Plenair Schalk bij Voortzetting Algemene financiële beschouwingen en behandeling pakket Belastingplan 2018



Verslag van de vergadering van 12 december 2017 (2017/2018 nr. 12)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.38 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schalk i (SGP):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Het is mooi om vandaag in gesprek te zijn met twee bewindslieden. Ik ga ze beiden min of meer sprekend invoeren in mijn tekst.

Voorzitter. Heel af en toe voel ik me een beetje als die vrouw uit die merkwaardige gelijkenis uit de Bijbel, Lukas 18. U weet wel, over die rechter die niets en niemand ontzag. Dan komt er een weduwe om haar recht, maar die rechter luistert gewoon niet. Maar de weduwe blijft keer op keer aandringen. Eindelijk zegt de rechter: “omdat deze weduwe mij moeilijk valt, zo zal ik haar recht doen, opdat zij niet eindelijk kome, en mij het hoofd breke”. Een mooie gelijkenis!

Natuurlijk weten we dat gelijkenissen gericht zijn op het koninkrijk van God, maar zoals die vrouw zich voelt, zo voelt het vandaag voor mij als ik voor de zoveelste keer spreek over de positie van eenverdieners. Toch doe ik het, ook omdat ik vorige week bij de Algemene Politieke Beschouwingen de minister-president confronteerde met het feit dat de openstaande deur van de Trêveszaal was dichtgeklikt door de staatssecretaris tegenover mijn collega Dijkgraaf in de Tweede Kamer. De minister-president heeft mij vervolgens verzekerd van het feit dat dit een misverstand was en dat de staatssecretaris met de heer Dijkgraaf had gesproken om dat recht te zetten. Zou dat inderdaad gebeuren? Vandaar dat ik er vandaag toch maar weer op terugkom, maar eerst een paar algemene zaken.

Mevrouw de voorzitter. “Vertrouwen in de toekomst” is het motto van de regering. Heel mooi, maar ik heb vorige week bij de Algemene Politieke Beschouwingen al betoogd dat vertrouwen eerst verdiend moet worden. Dat is een mooi beeld bij de Financiële Beschouwingen: verdiend vertrouwen. Als we het regeerakkoord lezen, zien we dat de nieuwe regering heel veel vertrouwen in de economie heeft. De economie groeit ontegenzeglijk, maar is die groei bestendig? Op welke feiten baseert de regering het vertrouwen in de groei van de economie? Wat doet de regering als de groei tegenvalt? Waar ziet de regering dan de eerste gaten in het beleid vallen? Of andersom: wat doen we met het extra geld dat beschikbaar komt als de groei sterker wordt? Met andere woorden: hoe ziet de nieuwe minister van Financiën het plaatje, met name in relatie tot de schuldenlast die op ons land drukt? Oftewel: daalt de staatsschuld voldoende, en daalt deze snel genoeg?

In de vorige crisis zagen we dat we hard moesten bezuinigen in slechte tijden. Maar bezuinigen moet je eigenlijk doen in goede tijden, zodat je als overheid geld hebt om te investeren als het slechter gaat. Als je kijkt naar de begrote schuld aan het eind van de kabinetsperiode, dan is die nog steeds hoger dan de schuld aan het begin van de grote crisis die in 2008 begon. Zou het niet verstandiger zijn om de hand wat meer op de knip te houden, zodat we de volgende crisis, die ontegenzeggelijk een keer komt, beter kunnen opvangen?

Mevrouw de voorzitter. Naast deze algemene vragen heeft mijn fractie ook vragen over een paar losse wetten, zoals de afschaffing van de btw-landbouwregeling en de wet-Hillen. Die loskoppeling hebben we overigens te danken aan onze oud-collega senator Hoekstra.

Neem de afschaffing btw-landbouwregeling. Er was ooit toegezegd dat de middelen die gepaard gingen met de landbouwregeling, geïnvesteerd zouden worden in de landbouw. Nu zien we dat ze gebruikt worden om een gat op de begroting van EZK te dichten. Waarom komt het kabinet de toezegging aan de landbouw niet na? Dat is toch niet betrouwbaar?

