Plenair Lintmeijer bij behandeling Wet inburgering



Verslag van de vergadering van 13 juni 2017 (2016/2017 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.31 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

Voorzitter. Allereerst wil ik namens mijn fractie zeggen dat het mij een genoegen is om nog een keer met de minister het debat te kunnen voeren. Misschien is het niet voor de laatste keer, je weet het maar nooit, maar wij willen hem alvast dankzeggen voor zijn inspanningen in de afgelopen vier jaren en we spreken onze grote waardering uit voor zijn inzet op een veeleisende sociale portefeuille in een economisch lastige periode.

Het onderwerp dat we vandaag in debat hebben, is het wettelijk inburgeringsproces van vreemdelingen die in Nederland een bestaan willen opbouwen. Helaas is die inburgering bepaald geen succesnummer. Van de mensen die sinds de stelselwijziging in 2013 een inburgeringstraject moeten doorlopen, heeft iets meer dan de helft dit succesvol afgerond. Volgens cijfers van de Algemene Rekenkamer behaalt nog geen derde van de inburgeraars het diploma binnen de gestelde termijn. Voor veel inburgeraars is het traject niet eenvoudig. De informatie is voor wie hier de weg niet weet lastig toegankelijk, de kosten zijn hoog en de leningen die mensen moeten aangaan, zijn fors. De controle op de kwaliteit van commerciële opleiders is gebrekkig. Het examen zelf is vooral een gemakkelijke prooi voor satirische tv-programma's. "Wat te doen met de televisie als die aanstaat tijdens het stofzuigen? Geheel uitzetten, op stand-by zetten of het geluid zachter zetten?" Wie het goede antwoord weet op deze typische vraag over het Nederlandse huishouden laat zien dat hij of zij een goed Nederlands staatsburger kan worden. Persoonlijk vind ik het dan jammer dat de optie om de tv harder te zetten, zodat je het kunt blijven verstaan, helaas ontbrak in deze opsomming.

Er zou dus alle reden zijn voor een grondige evaluatie waarom veel inburgeringstrajecten zo moeizaam verlopen, en om vervolgens gepaste maatregelen te nemen. Helaas kiest het kabinet daar niet voor en wacht het ook niet op de uitkomsten van de voorgenomen evaluatie in 2018. De minister komt vooruitlopend daarop met het voorliggende wetsvoorstel. Dat regelt als extra's een verplichte participatieverklaring, en de maatschappelijke begeleiding wordt wettelijk vastgelegd. Onze eerste vraag is waarom het kabinet deze keuze maakt en niet de evaluatie afwacht, om daarna met een meer integrale verbeteraanpak te komen. De heer Don wees daar ook al op.

De fractie van GroenLinks heeft gemengde gevoelens bij dit wetsvoorstel. Laat ik met de plus beginnen en daarna een aantal kritische kanttekeningen plaatsen. Wij vinden het positief dat de wet de maatschappelijke begeleiding van nieuwkomers en met name asielzoekers en statushouders borgt en de verantwoordelijkheid daarvoor opnieuw bij de gemeenten legt. De gemeente is ook in onze ogen de bestuurslaag die het dichtst bij de burger staat en het meest direct zicht heeft op de wijze waarop mensen integreren in hun buurt, wijk of gemeente. Bovendien zijn gemeenten als geen ander in staat om participatie- en inburgeringstrajecten vanaf dag één onderdeel te laten zijn van een bredere integratie.

Gemeenten kunnen voor uiteenlopende groepen nieuwkomers doorgaande lijnen van opvang, huisvesting en activering op het gebied van scholing, werk en inkomen vormgeven. Veel gemeenten doen dat ook en zijn daarmee bezig gebleven, zonder deze wet af te wachten, ook na de wetswijziging van 2013. Wellicht dat de grote opgave op het gebied van asiel in 2015 daarbij als een katalysator heeft gewerkt. Maar voor alle duidelijkheid: het gaat mijn fractie niet alleen om asielvragers en statushouders. Ook voor mensen die om andere redenen naar Nederland komen, is de gemeente de beste partij om samen met betrokkenen te werken aan een samenhangend integratietraject. Dat dit wetsvoorstel de ontstane of misschien nooit helemaal verdwenen praktijk weer wettelijk borgt, mede op basis van de bevindingen in de pilotgemeenten, is in principe onze steun waard.

