Plenair De Graaf bij behandeling Caribische openbare lichamen en een kiescollege voor de Eerste Kamer



Verslag van de vergadering van 24 oktober 2017 (2017/2018 nr. 4)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.55 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer De Graaf i (D66):

Voorzitter. Het is bijzonder dat meer dan zeven maanden na de Tweede Kamerverkiezingen de demissionaire minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de door hem zelf geïnitieerde grondwetsherziening in tweede lezing nu kan verdedigen en nog wel in zijn, naar in aanneem, allerlaatste publieke optreden als minister. Het is bovendien ook de laatste keer in een vermoedelijk langere periode dat wij een minister kunnen begroeten die zelf de portefeuille Koninkrijksrelaties voor zijn rekening neemt. Ik zwijg erover. Dit is een neutrale opmerking mijnerzijds.

Voorzitter. Ik maak van de gelegenheid gebruik om minister Plasterk dank te zeggen voor de vijf jaren waarin hij met veel inzet de Koninkrijksrelaties heeft behartigd. Een ondergewaardeerd en zeker geen makkelijk deel van zijn portefeuille. Ik zeg hem ook dank voor zijn keuze om een directe verantwoordelijkheid te nemen voor de coördinatie van het regeringsbeleid voor de BES-eilanden.

Voorzitter. Ik kan namens mijn fractie over het onderhavige wetsvoorstel tot grondwetsherziening in tweede lezing kort zijn. We zullen dit steunen. Het kent inmiddels al een aardige geschiedenis waarin vooral deze Kamer in grote eensgezindheid van zich heeft laten horen. Dat betrof de thans in de grondwetsherziening opgenomen regeling van een kiescollege voor de samenstelling van de Eerste Kamer. En ik spreek mijn tevredenheid uit over het feit dat in een, zoals ik dat bij de behandeling in eerste lezing noemde, "constitutionele schermpartij" de regering en de Tweede Kamer overtuigd konden worden van de door de Eerste Kamer uitgesproken wens om een apart kiescollege voor de samenstelling van deze Kamer op de eilanden in te richten, zodat het recht van de Nederlanders die op de eilanden wonen om bij te dragen aan de democratische legitimatie van dit deel van het parlement, niet verloren gaat en overigens de niet-Nederlanders die wel ingezetenen zijn wel het recht kunnen uitoefenen om invloed uit te oefenen op de samenstelling van de eilandsraden. Wij wachten nu — dat heeft ook mevrouw Van Bijsterveld al gezegd — de uitvoeringswetgeving met belangstelling af.

Dit gesteld zijnde is dit onderdeel natuurlijk niet het meest wezenlijke van deze grondwetsherziening. Dat is immers de constitutionele basis van de status van de drie Caribisch-Nederlandse eilanden als openbare lichamen binnen ons staatsbestel. Dit is geen eindoordeel over de positie van de drie eilanden. Ooit zou kunnen worden besloten om de eilanden gemeenten te laten worden. In een nog verdere toekomst zijn er wellicht ook andere horizonten mogelijk, al is "mogelijk" niet hetzelfde als "goed denkbaar". Duidelijk is in ieder geval dat er voor de middellange termijn geen reden is om van het model van het openbare lichaam af te stappen. De huidige openbare lichamen worden nu van een duidelijke constitutionele basis voorzien. Dat is naar het oordeel van mijn fractie ook echt noodzakelijk.

De status van openbaar lichaam maakt afwijkende wetgeving voor de drie eilanden mogelijk, zoals we dat al kenden in de vorm van de WolBES. Het maakt het ook mogelijk dat de wetgever de grootst mogelijke terughoudendheid in acht neemt om reguliere wetgeving, die voor Europees Nederland logisch en vanzelfsprekend is, zomaar een-op-een op de eilanden in te voeren. Het maakt het ook mogelijk om, waar nodig, sterk te differentiëren naar de aard en mogelijkheden van de individuele eilanden. Maatwerk en afstemming met de drie eilanden en hun volksvertegenwoordigingen moeten de uitgangspunten zijn en blijven.

Niettemin — en daarmee rond ik af — kan het in de Grondwet op te nemen artikel 132a, vierde lid, dat de mogelijkheid opent om met het oog op de bijzondere omstandigheden van de eilanden specifieke regels te stellen en maatregelen te treffen, nooit een argument vormen om de in artikel 1 van de Grondwet beoogde gelijke behandeling in gelijke gevallen van eenieder die zich in Nederland bevindt, te relativeren. In dat kader doe ik over het hoofd van de minister, die in de zwaarst mogelijke vorm van demissionaire staat verkeert, een beroep op het aantredende kabinet om werk te maken van een aanvaardbaar sociaal minimum voor de inwoners van Bonaire, Sint-Eustatius en Saba.

Voorzitter. Ik wacht met belangstelling de famous last words van minister Plasterk af.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer De Graaf. Ik geef het woord aan de heer Sini.