Plenair Kluit bij behandeling Implementatie zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn



Verslag van de vergadering van 16 december 2019 (2019/2020 nr. 13)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.51 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Kluit i (GroenLinks):

Dank u wel, voorzitter. Ik feliciteer mijn collega de heer van Pareren met zijn maidenspeech en wens hem veel succes en ook de mensen die de komende dagen hun maidenspeech hebben wens ik veel succes, ook namens mijn fractie. Net als u vind ik het een hele eer om hier te mogen staan.

Toen ik mezelf kandideerde voor de Eerste Kamer heb ik me voorgenomen om een aantal rode draden voor ogen te houden en het thema is eigenlijk weerbaarheid. Weerbaarheid van mensen die bijvoorbeeld afhankelijk zijn van de overheid, of mensen die behoren tot groepen die een minderheid zijn en daarom kwetsbaar zijn, of jonge mensen die nog niet kunnen stemmen, maar die wel moeten leven met keuzes die wij hier maken. Ook bijvoorbeeld weerbaarheid van regio's die niet in het politieke centrum zitten, zoals Den Haag of New York of Brussel, en daardoor weleens buiten investeringsstrategieën vallen, of onderbedeeld worden in de aandacht.

Het zal u niet verbazen dat ecologische weerbaarheid voor mij ook een groot thema is, zowel voor ons land als voor onze planeet, net als kwetsbare waarden zoals natuur en milieu, want die kunnen zich tot op heden maar heel slecht weren tegen de uitwassen van ons economische systeem. De schade is navenant. Mijn voorgangster zei daar al veel over.

Toen ik begon met studeren, in 1992, werd net het Verdrag van Rio afgesloten. Dat waren eigenlijk meerdere verdragen, maar er was in ieder geval een heel groot optimisme over het verbinden van ecologie, sociale rechtvaardigheid en economische groei. Dat is heel lang de basis in mijn handelen geweest. Maar met de urgentie van het klimaatprobleem in het hoofd, nu 27 jaar later, moet ik ook concluderen dat er maar weinig terecht is gekomen van die synergie en dat het probleem groter is dan ooit.

In de resultaten van Madrid wordt dit herbevestigd. Als je ziet wat de planetaire werkelijkheid is sinds ik ben gaan studeren: de temperatuur is een halve graad gestegen en de gemiddelde oppervlakte aan arctisch zee-ijs is met een kwart verkleind. De Nederlandse natuur en biodiversiteit — dan kijk ik even naar u, mevrouw Faber — is nog eens gehalveerd. Dan hebben we het niet alleen over de soortenrijkdom, waar mevrouw Faber het steeds over heeft, maar ook over de massa van de biodiversiteit. Je ziet dat er een hele negatieve trend is en dat we inderdaad op 15% van ons potentieel zitten. Ik vind het belangrijk dat we dit soort gegevens meenemen, want dat raakt ons allemaal. Daar kom ik later op terug.

Dit zijn ook signalen en aanleidingen om fundamenteler na te denken over de principes achter onze economie. Wij moeten zoeken naar economische modellen die geschikt zijn voor het oplossen van de grote uitdagingen van onze tijd. Sommigen zullen zeggen dat we al een heleboel milieuproblemen hebben opgelost. Dat is natuurlijk ook waar. We hebben veel gedaan aan luchtkwaliteit en waterkwaliteit. We hebben ook veel gedaan tegen ozon en zure regen. Dat is allemaal sterk verbeterd en daar mogen we tevreden over zijn. Maar aan heel veel belangrijke mondiale criteria hebben we nog niet voldaan. We staan nog steeds ver in het rood, zoals voor de afname in biodiversiteit, groeiende ontbossing en uiteraard de opwarming. Noodzakelijke stappen worden steeds afgezet tegen economische groei en komen daardoor niet tot stand. Wij dienen echt onszelf te dwingen om hier scherper naar te kijken en ons niet door succesjes uit het verleden in slaap te laten sussen.

