Plenair Wezel bij behandeling Nationale veiligheid en terrorismebestrijding



Verslag van de vergadering van 31 januari 2017 (2016/2017 nr. 16)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 14.54 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Wezel i (SP):

Voorzitter. De SP-fractie heet de nieuwe minister van Veiligheid en Justitie van harte welkom in dit huis en waardeert het dat hij al zo snel na zijn aanstelling dit debat met de Eerste Kamer wenst te voeren.

Aan de orde zijn vandaag drie wetsvoorstellen in het belang van de nationale veiligheid en maatregelen ter bestrijding van terrorisme. De SP-fractie onderschrijft het grote belang van bestrijding van terrorisme. Voorkomen moet worden dat hier in Nederland, maar ook elders, terreurdaden worden gepleegd. Personen die willen uitreizen, moeten weten dat het aansluiten bij de jihadstrijders voor hen onomkeerbare consequenties heeft en niet onbestraft blijft. Dit geldt ook voor personen die het werk van de jihadstrijders faciliteren.

De SP-fractie meent echter dat met de nu voorgestelde maatregelen om de volgende drie redenen de dreiging van terroristische activiteiten niet weggenomen zal worden en zelfs extra veiligheidsrisico's met zich mee kan brengen.

Ten eerste kan een persoon, ook na het intrekken van het Nederlanderschap, het laten vervallen van het reisdocument en de ongewenstverklaring, terug naar Nederland komen om hier, bijvoorbeeld op een station, een aanslag te plegen. Hoogstens zal de reis bemoeilijkt worden. De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, de heer Schoof, verklaarde in het AD van afgelopen weekend al over een sterker wordende samenwerking tussen criminelen en jihadisten. Hij vertelde dat Syriëgangers bij terugkomst al weten waar ze spullen en diensten moeten halen. Daarbij kan het gaan om wapens en explosieven, maar ook om hulp, bijvoorbeeld om ongezien het land in of uit te komen. Het gevaar zit erin dat deze personen na de intrekking van het Nederlanderschap in de illegaliteit terechtkomen en zich zo juist onttrekken aan het zicht van de veiligheidsdiensten.

Ten tweede heeft Nederland na het intrekken van het Nederlanderschap geen tot nog slechts zeer beperkte rechtsmacht om de personen op te sporen en te berechten voor gepleegde misdrijven, omdat die personen geen Nederlanders meer zijn en de mogelijk gepleegde feiten buiten Nederland zijn gepleegd. Er is dan mogelijk alleen nog universele rechtsmacht voor zogenaamde internationale misdrijven, in het bijzonder genocide, misdrijven tegen de menselijkheid, foltering en oorlogsmisdrijven. Dat moet dan eerst nog maar bewezen worden. Daarnaast kunnen als gevolg van de intrekking ook andere maatregelen, gericht op deradicalisering, niet worden toegepast.

Ten derde is de kans zeer reëel dat de personen, zelfs na ongewenstverklaring, naar Nederland terugkomen en hier verblijven op grond van een beroep op het op artikel 8 van het EVRM gebaseerde "family life"-beginsel, in het geval de families van die personen hier in Nederland wonen, wat veelal het geval zal zijn.

Wil de minister op alle drie voornoemde punten ingaan? Kan de minister toelichten waarop hij baseert dat deze wet de nationale veiligheid zal beschermen en dat het intrekken van het Nederlanderschap ook daadwerkelijk de betrokkenen ervan zal weerhouden en ontmoedigen om terug naar Nederland te komen?

