Plenair Binnema bij voortzetting behandeling Initiatiefvoorstel Klimaatwet



Verslag van de vergadering van 21 mei 2019 (2018/2019 nr. 30)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.39 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Binnema i (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ook van de kant van GroenLinks dank aan de initiatiefnemers voor de heldere en uitgebreide beantwoording. Na de complimenten die de heer Wiebes gehad heeft, weet ik zo niet wat ik er nog aan toe kan voegen. Ik heb begrepen dat hij zo het theater in kan omdat het vooral zo fijn is om naar hem te kijken. Daarnaast heb ik begrepen dat hij ook gerekend wordt tot een nieuwe generatie jonge, veelbelovende politici. Ook dat is een compliment dat je in je zak kunt steken. Ik moest denken aan mijn partijgenoot Bram van Ojik, die volgens mij ver na zijn 50ste tot politiek talent van het jaar werd uitgeroepen. Wie weet wat er voor deze minister nog in het verschiet ligt.

Op één onderwerp dat ik in de eerste termijn aan de orde heb gesteld, wil ik graag nog wat nadere antwoorden hebben. Dat gaat over wat wordt gezegd over de periode die tussen nu en 2030 aan de orde is. De doelstelling is een streven en is geen hard vastgelegde doelstelling zoals die voor 2050. De specifieke vraag die ik daarbij gesteld heb, gaat over de KEV. "KEV" is blijkbaar de afkorting die ik moet gebruiken: de Klimaat- en Energieverkenning. Onderdeel daarvan is om na te gaan welke ontwikkelingen en maatregelen aan de reductie van broeikasgas hebben bijgedragen. Zoals de initiatiefnemers zelf ook hebben gezegd, is de meerwaarde van onafhankelijke partijen die signaleren dat we niet op koers zijn voor doelen, dat dit bijdraagt aan juist de effectiviteit van die doelen. In de hele discussie wordt gezegd: we kunnen ergens tussen nu en 2030 constateren dat het doel niet haalbaar blijkt te zijn, ondanks een reële inspanning. Ik vraag me dan af of het aan het Planbureau is om te constateren of er al dan niet een reële inspanning geleverd is en of het doel wel of niet haalbaar is. Of is dat in laatste instantie toch vooral een politiek oordeel dat daarin verwacht wordt? Zou dat met name dus ook het Planbureau niet in een ongemakkelijke positie kunnen brengen, wanneer dat een oordeel zou moeten geven over de mate waarin de inspanning is geleverd en of deze al dan niet aan die reductie van broeikasgassen heeft bijgedragen?

Ik herkende mij in datgene wat de heer Ester zei over de parlementaire betrokkenheid bij zowel klimaatplan als klimaatnota. Ik herkende mij ook in de uitgebreide discussie die we hebben gehad over instemmingsrecht, dat er al dan niet bij zou horen. Ik ging met een iets ander idee dit debat in, maar ik vond de argumentatie van de beide initiatiefnemers daarin helder. Ik denk dat in de gekozen constructie parlementaire betrokkenheid en invloed op een goede manier vorm hebben gekregen. Daar zeg ik bij dat als het woord "spelregels" valt, het altijd verleidelijk is om in allerlei voetbalmetaforen terecht te komen. De heer Nagel deed dat ook. Ik kreeg het gevoel — dat heeft misschien ook iets te maken met een kampioenschap dat onlangs gevierd is — dat je uiteindelijk zegt: regels bij voetbal zijn in elk geval dat je met elf mensen speelt aan beide kanten, dat er een scheidsrechter is, dat er een veld is met een bepaalde afmeting, die overigens per stadion kan verschillen, en dat een wedstrijd twee keer 45 minuten duurt.

Maar voor de voetballers in kwestie en ook voor de toeschouwers is het wel prettig om iets meer te weten over wat de interactie in die 90 minuten daarna gaat betekenen. Ik denk dat the proof of the pudding en de grote uitdaging zijn of de Klimaatwet zoals die nu opgesteld is, meer bevat dan de regels "we hebben elf spelers aan beide zijden, 90 minuten en daarna zoekt u het maar uit". In hoeverre kunnen de spelregels in de Klimaatwet richting geven en in hoeverre kunnen deze het parlement en de regering, maar ook alle andere maatschappelijke betrokken partijen voldoende instrumenten bieden in het geval dat er conflicten en belangentegenstellingen ontstaan? Die zullen er namelijk ongetwijfeld komen, omdat we allemaal verschillende ideeën hebben over hoe we dat doel in 2050 gaan bereiken. Voorzien de spelregels in de Klimaatwet daarin? Alle oproepen die gedaan zijn om deze nieuwe manier van werken te evalueren, kunnen we wat dat betreft van harte ondersteunen.

Dan kom ik bij het laatste inhoudelijke punt dat ik nog wil maken. Dat ligt in het verlengde van wat mevrouw Fiers net zei over burgerparticipatie. Ik maak het ook in het licht van de discussie die we hier gevoerd hebben over de maatschappelijke polarisatie. Een van de zaken die we geleerd hebben, niet zozeer bij burgerparticipatie over dit onderwerp, maar meer in brede zin, is dat mensen die ergens aanvankelijk behoorlijk tegengesteld over lijken te denken, veel dichter tot elkaar kunnen komen, als je een vorm kiest waarbij sprake is van deliberatie en dialoog in plaats van dat er een debat is waarin de tegenstellingen als vanzelf worden aangezet. De vorm van participatie die in dit voorstel is gekozen, is toch nog redelijk klassiek, voor een deel ook top-down en geredeneerd vanuit de overheid. Je kunt naar manieren zoeken waarin de maatschappelijke dialoog over dit enorm grote vraagstuk op een andere manier vormgegeven kan worden, zowel nationaal als decentraal. Het idee dat voor een deel ook in het rapport van de commissie-Remkes naar voren komt, is om de kloof tussen burgers en politiek op die manier te verkleinen dat we niet het gevoel hebben dat we burgers inzetten als instrument om ons beleid uit te voeren maar henzelf verantwoordelijkheden weten te geven. Dat zou een hele mooie uitdaging zijn om klimaatverandering in de maatschappij verder te helpen maar ook om het politieke debat van al te veel polarisatie en verkettering te ontdoen.

Tot slot wil ik meegeven, ook met het oog op volgende week, dat ik vrij sterk overweeg mijn fractie positief te adviseren over dit wetsvoorstel. Maar goed, ik heb nog een week om daarover na te denken.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Binnema. Ik geef het woord aan de heer Reuten.