Plenair De Graaf bij voortzetting behandeling Goedkeuring verdragen



Verslag van de vergadering van 14 februari 2017 (2016/2017 nr. 18)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.38 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer De Graaf i (D66):

Voorzitter. Dank aan zowel de heer Taverne als de minister van Buitenlandse Zaken voor de uitvoerige beantwoording. Mijn interruptie van zojuist en het antwoord van de minister gaven al een beetje aan wat mijn ongemak is bij dit wetsvoorstel. Ik heb in de eerste termijn al aangegeven dat mijn fractie dit wetsvoorstel op zichzelf zal steunen, maar mijn ongemak zit hem in de zware bewoordingen en formuleringen die de initiatiefnemer ook in deze Kamer bezigt. Een voorbeeld daarvan is het verwijt aan de regering, dit kabinet en voorgaande kabinetten, dat er bij de onderhandelingen kennelijk te weinig zou worden gelet op de vraag of er een ieder verbindende bepalingen in voorkomen. Ik geloof dat daar geen bewijsvoering voor is. Ik vind het ook terecht dat de minister daar, zij het impliciet, diplomatiek en hoffelijk, afstand van nam.

Ik heb in de eerste termijn inderdaad gezegd dat één stelling onzin was, onzin die door de heer Taverne is gebezigd. Dat betreft het motief, de veronderstelling dat het parlement zijn werk niet goed doet als er geen uitdrukkelijke goedkeuring wordt gevraagd of als er geen informatieplicht zou zijn. Ik vraag nog eens aan de initiatiefnemer: is er ook niet een eigen verantwoordelijkheid van het parlement? De heer Taverne had het over de disciplinerende werking van deze informatievoorziening, maar is er niet ook een eigen verantwoordelijkheid van het parlement — zeker de Tweede Kamer, die een grote, uitgebreide staf heeft — om de verdragen die voor stilzwijgende goedkeuring worden aangeboden zelf te beoordelen, om die zelf te checken en zich niet te laten leiden door de vraag of de regering zich iets voorneemt of met iets komt? Ook zonder deze wettelijke informatieplicht zou het parlement dus heel goed zelf kunnen nagaan of verdragen ook een ieder verbindende bepalingen bevatten.

Dat dat niet gebeurt, ontslaat overigens nog steeds de individuele fracties en woordvoerders niet van de taak om zelf naar de verdragen te kijken en daarin te duiken. Ik vind ook niet dat het parlement zijn werk niet goed doet. Ik heb al eerder gezegd: het is een afweging of een verdrag ook daadwerkelijk hier een wetsprocedure ter goedkeuring behoeft. Die afweging kan verschillende motieven hebben. Ik zou de heer Taverne nog willen uitnodigen, zoals ik ook in eerste termijn deed, om bewijsvoering aan te leveren voor zijn stelling dat de regering te weinig let op bepalingen die burgers verbindend zijn.

Ik sluit af met de opmerking dat verwijzingen naar wat Tweede Kamerleden al dan niet hebben gezegd over aanbevelingen van de commissie-Thomassen hier niet vreselijk veel indruk maken. De Eerste Kamer heeft haar eigen afweging te maken. Als die anders is dan wat fractieleden van een partij waarmee ik mij verwant voel in de Tweede Kamer hebben gezegd, dan bewijst dat maar weer eens het bestaansrecht van de Eerste Kamer.