Als niet kan worden aangetoond dat de voorgestelde maatregel van intrekking van het Nederlanderschap de nationale veiligheid beschermt en juist extra veiligheidsrisico's met zich mee kan brengen, wat rechtvaardigt dan nog de maatregel van de intrekking van de nationaliteit en de ongewenstverklaring van de betreffende persoon? Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

De Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid, het ministerie en de opsporings- en inlichtingendiensten zijn naar verluidt druk bezig met de opsporing en vervolging van potentiële veiligheidsrisico's. Er zijn in de afgelopen jaren vele juridische mogelijkheden gecreëerd om dit mogelijk te maken. In de tussentijd lopen er 365 strafrechtelijke onderzoeken en zijn er 180 uitreizigers per jaar. Toch is er nog niemand in Nederland onherroepelijk veroordeeld voor een terroristisch misdrijf en heeft nog geen intrekking van het Nederlanderschap plaatsgevonden. De vraag die opkomt, is of de Nederlandse veiligheidsketen wel voldoende geëquipeerd en in staat is om complexe terrorismeonderzoeken te kunnen doen. Of ondervindt de terrorismebestrijding ook problemen als gevolg van de politiereorganisatie en de bezuinigingen in de strafrechtketen? Kan de minister hierop ingaan en kan hij toelichten waarom er nog geen onherroepelijke veroordeling is voor een terroristisch misdrijf in Nederland?

Naar de mening van de SP-fractie is de nationale en internationale veiligheid erbij gebaat dat de Nederlanders die uitreizen met een enkele én een dubbele nationaliteit, internationaal worden opgespoord, onder toezicht worden gezet en indien aan de orde strafrechtelijk worden vervolgd, om te voorkomen dat er nieuwe terreurdaden worden gepleegd. Voorkomen moet worden dat deze personen in de illegaliteit terechtkomen en daarmee buiten de radar verdwijnen, temeer gezien de voornoemde sterke samenwerking met criminelen. Het legale bestaan levert juist op dat er toezicht op deze personen gehouden kan worden. Deelt de minister de mening van de SP-fractie? Zo nee, waarom niet?

Als wij de Nederlandse nationaliteit van jihadstrijders afnemen en hun daarmee de toegang tot ons land weigeren, schuiven we daarmee de verantwoordelijkheid die we hebben voor deze mensen en het veiligheidsrisico af naar een ander land. Vanuit een internationaal perspectief is het veiliger om samen te werken en deze personen op te pakken en te berechten. Naar de mening van de SP-fractie draagt het wetsvoorstel tot het intrekken van het Nederlanderschap en de ongewenstverklaring daarom niet bij aan de internationale solidariteit. Heeft er over de wetsvoorstellen afstemming plaatsgevonden in Europa en met landen als Turkije en Marokko? Bij de behandeling van de vorige terrorismewet was dit nog niet het geval. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

Dan kom ik op de proportionaliteit van de voorgestelde bestuursrechtelijke maatregelen. Collectieve risico's, zoals terrorisme en grensoverschrijdende misdaad, zijn toegenomen. Er zijn nieuwe gevaren bijgekomen, bijvoorbeeld door technologische ontwikkelingen. De mondige burger verwacht van de overheid een actieve risicobeperking dan wel risico-uitsluiting. Veiligheid dient vergroot te worden via het strafrecht, met als gevolg een "risicostrafrecht". In onze "risicomaatschappij" wordt het strafrecht al vaak ingezet als instrument voor veiligheidspolitiek en risicobeheer.

Strafrechtelijke handhaving wordt in het risicostrafrecht meer aangedreven door overwegingen van vermeende doeltreffendheid en algemene preventie dan door vergelding. Dit gebruik van het strafrecht als een instrument van risicobeheer en veiligheidspolitiek laat diepe sporen na en doet het strafrecht van functie en karakter veranderen. Het gaat niet meer om een strafrechtelijke reactie op reeds gepleegd onrecht, maar om het vermijden van risicovol gedrag. Veel bepalingen waarbij nog geen schade hoeft te zijn toegebracht, moeten strafrechtelijk gehandhaafd worden. Dat constateerde het ministerie van Veiligheid en Justitie al in 2004.

