaal van mening zijn dat er zal worden of had kunnen worden gesproken met de vakbonden, maar niet met het mes op tafel of met de dreiging van een kort geding boven de tafel, zoals we de vorige keer al hoorden.

Ik stel dus eigenlijk dat er geen sprake is van een volledige gelijkstelling met medewerkers in de private sector, maar dat er de facto een derde tussensector wordt toegevoegd. Daardoor ontstaan er twee soorten ambtenaren, wat ook niet wordt ontkend. Het grootste deel daarvan — dat is die 80% — is een beetje van alles wat. Dat is het resultaat van het voorstel dat hier voorligt. De heer Van Weyenberg en mevrouw Keijzer bevestigden dat ook. Zij waren bijna overtuigend in hun reactie dat het niet zo erg is dat we straks bij de overheid met twee stelsels gaan werken. Mevrouw Keijzer zei echter wel dat er binnen één organisatie één rechtsstelsel komt. Dat lijkt voor de hand te liggen, maar ook dat kan natuurlijk conflicteren met andere principes die bij het Rijk als werkgever gelden. Welke consequenties heeft dat bijvoorbeeld voor een rijksbrede inzetbaarheid, voor een flexibele inzet van personeel? Er is straks sprake van één werkgever, namelijk het Rijk, en twee verschillende rechtsposities. Wat gebeurt er in het geval dat een burgerambtenaar — dat zou ook een secretaresse bij Defensie kunnen zijn — wil overstappen naar een ander departement of andersom? Wat is de rol van de Algemene Bestuursdienst daarbij? Die moest zaken als de doorstroming van ambtenaren en kwaliteitsverbetering toch juist stimuleren? Er zijn nog veel vragen. Er zijn al veel vragen gesteld door collega's. Ik wacht de antwoorden van de indieners en de minister met bijzondere belangstelling af.