Kijk naar de World Overshoot Day, de dag waarop de mens wereldwijd de grondstoffen heeft opgebruikt die in een jaar ter beschikking zijn. Elk jaar valt deze dag eerder, dit jaar was die op 29 juli. Als we allemaal zouden leven zoals wij in Nederland doen, zou die zelfs al in mei plaatsvinden.

Met zo veel uitputting van grondstoffen is het dan ook niet gek dat de ecologische staat van onze planeet wordt vertaald naar onze reële economie en steeds meer een economische factor wordt. Daardoor beïnvloedt dit steeds meer het leven van mensen. De boeren zijn hier een uitmuntend voorbeeld van. We kunnen ons dan ook beter voorbereiden. Ik ben heel blij met mijn collega Kees Vendrik, want die heeft bij de Algemene Financiële Beschouwingen al veel wijze woorden hierover gezegd. De vraag is wanneer ons kabinet en onze regering, maar ook dit parlement, die nieuwe realiteit gaan doorvertalen en gaan toestaan dat die wordt doorvertaald in ons wetgevingstraject. De afgelopen 25 jaar hebben laten zien dat technologische vooruitgang niet genoeg is om grootschalige, ecologische achteruitgang te voorkomen. We moeten die knoppen in het systeem anders instellen. Een economie in transitie heeft een heel voorspelbare en betrouwbare marktmeester nodig, een die zorgt voor voorspelbaarheid van beleid en daardoor veerkracht in de samenleving organiseert om de noodzakelijke aanpassingen te kunnen doorvoeren. Door voorspelbaar te zijn, zorgt de overheid ervoor dat mensen de tijd krijgen om zich om te scholen en aan te passen. Kortom, hoe fijn is het om een regering te hebben die vooruitkijkt, naar de prioriteiten van de toekomst kijkt en haar focus heeft op het formuleren van beleid dat crises voorkomt in plaats van dat ze een specialist wordt in het oplossen ervan?

Dan de landbouw. De gedachte dat de Nederlandse boeren ook komende decennia hun positie als bulkproducent kunnen volhouden, is wat ons betreft een illusie. Het is een zorgwekkend soort wensdenken waar gewone burgers en gewone boeren straks de prijs voor betalen. Ook in andere delen van de wereld hebben ze landbouwuniversiteiten opgezet en er zijn ontzettend veel Chinezen en Indiërs in Wageningen geweest die goed hebben opgelet en met mooie cijfers zijn afgestudeerd. In de landbouw van de toekomst is het springende punt niet alleen maar dat je technologisch geavanceerd bent, maar ook dat je voldoende oppervlakte hebt. Wij kunnen veel, maar Nederland laten groeien hoort daar helaas niet bij. Andere landen zullen in de toekomst dus meer vruchtbaar land hebben dat ze gaan gebruiken. Als wij daarmee gaan concurreren, zullen wij de grenzen van wat er in Nederland mogelijk is, ver overschrijden.

Wij moeten nu dus een ander model voor de Nederlandse landbouw gaan maken en andere doelen centraal stellen, niet alleen om die doelen te bereiken die mij dicht aan het hart liggen, maar ook om de boeren te beschermen tegen de koude wind die er in de internationale wereldproductie waait. Het is tekenend dat een derde van het EU-budget werd besteed aan de ondersteuning van de boeren. In de afgelopen decennia was dat natuurlijk nog hoger. Het is goed om dat te blijven doen, maar kijk dan wel naar wat er moet gebeuren in ons landschap en in onze natuur. We moeten een bescheidener rol kiezen, want anders zal het resultaat zijn dat we de natuur, met bijbehorende voordelen en genenbank, nog verder zien afkalven. Er is al niet zo heel veel van over. Het dierenwelzijn en de volksgezondheid komen nog verder onder druk. En bovenal, en dat zou mijn kritische collega's toch ook aan het hart moeten gaan, zullen de mensen in de boerensector een hele barre financiële toekomst hebben en nog verder van hun dieren af komen te staan omdat ze nog verder moeten intensiveren. De minister sprak hier overigens heel mooie woorden over in de krant vanmorgen.