Vorige week heb ik bij de Algemene Politieke Beschouwingen nadrukkelijk gevraagd waarom er zo weinig vertrouwen zou zijn bij de burger. De minister-president gaf onder andere aan dat dit komt doordat veel burgers aan de crisis moesten meebetalen. Nu de crisis voorbij is, moeten ze niet het gevoel krijgen dat ze weer gepakt worden, zo interpreteerde ik zijn woorden. In dat verband is mijn vraag: hoe denken de minister en de staatssecretaris dat boeren zich voelen door de afschaffing van de btw-landbouwregeling?

Die vraag klemt ook, en misschien nog wel veel meer, bij de discussie rond de zogenoemde wet-Hillen. Immers, op basis van dit beleid hebben mensen hun keuzes voor de toekomst gemaakt. Waarom heeft het kabinet besloten om de spelregels onderweg te gaan veranderen? Hoe ziet de minister een betrouwbare overheid, die vertrouwen wekt bij de burger die te goeder trouw de wetgever heeft gevolgd? Bij deze twee voorbeelden wil ik graag de meer algemene vraag aan de orde stellen hoe de regering met dergelijke wetten recht kan doen aan de slogan “vertrouwen in de toekomst”.

Mevrouw de voorzitter. Niemand vindt het leuk om meer belasting te betalen, ook niet op consumptie. De btw-verhoging van 6% naar 9% is dan ook geen fijne maatregel. Uit de onderliggende stukken blijkt dat er een aantal maatregelen tegenover staan, waardoor de koopkracht van de gemiddelde Nederlander er niet onder zou lijden. Of dat voor elke Nederlander geldt, is natuurlijk nog wel de vraag.

De heer Backer i (D66):

Ik geloof dat de heer Schalk naar een ander onderwerp overgaat. Hij sprak even over Hillen, wiens naam op ieders lippen is, tegenwoordig. De heer Schalk verbond dit aan vertrouwen, maar zou het niet ook zo kunnen zijn, zou ik hem willen vragen, dat wij als medewetgever tegen de burger en belastingplichtige reëel moeten zijn in het vooruitzicht dat we schetsen? Er zijn verkiezingen. Normaal gesproken zijn die er om de vier jaar en soms vaker. Er zijn kabinetten. Er zijn regeerakkoorden, waarin beleidswijzigingen kunnen worden afgesproken. Dat is nu dus ook gebeurd. Dat heeft tot gevolg dat bepaalde wetgeving verandert. Ik denk dat het lastig is om de vertrouwensvraag ten principale te stellen als er wijzigingen van beleid zijn. Ze moeten goed ingeleid worden en er zijn allerlei randvoorwaarden. Ik zou graag uw mening daarover willen horen, meneer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Dit is een mooie vraag. Als het gaat over vertrouwen, juist dan gaat het erover dat de burgers zich niet overvallen voelen. Je zou kunnen zeggen dat dit niet hoeft, omdat er 200 dagen is overlegd over een regeerakkoord en dat men dus kon weten dat er iets ging gebeuren. Maar inhoudelijk wist men dat natuurlijk niet. Dat is één. Twee. Heel veel burgers hebben de keuze gemaakt in de achterliggende jaren, wetende dat de wet-Hillen hen hielp. Als zij hun hypotheek gingen aflossen, zouden zij er daardoor beter voor staan. Nu wordt de wet-Hillen ingetrokken, met als gevolg dat daar waar ze op geanticipeerd hebben, toch op een andere manier uitpakt. Ik snap dat een nieuw kabinet met nieuw beleid komt, maar doe dat dan bijvoorbeeld alleen voor nieuwe gevallen.

