Plenair Ten Hoeve bij voortzetting behandeling Actief donorregistratiesysteem



Verslag van de vergadering van 13 februari 2018 (2017/2018 nr. 19)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.13 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ten Hoeve i (OSF):

Voorzitter. Wij zijn het met elkaar eens hier in deze Kamer dat er meer donoren moeten komen. Het wetsvoorstel geeft er aanleiding toe dat er veel meer keuzes gemaakt zullen worden. Ik ga ervan uit — het is waarschijnlijk — dat er ook meer ja-keuzes gemaakt zullen worden. Er blijven hoogstwaarschijnlijk ook heel veel niet-keuzes over, geregistreerd als "geen bezwaar", wat niet betekent "geen bezwaar tegen donorschap", maar wat betekent "geen bezwaar gemaakt". Die omstandigheid betekent ook dat er een veiligheid ingebouwd moet worden om van deze wat onduidelijke situatie geen misbruik te laten maken. Daarvoor is een belangrijke rol van de nabestaande heel belangrijk.

Dat is een rol van de nabestaande, maar de nabestaande heeft ook een eigen rol, een eigen belang hierin. De nabestaande staat erbij. Die ondergaat wat er gebeurt, die draagt de ervaring meer dan de donor zelf. Dus nabestaanden het laatste woord en geen nabestaanden geen donatie; dat lijkt mij een redelijke, een zeer verdedigbare insteek. Dat had beter in de wet kunnen staan — geen misverstand daarover — maar het staat niet in de wet. De door mij meegetekende motie van mevrouw Nooren moet daarin voorzien, nog duidelijker dan de brief van de indienster. De indienster zegt: dit is de huidige praktijk en het wetsvoorstel verandert daar niets aan. Dat is correct, maar de praktijk wordt daarmee niet helemaal vastgelegd dan alleen in de discussie hier in deze Kamer en in die brief. Dat behoort tot de wetsgeschiedenis en dat telt dus mee. Maar door de motie wordt diezelfde discussie nog uitdrukkelijker vastgelegd in de vraag aan de minister om genoemde uitgangspunten in overleg met het veld vast te leggen in een kwaliteitsstandaard. Die kwaliteitsstandaard, als overkoepeling van de protocollen, kan natuurlijk genoemd worden in de AMvB die in de wet genoemd wordt: niet de inhoud van die kwaliteitsstandaard, natuurlijk niet, maar wel "er is een kwaliteitsstandaard".

Dat is, alles bij elkaar, niet de allerfraaiste manier van wetgeving, van regelgeving, maar het kan wel effectief zijn om de doelen te bereiken, de doelen die enerzijds in de wet worden vastgelegd en anderzijds in de oproep aan de minister om tot een kwaliteitsstandaard met het veld te komen. Met dat doel, het doel om deze bescherming vast te leggen, is ook de KNMG tevreden, blijkens haar laatste brief. En dat stelt mij tevreden.

Mevrouw Martens i (CDA):

Even over de wetsgeschiedenis: begrijp ik het nou goed dat de heer Ten Hoeve het idee heeft dat als het maar gezegd is, de wetsgeschiedenis, een woord, een toelichting, dat even zwaar telt als de wetstekst zelf? Dat is niet het geval.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Nee, niet alles wat gezegd wordt is natuurlijk even belangrijk als de wetstekst. Maar het is wel van belang dat in de Kamer de constateringen worden gedaan en worden beaamd door de indienster, als zijnde mede bedoeling achter de wet. Als de indienster, degene van wie de wet komt en die toch geacht moet worden ook iets te mogen zeggen over wat de wet beoogt, het met die constateringen uitdrukkelijk eens is dan is dat wetsgeschiedenis.

Mevrouw Martens (CDA):

Ik neem aan dat de heer Ten Hoeve het ook met mij eens is dat ook de initiatiefneemster in toelichtingen nooit iets anders kan regelen dan wat in de wet staat, alleen nader. Het is precies wat u zelf ook zegt, mijnheer Ten Hoeve: helaas staat dat niet in de wet.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Nee.

Mevrouw Martens (CDA):

Maar nu neemt u toch de woorden van de initiatiefneemster als toelichting, die anders is ...

De heer Ten Hoeve (OSF):

Nee.

Mevrouw Martens (CDA):

Die beschouwt u als gelijkluidend aan de wet.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Hier formuleren wij anders, denk ik. De toelichting van de indienster is naar mijn gevoel niet anders dan de wet, maar is aanvullend op de wet.

De voorzitter:

Tot slot op dit punt, mevrouw Martens.

Mevrouw Martens (CDA):

De wet bepaalt dat nabestaanden geen rol hebben, dat zij niet meer geraadpleegd worden en dat zij het alleen aannemelijk kunnen maken als zij het niet eens zijn met de registratie van de betrokkene. Dus dat is de positie van de nabestaanden met deze wet. De praktijk is op dit moment anders en dat wilt u graag geregeld zien, maar dat is wat anders. De wet is heel helder over de rol van de nabestaanden waar het gaat om het aannemelijk maken van de wens van de overleden patiënt of de betrokkene.

De heer Ten Hoeve (OSF):

Mevrouw Martens beschouwt deze zinsnede in de wet als het enige dat van toepassing is op de positie van de nabestaande. Dat lijkt mij niet juist. Dit is geen uitputtende opsomming van wat de nabestaande mag. Je mag er best meer bij doen, maar dit geldt volgens de wet in ieder geval.

De heer Diederik van Dijk i (SGP):

Ik heb één vraag. Erkent de heer Ten Hoeve dat het, gehoord de discussie die hij voert met mevrouw Martens en alle verwarring daaromheen, ontzettend logisch is om de koninklijke, de nette weg te varen door de wetswijziging terug te sturen naar de Tweede Kamer zodat juist dit voor hem ook uiterst belangrijke punt, de rol van nabestaanden, zonder allerlei mist kan worden geregeld? Dat moet u toch juist bepleiten, gehoord uw bijdrage aan dit debat?

De heer Ten Hoeve (OSF):

Ik zei al dat het beter was geweest als dit meteen in de wet geregeld was, maar wij hebben nu wat wij hebben. Als wij dit op een fatsoenlijke en degelijke manier kunnen regelen, kunnen we daarmee vooruit.

De heer Diederik van Dijk (SGP):

Echt de laatste keer: we hebben nu wat we hebben? U heeft ook de mogelijkheid om aan te sturen op een novelle, dus wat verzet zich daartegen?

De heer Ten Hoeve (OSF):

Daar verzet zich tegen dat we nu spreken over deze wet en daar een oordeel over moeten geven. Mocht er in de toekomst een andere wet liggen, dan zullen we daar een oordeel over geven.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ten Hoeve. Mevrouw Bredenoord geeft aan geen behoefte te hebben aan een inbreng. Dank u. Dan geef ik het woord aan mevrouw Strik.