Het is dus zaak snel de transitie in te zetten naar een landbouw die een toekomst heeft in Nederland. Die hebben we gelukkig ook al in beeld, namelijk de kringlooplandbouw. Het gaat er nu bovenal om hoe wij die context zo weten te maken dat die kringlooplandbouw snel tot bloei kan komen en we de boeren een aantrekkelijke toekomst kunnen bieden, waarin ze natuurinclusief, biologisch en biodynamisch kunnen boeren en waarin dat ook de norm wordt.

Dat is dan een mooi bruggetje naar de Meststoffenwet. De minister heeft verteld dat ze haar maidenspeech als minister heeft gehouden bij het meststoffendossier. Dat zei ze in de Tweede Kamer. Ik heb dus helemaal aangenomen dat dat zo was. Het is een vrij technische wet. Hij kent een aantal heel goede zaken. Hij versterkt het handhavingsspoor. Er zijn duidelijke sectorale plafonds. Er is het instrument van de generieke korting wanneer het totale plafond overschreden wordt. Tegelijkertijd zien we ook dat het kabinet heeft gedraald om dit voor te leggen. Pas een maand voor de deadline van de Europese Unie heeft het dit bij ons voorgelegd. Eerlijk gezegd, deze wet had hier anderhalf jaar geleden ook kunnen liggen.

Ik wil vragen stellen rondom drie thema's, het derogaatmodel als norm voor de veeteelt in Nederland, de generieke korting, en de Meststoffenwet en het langetermijnperspectief.

Voorzitter. Wij zien een kabinet dat er nog steeds van uitgaat dat de derogatie, dus het afwijken van de Europese norm, een onlosmakelijk onderdeel is van het businessmodel van de Nederlandse veeteeltsector. De werkelijkheid is dat dit helemaal geen gegeven is; het is een politieke keuze. Het is een keuze om in te zetten op een uitzonderingspositie binnen de Europese Unie en om die vervolgens in Nederland te hanteren als norm. Dat is een keuze om op de grenzen van het toelaatbare te gaan zitten en om vervolgens ook grote risico's te nemen dat het toelaatbare overschreden wordt. Om die risico's te mitigeren worden boeren vervolgens opgescheept met een enorme administratie en verantwoordingscyclus, om alles nog een beetje beheersbaar te houden.

Wij kijken in dit huis natuurlijk ook naar de uitvoeringspraktijk. Daarom weet ik goed te benoemen wat de gevolgen zijn voor het dagelijkse leven. Onder andere als gevolg van die uitzonderingspositie kent de veeteeltsector dus zo veel administratie, maar belangrijker is dat het een enorm financieel risico wordt voor het boerenbedrijf. Immers, als de sectorplafonds overschreden worden, plafonds waar de individuele boer geen grip op heeft, moeten individuele boeren wel degelijk betalen. Hier kan ook een andere keuze gemaakt worden, door regelgeving te ontwikkelen waardoor Nederlandse boeren gewoon op of onder de Europese norm gaan produceren. Dan nemen we gelukkig automatisch meer fosfaten op dan wij in Nederland doen. Dan komen we dus ook niet meer in de problemen, want dan hebben we veilige buffers ten opzichte van de Europese normen. Die buffers zijn belangrijk, want daardoor wordt nood-, spoed- of uitzonderingswetgeving overbodig. Daardoor zijn boeren weerbaarder als de normen weer eens overschreden worden. Ik hecht er dus aan om duidelijk te maken dat het derogatiemodel geen automatisme is en dat we echt moeten overwegen om daar anders naar te kijken. Ook hier graag een reactie op.

Vanuit ecologisch en niet in het minst vanuit empathisch perspectief richting de boeren willen we de minister vragen om, in de aanloop naar het zevende pakket met nitraatmaatregelen, beleidsopties uit te werken die uitgaan van zowel afbouw als stopzetting van de derogatie, zodat de boer ook de kans krijgt om dicht bij zijn oorspronkelijke vak te komen staan, en niet meer alleen het hoofd boven water hoeft te houden als hij inzet op opschaling, intensivering of technologisering. Graag een reactie.