De heer Backer (D66):

Ik wil het nu niet weer over koopkracht hebben, maar even over het meer principiële punt. Ik ben opgegroeid in een dorp waar je twee soorten agrariërs had. De ene investeerde zijn eigen geld en de andere leende bij de Rabo. Daar hadden ze allebei een heel uitgesproken reden voor. De ene wilde gewoon baas in eigen huis zijn en wilde niet dat zijn melkstal van de bank zou zijn. De andere nam iets meer fiscale risico’s of iets meer risico’s in zijn bedrijfsvoering. Dat is toch een heel persoonlijke afweging over hoe je je bedrijfsvoering wilt hebben? U kent die sector nog beter dan ik. Ik denk dat dat toch ook mee moet spelen in deze discussie. Het gaat om eigen afwegingen waarin de fiscaliteit een rol speelt. Maar iedereen die riskant fiscaal gaat plannen heeft daar een eigen keuze in gemaakt. Vertrouw ook een beetje op de eigen kracht van degenen die die beslissingen nemen.

De heer Schalk (SGP):

Ja, maar als de overheid burgers een route wijst, dan kun je niet zeggen: ze hebben zelf die keuze gemaakt. Nee, de overheid biedt eerst de mogelijkheid om versneld te gaan aflossen. Als ze vervolgens ineens die maatregel intrekt, dan vind ik dat een ander geval dan dat van die twee boerderijen. Ik zie de analogie daarin niet.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Backer.

De heer Backer (D66):

Misschien is dat omdat de conclusie die daaruit wordt getrokken een andere zou zijn. Mijn conclusie zou zijn dat het uiteindelijk hun eigen afweging is, waarin de fiscaliteit een rol speelt. U zegt: de overheid wijst een route. Nee, er is een fiscaal stelsel waarin men gebruik kan maken van regelingen. Er was een fiscale bonusregeling, zou je bijna kunnen zeggen. Er wordt nu iets afgenomen wat lange tijd een voordeel was. Daar kun je op plannen, maar je kunt ook anders plannen. Bovendien gaat de regeling, even in concreto, pas in 2019 in, als deze Kamer ermee zou instemmen. Er is dus ook enige anticipatietijd mogelijk. En dan gebeurt het ook nog eens in stapjes van 30 jaar; dank aan de heer De Grave voor deze toevoeging. U heeft het over “onverhoeds”, meneer Schalk, maar het gaat in kleine stapjes van 30 jaar.

De heer Schalk (SGP):

Dat is allemaal waar. Ondertussen is het wel een feit dat er hier iets anders gebeurd is dan in het geval van het bouwen van die stal. De een zegt: hoor eens; ik heb geld en dat stop ik erin. Dat is een risico dat je neemt. De ander zegt: ik mag het lenen. Dat kan. Maar als de Rabobank, waar je van geleend hebt, ineens de spelregels verandert, vind je dat ook niet betrouwbaar overkomen. Het gebeurt misschien wel, maar goed, die moeten we dan toch ook aanspreken, als het wel gebeurt? Ik denk dat dat ook bij de overheid mag, en ik doe dat.

De heer De Grave i (VVD):

Heel kort. Ik heb het niet zozeer over de wet-Hillen, maar op dit punt sluit ik me toch bij collega Backer aan, ook vanuit mijn eigen ervaring met de fiscaliteit. Je doet het bij belastingdiscussies eigenlijk nooit goed. Laat ik u één voorbeeld geven. Ik heb een goede vriend die heel erg boos was toen de wet-Hillen werd aangenomen. Waarom? Hij had net twee jaar daarvoor een deposito vastgezet voor vijftien jaar. Hij zei: “Shit, als ik dat nou geweten had, had ik dat geld gebruikt om het huis af te lossen. Had je niet kunnen melden dat dat onverwachts veranderd zou worden?” Met andere woorden: mijn ervaring is dat je het zelden goed doet. Als lid van de Eerste Kamer vind ik het heel belangrijk dat het niet met terugwerkende kracht geldt en dat je, als je dit soort dingen doet, mensen ook de gelegenheid geeft om eraan te wennen met overgangstermijnen. Een overgangstermijn van 30 jaar geeft mensen natuurlijk wel de gelegenheid om de effecten hiervan een plek te geven in het eigen bestedingspatroon.

