Plenair Lintmeijer bij behandeling Wet kwaliteitsborging voor het bouwen



Verslag van de vergadering van 4 juli 2017 (2016/2017 nr. 34)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 18.37 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

Voorzitter. In zijn beantwoording heeft de minister nog een keertje helder gemaakt dat hij onderscheid maakt tussen het versterken van de positie van de consument en het verbeteren van het toezicht; twee verschillende elementen in de wetgeving. Wat betreft de versterking van de positie van de consument: je hebt heel die stelselwijziging niet nodig om te kunnen controleren of de tegels de goede kleur hebben gekregen en het latje op de goede plek hangt. Dat kun je ook gewoon in het consumentenrecht versterken, als je zou vinden dat in de relatie opdrachtnemer-opdrachtgever dat zou moeten verbeteren. Die route is niet gekozen. Het is in een veel ingewikkelder wetsvoorstel neergelegd. In eerste termijn zei ik al dat het eigenlijk heel erg verwonderlijk is — ik heb het woord "bizar" gebruikt — dat we nu, na zoveel honderd jaar bouwen in dit land, de bouwers nog moeten wijzen op hun verantwoordelijkheid jegens de consument en dat we daar nieuwe wetgeving voor nodig hebben die gekoppeld is aan een stelselwijziging. Dat vinden wij in zichzelf niet een overtuigende grondslag voor het aannemen van dit wetsvoorstel.

Dan het verbeteren of het veranderen van het stelsel van toezicht. Mijn fractie zou niet de keuze gemaakt hebben om daar een al dan niet halve privatisering van te maken. Mijn fractie zou veel eerder gekozen hebben voor het versterken van het toezicht vanuit de publieke taak, juist omdat dat toezicht moet gaan over de in de publieke rol buitengewoon belangrijke zaken als veiligheid, duurzaamheid en alles wat daarmee van pas komt. Nog los van het feit dat dat in de gevolgklassen 1, 2 en 3 toch nog wel eens tot andere afwegingen en informatieposities zou moeten leiden.

Als de minister daar dan toch voor kiest, zou het verstandig zijn om de eisen die je daaraan koppelt zo goed mogelijk in wetgeving vast te leggen. Maar we zien hier, wat we ook in andere wetgeving zien, dat er gewerkt wordt met een soort van rompwet. Dat is dit niet helemaal, maar wel een wet die toch weer een heel stelsel van Algemene Maatregelen van Bestuur nodig heeft in zijn uitwerking, waarbij de wettelijke grondslag toch minder is en ook minder door deze Kamer op zijn uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid getoetst kan worden dan wanneer we het in een keer in de wet zouden hebben geregeld. Dat is een ontwikkeling die wij in het algemeen niet prettig vinden, en zeker in deze wetgeving leidt ze tot een paar vragen die open blijven staan. Dan lijkt het mooi dat de minister zegt: vooruit, dan stellen we de wetgeving een jaartje uit. Maar dat lost dat fundamentele probleem niet op. Want daarmee nemen we al dan niet een wet aan die toch nog die vragen open laat en waarbij we dan weer met de minister in de slag moeten over een Algemene Maatregel van Bestuur waar we feitelijk formeel niet over gaan. Dus daar blijft toch voor mijn fractie nog wel het een en ander aan haken.

Wij wachten natuurlijk de beantwoording in de tweede termijn van de minister af, maar we zullen in de fractie nog een stevige gedachte hierover moeten vormen.