Plenair Lintmeijer bij voortzetting behandeling Kwaliteitsborging voor het bouwen



Verslag van de vergadering van 23 april 2019 (2018/2019 nr. 27)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.37 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

Voorzitter. We houden vandaag de derde termijn van een wetsvoorstel dat op verzoek van de toenmalige minister na behandeling in tweede termijn is aangehouden. Deze Kamer had veel vragen die de minister niet naar voldoende tevredenheid kon beantwoorden. Die gingen zowel over een aantal uitgangspunten in de wet als over de uitwerkingen. Mijn fractie wil in deze derde termijn toetsen of er tussen 11 juli 2017 en vandaag alsnog voldoende helderheid is ontstaan om tot een oordeel te komen. Dat doen we in het licht van de keuze die de huidige minister heeft gemaakt om de wet niet te verbeteren, maar om in overleg met betrokkenen te proberen tot verduidelijking te komen. Een bijzondere keuze: wat mijn fractie betreft hadden de achtereenvolgende kabinetten de afgelopen bijna twee jaar ook kunnen benutten om de wet zelf te verbeteren.

Maar we moeten het doen met wat er nu ligt. GroenLinks had twee hoofdpunten van kritiek op het wetsvoorstel. Maar voor ik daarop inga, het volgende. Wij delen een aantal belangrijke doelen die de wet wil regelen: meer kwaliteit in de bouw en een betere bescherming van de consument/opdrachtgever. Dat is hard nodig, want het aantal gebreken bij de oplevering van bouwwerken is onveranderlijk hoog en niemand zit te wachten op meer ingestorte parkeergarages en bezweken stadiontribunes.

Ons eerste kritiekpunt was dat de wet het systeem van borging aan de kant van de markt ingewikkeld maakt. Uit mijn eerste termijn destijds: "De minister wil in een te vaak gebrekkige kwaliteit leverende markt, de kwaliteitsborging bij diezelfde markt neerleggen. Dat kan in de ogen van mijn fractie alleen als het toezicht op die borging goed en ondubbelzinnig geregeld is. Het wetsvoorstel introduceert begrippen als toegelaten instrumenten, instrumentaanbieders, kwaliteitsborgers en opleveringsdossiers. Dat zijn allemaal zaken die door en voor de markt worden ingezet. In samenhang moeten zij ervoor zorgen dat er volgens de plannen en de eisen wordt gebouwd. Een toelatingsorganisatie zal aan de hand van wettelijke criteria toetsen of de instrumenten voldoende waarborgen bieden. In het wetsvoorstel komt de inhoudelijke toetsing door de publieke toezichthouder er vooraf en tijdens de bouw niet meer aan te pas. De markt regelt het zelf en moet zorgen voor gerechtvaardigd vertrouwen, volgens de memorie van toelichting, die ook spreekt van bewijsvermoeden dat er volgens de regels is gebouwd bij de oplevering."

Dat was toen en het geldt eigenlijk nu nog steeds. Ik noemde dat destijds al complex. Het is, om een parallel te trekken, alsof de door de ondernemer ingehuurde accountant een bewijsvermoeden heeft dat de jaarcijfers volgens de regels zijn toegepast. We weten allemaal hoeveel aanscherping van de accountantsregels de afgelopen jaren wettelijk is voorgeschreven om in die bedrijfstak de boel weer een beetje op orde te krijgen.

Inhoudelijk was en is onze zorg niet of de consument/opdrachtgever kan constateren of de goede kleur tegels is toegepast, of dat het water uit de kraan stroomt, om mevrouw Fiers aan te vullen. Maar wel hoe het zit met de uitvoering van de veel ingewikkelder eisen rondom de deugdelijkheid en duurzaamheid van de constructie, de kwaliteit van de isolatie en ventilatie en vragen van brandveiligheid. Zorgen die niet op zichzelf staan. Onder meer de Onderzoeksraad voor Veiligheid is hard over de kwaliteit in de bouw en het lerend vermogen van de branche. Een bijkomend punt is dat als er al gebreken worden geconstateerd, er nog vragen blijven over de wijze waarop de aansprakelijkheid daarvoor kan worden gedetecteerd. In veel gevallen zal de aannemer aansprakelijk zijn, maar deze blijft volgens de huidige minister in antwoorden op schriftelijke vragen gevrijwaard voor fouten die elders in de keten zijn ontstaan. Waaraan ontleent de minister nu het vertrouwen dat het ingewikkelde publiek-private stelsel naar behoren gaat functioneren en dat het lerend vermogen in de branche omhooggaat? En hoe voorkomt deze wet dat consumenten/opdrachtgevers bij fouten die binnen de keten zijn gemaakt alsnog van het kastje naar de muur worden gestuurd. Anders gezegd: hoe eenduidig zijn nu in dit complexe stelsel de aansprakelijkheden geregeld?