De heer Schalk (SGP):

Als het mijn vriend was geweest die het woord “shit” gebruikte, had ik gezegd: dat is minder fijn. Maar goed, dat was zijn keuze. Maar ik ben zo benieuwd wat de heer De Grave geantwoord heeft op die uitroep van “had je me dat niet van tevoren kunnen vertellen?” van zijn vriend. De vraag was daarbij toch: hoe kan het dat de regels ineens veranderd worden?

De heer De Grave (VVD):

Omdat er in een democratie nou eenmaal af en toe regels veranderen. De samenleving kent een debat. Dat heb ik dus tegen hem gezegd: het is heel vervelend. Ik zou bijna een woord gebruiken dat niet parlementair is; ik heb het al gezegd. Er moet ruimte voor afweging zijn. Zo zijn er veel dingen in het leven van een mens die je niet allemaal van tevoren kunt weten. Je hebt verantwoordelijkheden en maakt afwegingen. Wij hebben als wetgever de taak om dat zorgvuldig te doen. Zoals ik zei, moet het inderdaad niet met terugwerkende kracht gelden en moet je mensen de gelegenheid geven om hun inkomenspatroon erop aan te passen. Dan is een overgangstermijn van 30 jaar toch wel heel netjes.

De heer Schalk (SGP):

Als het gaat over die 30 jaar, dan zeg ik: inderdaad, dat is een lang traject. Maar aan de andere kant heb ik ook wel een beetje het gevoel dat we nu precies raken aan de kern van de vraag die ik vorige week aan de minister-president stelde. Ik vroeg hem: hoe zou het toch komen dat heel veel burgers denken dat de overheid gewoon niet betrouwbaar is? Dan kun je wel zeggen: hoor eens, we moeten nu eenmaal beleid maken. Ik begrijp dat ook. Maar hoe moeten we dat dan tegen de burgers zeggen? Dat vroeg ik aan de minister-president. Hij noemde een paar andere dingen; ik probeerde daar nog even wat op door te drukken. Toen zei hij: hoor eens, die burgers hebben steeds gevoeld dat ze hebben moeten meebetalen aan de crisis, en we moeten in de nieuwe situatie voorkomen dat ze het gevoel hebben dat ze weer mee moeten betalen, want daardoor raken ze het vertrouwen kwijt. Dat gevoel heb ik ook bij deze wet. Ik denk dat een aantal burgers zullen zeggen: “Het begint pas in 2019 en het duurt wel 30 jaar, maar het voelt toch aan alsof ik eerst iets mocht doen dat fiscaal zo aantrekkelijk mogelijk werd gemaakt. Nou heb ik het gedaan, en nou wordt het afgestraft.” Dat voelt zo, denk ik.

De heer Backer (D66):

Voorzitter, mag ik een laatste punt maken?

De voorzitter:

Ja, maar dan wel heel kort.

De heer Backer (D66):

Ja, heel kort en heel fundamenteel. Het begon ook met het punt van het vertrouwen en de rol die wij daar zelf in hebben. Daarom spreek ik u erop aan, meneer Schalk, want ik ken de SGP zo. Er is niet voor niks een planschadeprocedure. Er is niet voor niks een rechtmatige overheidsdaad met schadevergoeding. Het kan zo zijn dat de overheid besluiten neemt ten nadele van een burger. Daar is een regeling voor. Dat betekent in zichzelf al dat het dus ook kan en niet daarom onbetrouwbaar is. Dat is even het punt waarop ik u aansprak. Ik vind dat wij daar zelf ook niet aan moeten bijdragen. Tenslotte kwam er net een rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau uit over de burger en het vertrouwen in de overheid. Dat ziet er helemaal niet zo slecht uit. Ik hoop dat de heer Schalk daar ook kracht aan kan ontlenen. Dat was meer een opmerking dan een vraag, voorzitter.

