Plenair Binnema bij voortzetting behandeling Versnelling woningbouw en facilitering duurzame ontwikkeling



Verslag van de vergadering van 21 mei 2019 (2018/2019 nr. 30)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.33 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Binnema i (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ook van onze kant dank voor de uitgebreide beantwoording. In deze tweede termijn wil ik een viertal punten nog kort langslopen. Ik had inderdaad niet verwacht dat de minister zou zeggen dat de Crisis- en herstelwet de enige manier zou zijn om de woningbouw te bevorderen, of dat er geen enkele andere factor zou zijn. Dat was natuurlijk ook wel duidelijk geworden uit de schriftelijke beantwoording en de meer fundamentele vraagstukken die op dit moment op de woningbouwmarkt spelen. Die hebben heel vaak niet zozeer te maken met de lengte of de ingewikkeldheid van procedures, maar eerder met een hele hoop andere zaken zoals de mogelijkheid om hypotheken te verkrijgen en de plancapaciteit.

Het deed me ook denken aan toen ik zelf Statenlid in de provincie in Noord-Holland was. We hadden daar in het kader van de toen net ingevoerde Crisis- en herstelwet binnen de kortste keren 60 projecten op een lijstje geformuleerd, waarbij die Crisis- en herstelwet wellicht zou kunnen gaan bijdragen om een en ander te versnellen. Bij bijna alle 60 projecten bleken er dusdanige andere fundamentele problemen te zijn dat de Crisis- en herstelwet in ieder geval voor die 60 nauwelijks betekenis heeft gehad.

Dat is misschien meteen ook een link naar het tweede punt waar door de heer Flierman in eerste termijn naar gevraagd is en waar ik ook zelf naar gevraagd heb. Ik zou namelijk toch inzicht willen krijgen in wat die experimenten concreet doen voor de maatschappelijke opgave die er ligt. Dat was de reden om ook te vragen naar zo'n controlegroep, omdat je dan kunt constateren of er in gemeenten die met een vergelijkbare maatschappelijke opgave geconfronteerd worden en die niet onder het experiment vallen en die daar geen gebruik van maken, iets anders gebeurt of een andere dynamiek optreedt dan in gemeenten die wel van die experimenten gebruik hebben gemaakt. Het idee van mijn fractie zou zijn dat je die experimenten in ieder geval gebruikt om te leren welke knelpunten er in de bestaande wetgeving zitten, om die vervolgens op te lossen, in plaats van andersom eigenlijk steeds meer wetten toe te voegen aan de lijst waarvan afgeweken kan worden, waarmee je het aantal experimenten als zodanig steeds laat toenemen.

In die zin is een voortgangsrapportage ook echt iets anders dan een evaluatie. De huidige voortgangsrapportages laten vooral zien van welke experimenten er gebruik wordt gemaakt, hoeveel gemeenten dat doen en wat dat eventueel heeft opgeleverd qua tijd, met name bij de Raad van State. Maar zij laten niet zien of het betreffende experiment inhoudelijk gezien aan het oplossen van het maatschappelijke vraagstuk heeft bijgedragen. Vanuit dat perspectief kan ik de vraag van mevrouw Teunissen ook heel goed volgen. Je wilt immers weten wat die experimenten concreet in de praktijk doen voor een aantal maatschappelijke ontwikkelingen die gewenst zijn, maar zeker ook voor een aantal maatschappelijke ontwikkelingen die je ongewenst zou kunnen vinden.

Ook wij zijn blij met de toezegging over de beleidsregel waarin de betrokkenheid van de volksvertegenwoordiging wordt meegenomen en meegewogen. Maar we zouden daar ook graag een stap twee aan willen verbinden, namelijk de stap om er ook voor te zorgen dat met name inwoners van een gemeente en de gemeenteraad op die manier via kennisgeving op de hoogte zijn van de projecten of gebieden. Een en ander is immers afhankelijk van alerte burgers die de weg weten in de procedures en die in de gaten hebben dat projecten spelen. In die zin is er eigenlijk wel een parallel met heel veel andere vormen van burgerparticipatie en -betrokkenheid te trekken. We kunnen er wellicht niet altijd van uitgaan dat de bevoegde gezagen dat goed in beeld hebben. Er kunnen voor hen ook motieven zijn om inderdaad te denken: burgerbetrokkenheid leidt tot vertraging, extra procedures en meer tijd, dus laten we dat maar niet doen als het niet strikt noodzakelijk is. Ik denk dat het goed is om te versnellen en om de factoren die vertraging met zich meebrengen tegen te gaan, maar versnelling is geen doel op zich wanneer die snelheid ten koste gaat van een goede afweging van de verschillende belangen en de wenselijkheid van de betreffende projecten.

Daar wilde ik het in tweede termijn bij laten. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Binnema. Ik geef het woord aan mevrouw Teunissen.