Ons tweede hoofdpunt van kritiek ging over de onduidelijke en uitgeklede rol van de gemeente bij de in de wet voorgestelde verschuiving van publiek naar privaat toezicht. Het inmiddels afgesloten convenant met de VNG zou de onduidelijkheden op dat gebied moeten wegnemen. Mijn fractie is in principe positief over het feit dat de minister in de Tweede Kamer laatstelijk nog eens expliciet heeft aangegeven dat de gemeente zowel tijdens als na de bouw op basis van signalen van de kwaliteitsborger kan interveniëren en desnoods de oplevering of de bouw kan stilleggen. Wij zouden willen dat de gemeente ook op eigen gezag steekproefsgewijs kwaliteitscontroles kan doen, met name op de cruciale punten van bouwveiligheid, constructieveiligheid en duurzaamheid. Ziet de minister met dit wetsvoorstel in de hand daarvoor ruimte?

De stap van een bestuursakkoord om de wet eenduidig uit te gaan voeren, vinden wij in beginsel positief. Maar het akkoord tussen minister en VNG blinkt uit in niet helder gedefinieerde criteria en niet-gekwantificeerde indicatoren. Daar blijft een zeer grote zorg van onze fractie zitten. Wanneer werkt de wet naar behoren? Wanneer is dat in voldoende mate aangetoond? Wat voor de marktpartijen wellicht voldoende is, hoeft dat voor de minister of de gemeente niet te zijn. Het antwoord van de minister op vragen van onze fractie, maar ook die van de PVV, over de weinig gespecificeerde aanpak in het convenant vindt mijn fractie onbevredigend. Mijn citaat begint zo ongeveer waar dat van de heer Van Hattem ophield: "Het proces" — zo schrijft de minister — "waarbij ik samen met betrokken partijen de genoemde ontwikkelingen volg, zowel ten aanzien van de implementatie als ten aanzien van proefprojecten, is een bestuurlijk proces. Hierbij gaat het niet om criteria die zich op voorhand kwantitatief en gedetailleerd in cijfers of indicatoren laten meten en waar vervolgens aan de hand van een cijfermatige uitkomst conclusies uit kunnen worden getrokken."

Dat vinden wij echt te vaag. Op deze wijze is straks nauwelijks af te leiden of het stelsel nu wel of niet werkt en of de op afstand gezette publieke verantwoordelijkheid wordt waargemaakt in het nieuwe stelsel. De minister wil vooral bespreken hoe de implementatie verloopt en of aanvullende maatregelen nodig zijn. Waar hebben we het dan over? Over een aanpassing per AMvB? Over een versterkt wettelijk kader? Kan de minister op zijn minst aangeven wanneer in de ogen van het kabinet het nieuwe stelsel niet werkt en welke reparatiemogelijkheden zij dan ziet?

Onze fractie staat in alle eerlijkheid voor een lastige afweging. Enerzijds vinden ook wij dat de kwaliteitsborging in de bouw omhoog moet en dat de bouwsector verantwoordelijkheid moet nemen voor zijn eigen kwaliteit. En de positie van opdrachtgevers en consumenten moet worden versterkt. Anderzijds vinden we het opgetuigde stelsel complex en staat het publiek toezicht op te grote afstand. Toezicht op veiligheid en duurzaamheid van bouwwerken is naar onze mening een publiek belang dat publiek geborgd moet zijn. Wij zijn benieuwd welke garanties de minister daarvoor nog kan geven.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Lintmeijer. Ik geef nu het woord aan mevrouw De Vries.