Plenair Barth bij voortzetting behandeling Verplichte geestelijke gezondheidszorg



Verslag van de vergadering van 16 januari 2018 (2017/2018 nr. 15)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.37 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Barth i (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Bij die laatste complimenten van collega De Bruijn sluit ik me graag aan. Ik wil de bewindslieden graag hartelijk danken voor hun antwoorden. Die waren gedegen en doorleefd, met passie en grotendeels ook overtuigend wat ons betreft.

Ik wil beginnen met de Wet zorg en dwang. Mijn fractie is erg blij met de toezeggingen die de minister ons gedaan heeft over die wet, met name over de evaluatie. Die zal uitgebreid zijn en grondig. De zorgpunten die wij hebben genoemd, zullen daarin mee worden genomen. Ook heel erg fijn dat de minister bereid is om de evaluatie na de eerste na twee jaar, elke vijf jaar te herhalen. Wij denken dat het heel belangrijk is om de vinger aan de pols te blijven houden, met al die kwetsbare thema's die we met elkaar hebben gedeeld en die met name voortkomen uit de splitsing die is aangebracht in de Wet BOPZ.

De minister is niet zo inhoudelijk ingegaan op al onze argumenten tegen die splitsing. Dat deed zijn voorganger overigens ook niet, dus in die zin is de lijn consequent. Eerlijk gezegd begrijp ik dat ook wel, want als de minister dat wel zou doen, denk ik dat hij — ik ben zo onbescheiden om dat te denken — tot de conclusie zou komen dat wij eigenlijk wel een heel sterk punt hebben. En dan zit je dus met dat wetsvoorstel, met die Wzd.

Ik heb er dus alle begrip voor dat de minister bestuurlijk die lijn kiest, maar dan toch nog maar even. Er zijn twee punten waarvan ik het fijn zou vinden als de minister zich daar een beetje door uitgedaagd zou willen voelen. Hij zei dat het om 300.000 mensen per jaar gaat en dat dat wel heel erg veel is. Inderdaad, dat heb ik in mijn eerste termijn ook gezegd. Ik heb ook niet bepleit dat iedereen altijd langs de rechter moet, maar ten minste één keer, als je de brug over gaat, bijvoorbeeld bij het bepalen van wilsonbekwaamheid.

Daarnaast de nuance over de gbgb-groep, die toch in de tweede evaluatie heel scherp is neergezet en die vertaald is in de splitsing van dat de hele verstandelijkgehandicaptenzorg en de hele ouderenzorg gbgb zijn en dat die groep in de ggz niet voorkomt. Dat is dus niet waar. Het ligt veel genuanceerder. Er zijn mensen in de verstandelijkgehandicaptenzorg en in de ouderenzorg die wel degelijk verzet kunnen uiten en de gbgb-groep komt ook in de ggz voor. Wij zijn ervan overtuigd dat het huidige wetgevende kader juist voor die groep niet helemaal voldoet en zouden het enorm op prijs stellen als de minister bereid zou zijn om een toekomstperspectief te schetsen waarin hij juist langs deze twee punten in de evaluatie de vinger aan de pols wil houden, om toch te kijken of die gbgb-groep met name in de ggz niet tussen wal en schip gaat vallen. En wat gaan we doen met de mensen in de zorg-en-dwangsector die wel degelijk verzet kunnen uiten?

Voorzitter. Dan de implementatie. Daar hebben we gemengde gevoelens over. Aan de ene kant zijn we enorm blij dat de bewindslieden zo de tijd nemen voor de implementatie. Wij denken dat dat ook belangrijk is, want het gaat om omvangrijke en complexe wetten. Veel mensen moeten anders gaan werken. Tegelijkertijd 1-1-20; het veld zit te springen om de mogelijkheid om ambulante, gedwongen zorg toe te passen. Om daar nog twee jaar op te moeten wachten, is best wel lang. Hoe gaan de bewindslieden daarmee om? Zien zij dat dilemma zelf ook? Gaan ze experimenten toestaan? Gaan ze instellingen toestaan om, vooruitlopend op de wet, al te experimenteren met gedwongen zorg in de praktijk, om eventueel die experimenten ook weer te verwerken in de AMvB? Wij horen het graag.

Dan de Wet verplichte ggz. Wij zijn zeer blij met de toezegging die de staatssecretaris heeft gedaan over het gesprek dat hij gaat voeren met de politie, het benadrukken van het bestrijden van het stigma op psychische stoornissen en bovenal het gesprek dat hij met de minister van J en V zal aangaan over de E33-meldingen, het hanteren van die code en het belang van het nuanceren daarvan. Wij wachten de brief daarover in spanning af. Ook zijn wij blij met zijn toezegging over de ontwikkeling van de ambulante capaciteit in de beveiligde plaatsen. Ik mag het zo samenvatten: het overleg met het veld gaat door en ik, staatssecretaris, zit erbovenop. Onze concrete vraag is: zou de staatssecretaris bereid zijn om dat punt gericht mee te nemen in de evaluaties, zowel over twee jaar als daarna? Zonder voldoende capaciteit gaat het met deze wet in de praktijk verkeerd, terwijl deze wet het juist zo ontzettend verdient dat het goed gaat.

Dan, voorzitter, de jeugd. We kregen het heel kort even over de ontwikkeling van die aparte wet, maar ik wil benadrukken dat wij geen behoefte hebben aan een aparte wet voor gedwongen zorg voor minderjarigen. Veel liever zien we dat de bewindslieden dit verwerken in de bestaande wetgeving, omdat de versnippering anders nog groter wordt. Die versnippering is er al tussen Wzd en de Wet verplichte ggz. Als we de jongeren daaruit gaan halen, wordt het echt hokjesdenken. Ons hartelijke pleidooi is dus om aan te sluiten bij de bestaande wetgeving als de rechtspositie van minderjarigen nog nadere aanscherping nodig heeft.