Anders ligt het met de verplichte participatieverklaring. Daar hebben wij een aantal forse kanttekeningen en vragen bij. De eerste vraag in dat kader is of de minister nog eens uit kan leggen waarom het kabinet denkt dat het verplicht ondertekenen van een verklaring op straffe van een boete, mensen motiveert om zich in te zetten voor de Nederlandse samenleving en haar waarden. Heeft het kabinet zo weinig vertrouwen in de maatschappelijke begeleiding dat het denkt dat het zonder deze tweede boetedreiging niets wordt? Of is het een uiting van regelgeving die gebaseerd is op wantrouwen jegens de burger, een burger die alleen in beweging komt als er een boete dreigt? Daarmee bevorder je toch niet de intrinsieke motivatie? En waarom laat het kabinet — zo er al een sanctie zou moeten zijn — deze dan niet over aan de afweging van de gemeente, die immers integraal verantwoordelijk wordt gemaakt voor het gehele begeleidingstraject? Dat overigens los van het feit dat mijn fractie op zich geen groot voorstander is van het almaar uitbreiden van de mogelijkheden tot bestuurlijke sancties, maar die discussie zullen we in dit debat niet verder uitdiepen.

Onze Grondwet schrijft voor dat we niet discrimineren. In dat licht blijft mijn fractie haken aan het feit dat de participatieverklaring eenzijdig wordt opgelegd aan een specifieke groep nieuwkomers. De EU en internationale verdragen vrijwaren EU-onderdanen en bijvoorbeeld Turken van de inburgeringsplicht en daarmee het tekenen van de participatieverklaring. Of je aan de ene kant van de Turks-Syrische of Turks-Iraakse grens bent geboren of aan de andere kant, bepaalt of je wel of niet aan inburgering moet doen en een participatieverklaring moet ondertekenen als je naar Nederland komt. Niet je intentie, niet je motivatie en niet je afstand tot de Nederlandse samenleving bepaalt of je mee moet doen op straffe van een boete, maar de plek waar je vandaan komt. Dat blijft schuren. Misschien kan de minister nog eens een laatste poging doen om aan te geven dat dat níet in strijd is met de Grondwet en het EVRM.

Dan de inhoud van de participatieverklaring. Vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit en participatie: dat zijn volgens de minister belangrijke waarden waar Nederland voor staat en die het — letterlijk — waard zijn in de participatieverklaring expliciet benoemd te worden en dus te laten ondertekenen. Het zijn prachtige waarden die in de Grondwet ook nadrukkelijk worden beschermd. Voor je waarden en je principes mag je staan, zeg ik namens mijn partij. Deze zin had ik geschreven voor het weekend, voor alle duidelijkheid. De invulling en betekenisgeving van dergelijke begrippen zijn echter niet statisch, maar evolueren met de tijd en de omstandigheden. Ik pak er twee uit.

De vrijheid van meningsuiting bijvoorbeeld. Deze wordt in de media tegenwoordig vrij absoluut genomen en verdedigd, maar dat is niet altijd zo geweest in ons land en het geldt ook niet voor iedereen. Heftig taalgebruik — u mag ook schelden en vloeken zeggen — wat nu in traditionele media en op social media niet wordt geschuwd, werd nog niet zo heel lang geleden als ongepast of onfatsoenlijk beschouwd. Er is soms een dun lijntje tussen de vrijheid om iemand recht voor zijn raap de maat te nemen en het strafbaar zijn van beledigende uitlatingen. Waarden en normen zijn nooit onherroepelijk of eenduidig uitgewerkt, maar krijgen betekenis door het debat. Er zijn nog steeds groepen in de samenleving die niet gediend zijn van gevloek op de radio en vanuit deze Kamer zijn daar laatst nog vragen over gesteld. Dat roept de overpeinzing op welk begrip van vrijheid de inburgeringsplichtige nu eigenlijk ondertekent, behalve dat wat al wordt geborgd in de Grondwet en daarom geen handtekening meer behoeft.

Hetzelfde kan gesteld worden van het begrip gelijkwaardigheid. Ook dat is in zijn invulling geen kernwaarde die in het maatschappelijk verkeer onveranderlijk en onbesproken is. Mijn moeder behoorde nog tot de generatie vrouwen die automatisch werd ontslagen op het moment dat ze trouwde. Mijn vader uiteraard niet. Het nu veelgeprezen homohuwelijk is in ons land nog geen twee decennia oud en dan hadden we in dit land ook nog eens de primeur. Deze in mijn ogen volstrekt terechte invulling van de kernwaarde gelijkwaardigheid is nog altijd niet zonder discussie en wordt ook door bijvoorbeeld leden van deze Kamer niet altijd als erg wenselijk gezien. Dat bedoel ik niet als een sneer of een steek onder water, maar als een voorbeeld van het feit dat opvattingen bediscussieerd kunnen worden.