Dan de generieke korting. Als GroenLinks vinden we het wonderlijk om steeds te moeten aanschouwen dat partijen die zeggen zich in te zetten voor het belang van de boeren, er geen enkele moeite mee hebben om collectieve risico's te creëren door op de grens te gaan werken en de kosten daarvan met wet- en regelgeving bij individuele boeren neer te leggen. Wij vinden dat dat ook hier aan de hand is. Het is dan ook geen wonder dat boeren gefrustreerd raken. Wat hebben boeren er eigenlijk aan dat de politiek in Nederland ze als collectief laat produceren tot over de grenzen van wat ecologische en veiligheidstechnisch mogelijk is? Als gevolg daarvan worden individuele boeren steeds weer geconfronteerd met ingrijpende spoedmaatregelen. Je vraagt je af wanneer wij als GroenLinks de zogenaamde boerenpartij aan onze zijde vinden om een normenstelsel te ontwikkelen dat de weerbaarheid van de natuur versterkt en daardoor een robuust en stabiel stelsel voor de agrarische sector oplevert. Een stelsel dat zo robuust is dat een paar droge zomers niet meteen een dreiging van een generieke korting met zich meebrengen, zoals sommige collega's in de Tweede Kamer vreesden. Maar goed, daar zijn we nog niet. Tot die tijd is GroenLinks er dan ook erg tevreden over dat de minister een dwingend instrument in deze wet heeft opgenomen om ervoor te zorgen dat de waterkwaliteit en de natuurwaarden niet verder verslechteren. Graag nog wat helderheid over de generieke korting en de volgende vragen.

GroenLinks wil voorkomen dat we in crisissituaties telkens worden opgezadeld met politieke afwegingen over instrumenten. Na het aannemen van het amendement lijkt dat hier weer te gebeuren. Dat laat natuurorganisaties en boeren maanden in onzekerheid en dat lijkt ons heel erg onwenselijk. Wat betekent het bijvoorbeeld dat eerst andere maatregelen worden ingezet? Op welk moment worden die dan aangekondigd? Als ik het goed begrijp, constateren we pas een halfjaar na de overschrijding dat er een overschrijding is geweest. Op welk moment gaan wij aan de slag? Is dat, zoals de beantwoording laat vrezen, al voor de dreigende overschrijding, is dat op het moment van, of is dat het jaar erna? Hoelang van tevoren is een dreigende overschrijding ernstig genoeg om die generieke korting in te zetten of aan te kondigen? Op welk moment volgt dan precies de implementatie van die generieke korting? Kunnen individuele boeren — voorgangers hebben dat ook al gevraagd — zelf stappen ondernemen om buiten beeld te blijven bij die generieke korting? Mogen we ervan uitgaan dat de minister, op het moment dat er dreigende overschrijdingen zijn, alles uit de kast trekt om een overschrijding te voorkomen en dat het enige wat er nog zou kunnen gebeuren, een generieke korting is als er daadwerkelijk sprake van een overschrijding is? We krijgen graag antwoord op deze vragen.

Tot slot, het langetermijnbeleid. In het kennismakingsgesprek met de minister, dat heel prettig was, hebben wij wat langer stilgestaan bij de constatering dat het ministerie van Landbouw al lange tijd in beslag wordt genomen door verschillende crisissen. Dat is erg jammer, omdat een veerkrachtige agrarische sector, maar ook de natuurontwikkeling, juist heel veel baat hebben bij stabiliteit en rust op het departement. Dat zou ontstaan met een mooi meerjarenperspectief. Ook bij deze grondstoffenwet zien we dat we, ondanks een lange voorbereiding, op dit moment — vandaag, op maandagmiddag en niet op dinsdag — vooral bezig zijn met voorkomen dat er een crisis ontstaat omdat we de derogatie niet op tijd kunnen aanvragen.