De voorzitter:

Het is inderdaad geen vraag; het is een opmerking. Gaat u verder met uw betoog, meneer Schalk.

De heer Schalk (SGP):

Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik had het over de btw-verhoging van 6% naar 9%. Dat is geen fijne maatregel. Uit de onderliggende stukken blijkt dat er een aantal maatregelen tegenover staan, maar het is de vraag of elke Nederlander daar voldoende van profiteert. En voorziet de regering dat het terugschroeven naar 8% of 7% in de rede ligt als het economisch tij gunstiger wordt? Of zou het kabinet dan eerder werken aan verlaging van de lasten op arbeid, die nog steeds veel te hoog zijn?

Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie is al lange tijd voorstander van een herziening van het belastingstelsel. De zogenoemde vlaktaks is een prima manier, althans als hij goed wordt toegepast. Dat betekent dat invoering van de vlaktaks pas helpt als je met een schone lei begint. Maar dat is niet gebeurd, waardoor het effect van de vlaktaks marginaal is. Is de minister het met mijn fractie eens dat het effect van de vlaktaks eigenlijk verloren gaat als je allerlei belastingkortingen inkomensafhankelijk maakt?

Mevrouw de voorzitter. Dan een aangelegen punt van de SGP-fractie, namelijk de kloof tussen een- en tweeverdieners. Ik gaf al aan dat ik daarop terug zou komen. Maar laat ik beginnen met een compliment. Gezien de discussie van vandaag en de woorden die er al aan gewijd zijn, heb ik wel de indruk dat er met name vanuit de ChristenUnie en het CDA aan gewerkt is om ervoor te zorgen dat er sprake is van een gelijke koopkrachtstijging voor iedereen. Je vraagt je dan natuurlijk af: waarom heeft deze nieuwe regering gekozen voor een evenwichtige koopkracht voor een- en tweeverdieners? Volgens mijn fractie is er maar één antwoord mogelijk: gelijke behandeling. Maar als de koopkracht gelijk op moest lopen in het kader van gelijke behandeling en eerlijk delen, dan is het toch vreemd dat die redenering niet is toegepast op de kloof tussen een- en tweeverdieners. Ik heb er bij de algemene politieke beschouwingen al op geduid. In het Belastingplan 2016 was er sprake van tot vijf keer zo veel belasting voor eenverdieners. In het Belastingplan 2017 ging het om zes keer zo veel belasting voor eenverdieners, en in het Belastingplan 2018 was dat nog steeds tot zes keer zo veel belasting. Dat kan natuurlijk niet. Dat vond men ook in de Tweede Kamer. De heer Bruins van de ChristenUnie wijdde er een motie aan, gericht op rapportage. Verrassend genoeg werd deze ontraden door de staatssecretaris. Desondanks nam de Tweede Kamer de motie aan.

Vervolgens was er de motie-Dijkgraaf, die bepleitte om haalbare opties in kaart te brengen om de substantiële verschillen tussen een- en tweeverdieners te verkleinen. Deze motie werd ook al ontraden door de staatssecretaris, in weerwil van de toezegging van de minister-president en van de minister van Financiën dat de deur naar de Trêveszaal op een ruime kier staat. Dat was het moment waarop ik doelde: toen klikte die deur dicht. Ik hoop dat de staatssecretaris vandaag beaamt dat dit inderdaad een misverstand was. Overigens werd de motie-Dijkgraaf verworpen. Verrassend genoeg was er steun van een partij die het er in deze Kamer in het verleden nog niet zo mee eens was, namelijk GroenLinks. Een nieuw geluid; dat is mooi. Maar er was een tegenstem van de voltallige coalitie, dus ook een tegenstem van CDA en ChristenUnie. En eerlijk gezegd had ik daar wel enig begrip voor. Deze beide partijen in de Tweede Kamer hadden deze motie namelijk helemaal niet nodig. Voor hen was het natuurlijk bekend dat er in de Eerste Kamer een veel steviger motie lag op dit terrein, met hun handtekening eronder. Steun aan de motie-Dijkgraaf zou dan een afzwakking zijn van hun eerdere steun aan de motie-Schalk, waarvan het dictum luidt: “Verzoekt de regering met voorstellen te komen om de substantiële verschillen te verkleinen en de Kamer hierover nader te informeren.” Met voorstellen komen, dus dat is meer dan met opties komen.