Voorzitter. Ik heb nog een paar praktische vragen aan de staatssecretaris. Als straks de zorgmachtiging wordt aangevraagd, wie heeft dan de doorzettingsmacht: de geneesheer-directeur of de officier van justitie? Als een geneesheer-directeur een zorgmachtiging wil en het OM is overbelast en druk en er is geen officier van justitie beschikbaar, wat gaat er dan gebeuren? Kan zo'n geneesheer-directeur dan door? Ik heb ook nog een vraag over de vergoeding van de gedwongen jeugdzorg in de ggz. Die is gedecentraliseerd naar de gemeente. We kennen allemaal de discussies met de gemeenten over de bekostiging daarvan. Wat gaat er nu gebeuren met de gedwongen zorg die op een jongere wordt toegepast als de gemeente die niet heeft ingekocht? Wie betaalt dan de rekening?

Voorzitter. Dan de Wet forensische zorg. De minister heeft het gehad over de bevoegdheden en zei: ik doe een soort van inkoop. Nou, u doet echt echte inkoop! In die inkoop kunt u ook alles regelen, maar dat vergt wel heldere verhoudingen. In de memorie van antwoord heeft de regering aangegeven dat de toepassing van de bevoegdheden van de minister zeer terughoudend zal gebeuren en eigenlijk niet nodig is. Nu zag ik de minister gisteravond helaas in het defensief schieten en daar werd ik een beetje ongerust van. Ik zou het fijn vinden als deze minister — de memorie van antwoord was niet van hem — ook zou willen aangeven dat hij die bevoegdheden wel als een stok achter de deur heeft, maar dat hij eigenlijk niet van plan is om ze te gaan gebruiken.

Dan mijn vragen over de gegevensuitwisseling op grond van het rapport van de pg bij de Hoge Raad. Die zijn nog niet beantwoord, maar ik hoor dat graag. Gaat de minister dat gat in de implementatie vullen, omdat de Wet verplichte ggz pas per 1-1-20 in werking treedt, de Wet forensische zorg per 1-1-19 en die gegevensuitwisseling eigenlijk vanaf morgen al hartstikke gewenst is op grond van een goede wettelijke regeling? Ook mijn vraag over de opbouw van de forensische FACT-teams is door de minister nog niet beantwoord. Ik hoor dat wel graag.

Dan de weigerende observandi. Daarover staan nog heel veel vragen open, wat ons betreft. Ik hoop dat u mij de gelegenheid geeft die allemaal nog te stellen.

De voorzitter:

Daarvoor heeft u een halve minuut.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik ga proberen het staccato te doen, voorzitter. Wat wij missen van deze minister voor Rechtsbescherming is zorgvuldigheid in de verwoording van zijn argumenten. Ik vond dat de minister gisteren erg uitstraalde dat elke weigerende observandus al een vastgestelde dader is. Maar het zijn verdachten en soms zijn ze onschuldig. Er zou dus mógelijk sprake moeten zijn van een stoornis, terwijl de minister uitstraalt dat die stoornis er is en dat hieraan iets moet worden gedaan. Ik wil de minister prikkelen, als hij zijn positie als minister voor Rechtsbescherming wil waarmaken, hierin heel zorgvuldig zijn woorden te kiezen, want wij hechten daar veel belang aan. Verdachten hebben het recht om niet mee te werken. Dat is een grondrecht. Met deze maatregel zegt de Staat in feite dat als je je op dat ene grondrecht beroept, je in je andere grondrecht, de privacy, zult worden aangetast. Dat schuurt toch? Ik zou heel graag meer van de minister over deze schuring willen horen. Ik zou meer willen horen dan alleen maar de verdediging dat het zo belangrijk is dat mensen met een ernstige stoornis niet onbehandeld terug op straat komen. Het is evident dat dat belangrijk is. Het gaat erom of dit de beste manier is om dat te doen en of deze maatregel — ik vraag de minister dit heel specifiek — verenigbaar is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. Wat gaat de minister straks doen als de eerste de beste weigerende observandus waarmee dit gebeurt naar het Europees Hof stapt en de minister onderuitgaat? De Eerste Kamer heeft echt een taak om daar heel kritisch naar te kijken.

Dan de jeugddossiers. Mag ik erop rekenen dat als deze maatregel doorgaat — ik kan ook tellen in dit huis, dus de kans is best groot — de medische dossiers van minderjarigen in alle omstandigheden altijd gesloten zullen blijven? Dat sluit helemaal aan bij hoe we omgaan met de pij, want ook daar blijven de dossiers gesloten en vinden de rechtszaken achter gesloten deuren plaats. Mogen wij erop rekenen dat de jeugddossiers gesloten blijven als deze wet wordt aangenomen?

Ik heb de minister gisteren gevraagd naar alternatieven voor de maatregel. Hij komt met een wetsvoorstel voor de verlenging van de observatietermijn. Dit moet het aantal gevallen van weigerende observandi, waarbij geen pro-justitiarapportage te maken valt, toch aanzienlijk doen slinken? En dus ook de noodzaak van de inzet van het openen van het medisch dossier? In de memorie van antwoord wordt melding gemaakt van andere maatregelen die ook soelaas zouden kunnen bieden. Ik heb de minister gevraagd welke dat zijn. Hoe ziet de minister het toepassen van deze maatregel uit de Wet forensische zorg in een keten van de omgang met weigerende observandi? Een escalatieladder, zo u wilt. Ik zou graag van de minister willen horen hoe hij van plan is dat ultimum remedium in de praktijk serieus handen en voeten te geven. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Barth. Ik geef het woord aan mevrouw Oomen.