Plenair De Vries-Leggedoor bij behandeling Bekostiging levensbeschouwelijk onderwijs



Verslag van de vergadering van 7 februari 2017 (2016/2017 nr. 17)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 13.56 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw De Vries-Leggedoor i (CDA):

Voorzitter. Allereerst willen de leden van de CDA-fractie de initiatiefnemers complimenteren met dit initiatiefwetsvoorstel. Dat is best een hele klus en het is dan ook mooi dat het al zo ver gekomen is dat de behandeling in de Eerste Kamer in de afrondende fase is. Compliment dus aan u allen.

Met dit initiatiefwetsvoorstel wordt voorgesteld de bekostiging van godsdienstig en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs van rijkswege in artikel 51 van de Wet op het primair onderwijs op te nemen.

Humanistisch vormingsonderwijs en godsdienstig vormingsonderwijs hebben als doel levensbeschouwelijke of godsdienstige vorming van kinderen in de openbare (speciale) school op verzoek van hun ouders aanvullend te verdiepen. Dit vormingsonderwijs wordt verzorgd door organisaties op geestelijke grondslag en niet door de school. De openbare en speciale openbare basisscholen treden daarbij op als gastheer, maar zijn niet verantwoordelijk voor de inhoud van de lessen.

Sinds begin 1800 — dat is meer dan 200 jaar geleden; om precies te zijn was het 1806, nog onder de Bataafse Republiek; dit komt uit de memorie van toelichting, dus daarvoor dank ik de initiatiefnemers — is dit steeds wettelijk verankerd door opeenvolgende regeringen. Heden ten dage is in de artikelen 50 en 51 van de Wet op het primair onderwijs geregeld dat leerlingen in de gelegenheid gesteld worden om binnen de schooltijden levensbeschouwelijk vormingsonderwijs (hvo) of godsdienstonderwijs (gvo) te ontvangen, gegeven door leraren die daartoe zijn aangewezen door kerken of andere rechtspersonen die zich het geven van dit onderwijs tot doel stellen. Tot 2009 werd dit onderwijs bekostigd hetzij met gemeentelijke subsidies — de gemeenten waren hiertoe niet verplicht en die subsidies namen dan ook geleidelijk af — hetzij op basis van vrijwilligersvergoedingen.

In december 2008 heeft de Tweede Kamer besloten om uit de begroting voor OCW 10 miljoen euro per jaar via een subsidie beschikbaar te stellen voor de bekostiging van dit onderwijs, met de wens om te komen tot een structurele vorm van bekostiging, en met name ook om de desbetreffende docenten een salaris te kunnen bieden conform het niveau van de klassenleraren. Hierbij speelde ook mee dat docenten die deze lessen geven, ook moeten voldoen aan de Wet op de beroepen in het onderwijs (Wet BIO), waardoor de oude vorm van financiering zo goed als onhaalbaar werd. Sinds 2009 ontvangt deze sector 10 miljoen euro subsidie per jaar, wat kostendekkend is. Zonder verder uitputtend op de geschiedenis in te gaan, kan gesteld worden dat de Tweede Kamer zich herhaaldelijk in grote meerderheid heeft uitgesproken voor het meer structureel maken van de bekostiging van deze vorm van onderwijs. De Eerste Kamerfractie van het CDA gaat daar graag in mee. Het in een wet mogelijk maken betekent echter niet dat er een verplichting is tot het geven van levensbeschouwelijk vormingsonderwijs of godsdienstonderwijs op openbare scholen. Er moet wel belangstelling voor zijn. Hier geldt het adagium: wat je niet weet, mis je niet. Ouders en kinderen moeten wel weten dat dit onderwijs gevolgd kan worden, waarna ze in alle vrijheid kunnen beslissen of ze hier wel of niet een toegevoegde waarde in zien. Daarom zijn wij dan ook blij dat door middel van het amendement-Bisschop (34246, stuk nr. 14) geregeld wordt dat deze mogelijkheid moet worden opgenomen in de schoolgids.

Gevolg hiervan kan echter zijn dat de belangstelling groeit. De initiatiefnemers stellen in de memorie van antwoord van dit initiatiefwetsvoorstel dat ze verwachten dat in 2025 in plaats van de huidige 10 miljoen 15 miljoen nodig zal zijn voor de salariëring van docenten. De leden van de CDA-fractie horen graag van de initiatiefnemers of met dit initiatiefwetsvoorstel voldoende geborgd is dat dit bedrag dan ook beschikbaar zal zijn. In het antwoord van de staatssecretaris tijdens de plenaire behandeling in de Tweede Kamer, waaruit we maar al te goed begrepen hebben dat de staatssecretaris geen voorstander is van dit voorstel, ligt immers besloten dat hij vindt dat de financiering van indexering en overige groei niet gedekt is en dat daar geen extra geld voor beschikbaar is. Graag een reactie van de initiatiefnemers en de staatsecretaris.

De geschiedenis erop naslaand, maakt levensbeschouwelijk onderwijs en godsdienstonderwijs op openbare scholen al meer dan 200 jaar deel uit van onze Nederlandse traditie. Als we dat voort willen zetten — de CDA-fractie wil dat — hebben we als overheid de verantwoordelijkheid om dit ook mogelijk te blijven maken. Deze voorgestelde wettelijke verankering van de bekostiging biedt aan deze vorm van onderwijs en aan de onderwijssector zelf meer zekerheid en continuïteit dan een jaarlijkse subsidiepost. Toch zijn de leden van de CDA-fractie niet helemaal gerust op de beoogde financiële zekerheid. We wachten daarvoor de beantwoording af. Op welke manier het geregeld moet worden, kan ik niet een-twee-drie vertellen, maar als het probleem zich in andere sectoren van onderwijs niet voordoet, kan ik mij niet voorstellen waarom het zich wel in deze vorm van onderwijs wel zou moeten voordoen. Bij mij is het zo dat de financiering de vraag volgt.

Door het regulier te maken wordt bovendien voorkomen dat deze vorm van onderwijs elke vier jaar ter discussie komt te staan. Conform artikel 3b van de regels inzake verstrekking van subsidies door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (Wet overige OCW-subsidies), mag een onderwijssubsidie immers niet langer dan vier jaar achter elkaar gegeven worden. Dat betekent dat een subsidie die een structurele functie heeft, niet kan blijven berusten op enkel een subsidie. De CDA-fractie vindt het dan ook gerechtvaardigd dat de bekostiging van godsdienstig en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs van rijkswege in artikel 51 van de Wet op het primair onderwijs wordt opgenomen. En als de overheid dat dan doet, als zij iets als een "recht" aanmerkt voor openbare scholen en ouders, dan heeft de overheid ook de dure plicht om dit mogelijk te maken. Het hoort bij onze waarden in Nederland. Het kan begrip en respect vergroten voor mensen die, binnen de grenzen van de wet, anders leven en denken.

Concluderend. De CDA-fractie stemt van ganser harte in met dit initiatiefwetsvoorstel en ziet uit naar de beantwoording van de door haar gestelde vragen.