Dit alles roept bij ons de vraag, de behoefte ook zelfs, op om te vragen wat er nodig is om op korte termijn de focus van het ministerie, en vooral ook van deze minister, terug te brengen naar de realisatie van het langetermijnperspectief, dat veelbelovend is. Bent u in staat om op uw ministerie de menskracht en de aandacht goed te verdelen tussen het oplossen van kortetermijnproblemen en de realisatie op de lange termijn? En kunt u garanderen dat u de realisatie van de landbouwvisie prioriteit kunt blijven geven? Wat ons betreft heeft die dat. Zo niet, wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat u binnen een, twee maanden de focus op het langetermijnbeleid kunt leggen?

We weten allemaal dat het langetermijnperspectief van de kringlooplandbouw de belangrijkste oplossing voor zowel de natuur als voor de boeren is. Hoewel de stikstofcrisis belangrijk is, is de opzet van een goed Europees landbouwbeleid dat ook. Daar hebben we ook onze visie voor nodig.

Dit waren mijn vragen en mijn opmerkingen, voorzitter. Ik dank mijn collega's dat ze mij voor deze keer niet in de rede zijn gevallen. Daar heb ik erg van genoten. Ik zie uit naar de antwoorden van de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Kluit. Mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. Staat u mij toe om iets van uw achtergrond te schetsen.

U studeerde politicologie aan de Universiteit van Amsterdam, waar u zich specialiseerde in de internationale betrekkingen. Na uw afstuderen ging u werken bij de Natuur- en Milieufederatie Utrecht, waarvan u in 2001 adjunct-directeur werd.

In 2009 kwam u in dienst bij de Fietsersbond, waar u nu — tien jaar later — nog altijd werkzaam bent. U begon als teamhoofd communicatie en werd adjunct-directeur binnen het jaar. Sinds 2015 bent u directeur van de Fietsersbond. En een goede, want ik ben zelfs sinds kort ook lid gemaakt van de Fietsersbond dankzij uw ferme doorzettingsvermogen. Geheel vrijwillig, overigens. Uit hoofde van uw functie bent u verder directeur van de Stichting Fietsersbond, penningmeester van Fietsplatform en was u tot een jaar geleden voorzitter van de Dutch Cycling Embassy.

Het Algemeen Dagblad noemde u eens "fietsforens en weekendwielrenner". Professioneel en privé neemt de mensaangedreven tweewieler een grote plaats in uw leven in. Als directeur van de Fietsersbond ging u in dezelfde krant in op de kritiek die er soms op fietsers is, met name in de grote stad. U zei, en ik citeer: "Er wordt te vaak gesproken alsof fietsers een probleem zijn, terwijl ze juist de oplossing leveren. Fietsen is goed voor de luchtkwaliteit. Stel dat al die fietsers nu in de auto zouden stappen, dan zouden steden direct onleefbaar zijn."

Naast bij de fiets bent u betrokken bij duurzame-energieprojecten. Zo was u voorzitter van energiecoöperatie Energie-U in Utrecht en lid van het bestuur van de landelijke vereniging van burgers en coöperatieve zelfopwekkers voor duurzame energie. Vorig jaar was u een nieuwe binnenkomer in de Duurzame Top 100 van dagblad Trouw. Dat soort lijstjes zijn natuurlijk belangrijk. In het interview dat ter gelegenheid hiervan plaatshad zei u, en ik citeer opnieuw: "Beleid veranderen vergt een lange adem."

Met uw lidmaatschap van de Eerste Kamer voor GroenLinks slaat u nu een nieuwe weg in om vanuit de politiek het beleid te proberen te veranderen. Uw inbreng vandaag bij dit debat is een nieuwe stap, op een andere route, maar met hetzelfde doel voor ogen. Nogmaals van harte welkom en we kijken uit naar uw verdere inbrengen.

Dan schors ik de vergadering voor enkele ogenblikken voor een moment van felicitaties. Ik verzoek de heer Van Pareren en mevrouw Kluit zich voor het rostrum op te stellen, zodat alle overige collega's u kunnen feliciteren, waarbij ik u als Voorzitter graag als eerste feliciteer.