Niet alleen het strafrecht als instrument van veiligheidspolitiek verandert, ook het bestuursrecht ondervindt de gevolgen, met strikte overlast- en veiligheidsbepalingen. De onderhavige wetsvoorstellen zijn hier voorbeelden van. Bestuursrecht en strafrecht zijn nauw verwant maar wel los van elkaar werkende rechtsgebieden, waarbij de wetgever duidelijk heeft gewenst om tussen de twee gebieden een grens te behouden. Verwezen wordt naar artikel 6 van hoofdstuk 1 van de Algemene wet bestuursrecht, zo valt te lezen in het voorgenoemde rapport van het ministerie van Justitie.

Straffen uit het strafrecht kunnen enkel na tussenkomst van een onafhankelijke rechter worden opgelegd. Maatregelen in het bestuursrecht worden pas na oplegging getoetst door de rechter, indien daartegen een rechtsmiddel is ingesteld. De rechtsbescherming in het bestuursrecht is van geringer gehalte dan die in het strafrecht. Voor het onderhavige wetsvoorstel over het intrekken van het Nederlanderschap geldt dit des te meer, omdat de feitelijke mogelijkheden om inhoudelijk tegen het besluit op te komen, beperkt zijn. Het gaat om een zeer ingrijpende maatregel voor de betrokkene. Daarom is de SP-fractie en is ook de Afdeling advisering van de Raad van State niet overtuigd van de toegevoegde waarde van het voorstel ten opzichte van de huidige strafrechtelijke mogelijkheden en van de proportionaliteit van het onderhavige wetsvoorstel.

De minister schrijft in zijn reactie op het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State dat hij de inbreuk op de rechtsbescherming van de betrokkenen noodzakelijk en proportioneel acht in het licht van het belang van de bescherming van de nationale veiligheid. Nu dat niet kan worden aangetoond, is het de vraag wat de inbreuk op de vrijheidsrechten dan nog rechtvaardigt. Bij dezen verzoekt de SP-fractie de minister op voornoemde punten een nadere toelichting te geven.

Ik kom op de mogelijke stigmatisering en indirecte discriminatie als gevolg van het wetsvoorstel. In de gezamenlijke verklaring van 29 januari 2017 van Nederland en Duitsland aan de president van de Verenigde Staten, naar aanleiding van het door hem ingestelde inreisverbod in het belang van de nationale veiligheid, staat dat het niet het beleid van Europa is om mensen vanwege hun afkomst of religie te stigmatiseren. In de brief die het kabinet omstreeks 2 november 2016 ontving van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa, Nils Muižnieks, waarschuwt Muižnieks dat de vandaag aan de orde zijnde wetsvoorstellen kunnen leiden tot, of zelfs kunnen bijdragen aan stigmatisering en buitensluiting, aangezien de helft van de Nederlanders met een dubbele nationaliteit als tweede nationaliteit de Turkse of de Marokkaanse nationaliteit heeft.

Alleen aan personen met een dubbele nationaliteit kan het Nederlanderschap worden ontnomen. Het EU-recht beschermt immers tegen staatloosheid. Het wetsvoorstel vertoont hierdoor naar de mening van de SP-fractie kenmerken van indirecte discriminatie, die bovendien kunnen leiden tot of zelfs kunnen bijdragen aan de stigmatisering en buitensluiting van deze sociale groepen. Het Nederlanderschap geeft een Nederlander ook politieke rechten, verblijfsrecht, recht op bijstand en recht op reclassering in Nederland. Het feit dat personen met een dubbele nationaliteit niet staatloos worden na het afnemen van het Nederlanderschap, biedt geen rechtvaardiging voor het verlies van de rechten die samenhangen met het Nederlanderschap. Dit wordt nog eens versterkt doordat personen met het voorgestelde wetsvoorstel amper in staat worden gesteld zich te verweren tegen het besluit tot intrekking van het Nederlanderschap en de ongewenstverklaring. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

De SP-fractie ziet uit naar de reactie van de minister.