Op bijvoorbeeld de arbeidsmarkt is in ons land tot op de dag van vandaag van gelijkwaardigheid geen sprake, zie de oververtegenwoordiging van topmannen in bijna alle geledingen van de samenleving, zie de structureel lagere beloning van vrouwen ten opzichte van mannen in gelijke functies, en zie de moeite die mensen met een niet Nederlands klinkende achternaam hebben om bij een sollicitatie door de brievenselectie te komen. Ook hier weer: onder welk begrip gelijkwaardigheid vragen we inburgeraars nu hun handtekening te zetten, behoudens dat wat de wet al regelt en dus geen handtekening vereist? Of andersom: waarom vragen we dan niet alle ingezetenen of ze willen tekenen voor meer vrouwen aan de top, gelijke beloning en geen discriminatie bij sollicitaties? Waarom vragen we dat dan alleen aan nieuwkomers? Mijn fractie vreest dat daarbij iets anders speelt. Het gevaar dreigt dat de participatieverklaring eerder een soort zelfgenoegzaamheid vertegenwoordigt van ons eigen theoretische gelijk dat in de praktijk niet bestaat. Een participatieverklaring die onze opvattingen als eenduidig en dik voor elkaar presenteert en voorbijgaat aan het debat erover. En wilt u, nieuwkomer, maar even alvast bij het kruisje tekenen? Het is in zijn slechtste vorm de uiting van een pedant geluid uit de samenleving dat een interpretatie van onze vrijheden en verworvenheden als de enige juiste ziet en zo het open debat niet aangaat, maar uitsluit. En dat vinden wij jammer.

Wat mijn fractie als een van de belangrijkste kernwaarden van onze samenleving beschouwt, is het feit dat we leven in een democratische rechtsstaat. Een rechtsstaat die behoedt tegen willekeur, die zorgt dat machthebbers niet ongecontroleerd hun gang kunnen gaan en die beschermt wat waardevol of kwetsbaar is. Een rechtsstaat die overigens zelf ook regelmatig bescherming verdient, bijvoorbeeld als die onder druk staat en we de grenzen opzoeken bij het bestrijden van ernstige zaken als terrorisme of de angst daarvoor.

Het woord "rechtsstaat" komt niet voor in de participatieverklaring voor zover wij die gezien hebben, terwijl dat in onze ogen misschien wel het meest kenmerkende is aan de open westerse samenleving waarin we leven en waarin we weten dat opvattingen, normen en waarden met de tijd kunnen verschuiven. Kan de minister uitleggen waarom een zo belangrijk begrip nou juist niet genoemd wordt in de participatieverklaring?

Naast vrijheid en gelijkwaardigheid rept de participatieverklaring ook van solidariteit en participatie. In de ogen van mijn fractie moet succesvolle integratie van twee kanten komen. VluchtelingenWerk Nederland gaf in een reactie op de Participatiewet aan: "eigenlijk zou iedereen in ons land de verklaring moeten tekenen". Zou het geen mooi idee zijn om, als het kabinet dan toch een getekende verklaring wenst, in de wet te regelen dat de gemeente, als vertegenwoordiger van de samenleving, de verklaring medeondertekent als symbool voor de wederkerigheid van inburgering? Een gemeente als Utrecht doet dit al. Deelt de minister de opvatting dat een dergelijke handeling veel meer recht doet aan een gezamenlijke opgave en inzet, dan een onder dwang van een boete getekende eenzijdige verklaring?

Tot slot. Inburgeren is belangrijk. Meedoen moet. Taalles vanaf dag een, kennis van de Nederlandse samenleving opdoen in de samenleving en een gedegen en eerlijke toegang tot de arbeidsmarkt. Dat zijn de beste voorwaarden om deelgenoot te worden van de samenleving. Wij zijn blij met de wettelijke rol die de gemeenten weer krijgen bij de maatschappelijke begeleiding, maar het verplicht ondertekenen van een papier op straffe van een boete, is in onze ogen niet de oplossing van de haperende inburgering. Dat stelt ons voor een lastige afweging. We zijn dan ook benieuwd naar het betoog van de minister.