Deze motie werd destijds ondersteund door een meerderheid in deze Kamer. Ik herinner me dat het nog even spannend werd, vlak voor het begin van de tweede termijn. De inmiddels afgezwaaide senator Wobke Hoekstra kwam naar me toe en zei: Peter, ik wil nog wel even graag die motie precies bekijken. En ik zie hem nog lopen, daar achterlangs naar achteren, naar een kamer, samen met senator Niek Jan van Kesteren, destijds nog werkzaam bij VNO-NCW. Na enige tijd kwam Wobke terug en zei: In orde, Peter, hier kunnen wij achter staan. Een zucht van verlichting, voorzitter, dat begrijpt u. Mogen de fracties van PVV, SP, OSF, 50PLUS, PvdD, GL inmiddels misschien ook, CDA, ChristenUnie en SGP erop rekenen dat er aan hun wens gewerkt gaat worden? Ik zie met buitengewone belangstelling uit naar het antwoord van de regering, zeker nu uit de antwoorden van dezelfde regering blijkt dat er een breder probleem is, namelijk ook voor de alleenstaanden.

Er is nog een andere kwestie waar ik vragen over heb. Die sluit aan op een discussie die vorig jaar is gevoerd. Ik heb toen aan de hand van een tabel van het ministerie aangetoond welke problemen er zijn voor een gezin met een inkomen van €22.000. Als een kostwinner zich opwerkt en €10.000 bruto per jaar meer gaat verdienen, dan leverde dat in 2017 maar €355 netto op. Dus €10.000 bruto per jaar, €1 netto per dag. Op mijn verzoek kregen we nieuwe tabellen van de regering. Eerst alleen een tabel van 2021, die een verbetering laat zien. De heer Ester had het daar zojuist al over. Ik vond het goed dat hij dit pijnpunt heeft benoemd.

Vandaag spreken wij echter niet over 2021, maar over 2018. Die tabel kregen wij in tweede instantie toegezonden. Wat blijkt: het is erger geworden. Een salarisverhoging van €22.000 naar €32.000 levert netto nog maar €69 op, van €10.000 dus. Afgerond naar boven is dat 19 cent per dag. Ofte wel, de belastingdruk is op dit traject 99,3%. Vorig jaar beloofde de regering na een motie op dit punt een onderzoek. Dit onderzoek, geleverd door de bewindslieden van VVD en PvdA, bood alleen een analyse, en geen enkele oplossing. Sterker nog, vandaag blijkt dat het voor komend jaar in ieder geval ernstiger is geworden. Hoe kijken de bewindslieden van CDA en D66 hiertegen aan? We kunnen toch niet blijven zeggen: wacht maar op 2021?

Het gaat vandaag over vertrouwen in de toekomst. De fractie van de SGP heeft tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen, waar het ging over de regeringsverklaring, aangegeven dat we dit kabinet positief willen bejegenen. Dat mag de regering ook van ons verwachten: constructief en gouvernementeel. Ofte wel, waar mogelijk zullen we goede wetten steunen, maar we verwachten daartegenover ook dat de regering goede punten van de SGP steunt, zodat ik me niet langer meer hoef te voelen als die vrouw bij die onrechtvaardige rechter.

Ik ben dan ook heel benieuwd naar de reactie van de bewindslieden. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank, mijnheer Schalk. Het woord is aan de heer Nagel.