Plenair Rietkerk bij behandeling Aanvullingswet geluid Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 11 februari 2020 (2019/2020 nr. 20)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.23 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rietkerk i (CDA):

Dank u wel, voorzitter. Het CDA constateert dat de Eerste Kamer op 27 en 28 januari jongstleden heeft gedebatteerd over de bedoeling van de Omgevingswet. Deze bedoeling is ook van toepassing op de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid. Kortheidshalve verwijzen we naar de bijdrage die we toen hebben gegeven.

Voorzitter. Het CDA wil in dit debat aandacht geven aan de volgende thema's:

1. Het proces met medeoverheden.

2. De binnenstedelijke ontwikkeling.

3. Cumulatie van geluid.

4. De kwaliteit van de professionals bij de uitvoering.

5. De financiën.

6. De provinciale bevoegdheid om de besluitvorming over te nemen.

Allereerst het proces. Het CDA constateert dat er een zorgvuldig traject is gelopen om de laatste uitvoeringstechnische punten op het aanvullingsspoor geluid met de koepels, VNG, IPO en Unie van Waterschappen, uit te werken. Op één punt is dat niet gelukt, volgens de CDA-fractie. Op dat punt kom ik aan het eind van mijn bijdrage terug.

Dan het tweede punt, de binnenstedelijke ontwikkeling. Het CDA vindt dat de binnenstedelijke ontwikkeling van belang is voor de vitaliteit van de steden. De minister meent dat de geluidsregels niet in de weg staan aan een integrale afweging over binnenstedelijke ontwikkeling. De aanvullende afwegingsruimte vereenvoudigt het bouwen op hoogbelaste locaties; de VVD sprak daar net over. Daar is het CDA tevreden over. De balans tussen beschermen van de gezondheid van mensen aan de ene kant en het benutten van ontwikkelingsmogelijkheden aan de andere kant, met voldoende afwegingsruimte op lokaal niveau, zal onder andere de woningbouwopgave waarvoor we samen gesteld staan, moeten stimuleren. Nu het geluidsaspect geregeld is, vraagt het CDA aan de minister in welke mate de "stikstofproblemen" deze stimulans voor de woningbouw weer remmen in die binnenstedelijke gebieden.

Het derde punt: de cumulatie van geluid. Vraag 40 handelt over de cumulatie van geluid. Het ontwerpbesluit regelt dat in ieder geval geluid van ander verkeer, industrieterreinen, luchtvaart, windturbines, schietbanen en springterreinen betrokken moet worden bij het beoordelen van de aanvaardbaarheid van het gecumuleerde geluid. Kan de minister toelichten hoe geluid van luchtvaart verder een plaats krijgt in het wetsvoorstel? Wegen de wettelijke normen voor geluidhinder en externe veiligheidsrisico's in de Wet luchtvaart even zwaar als die van andere sectoren in de Omgevingswet? Wij Kamerleden hebben hier ook brieven over gehad van bewoners en van de SATL uit Dalfsen.

Het vierde punt is de kwaliteit van professionals bij de uitvoering. In het debat over de Invoeringswet Omgevingswet heeft onze fractie nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de kwaliteit van professionals bij gemeenten, bij provincies en bij waterschappen, maar zeker ook bij de omgevingsdiensten. Het CDA wil aandacht vragen voor deze professionals, omdat zij juist de uitvoering voor hun verantwoording nemen. Het is van groot belang dat de uitvoering goed georganiseerd is, omdat dat ook bijdraagt aan het vertrouwen in de rijksoverheid of in de overheid in algemene zin. Op welke wijze geeft het Rijk deze noodzakelijke impuls handen en voeten en wat is de meerjarige rijksfinanciering hiervoor? Ook het onderdeel vergunningverlening, toezicht en handhaving vraagt bijzondere aandacht. Kan de minister daar ook op ingaan?

Het volgende punt is financiën. Deze leden constateren dat er tussen de bestuurlijke koepels en het Rijk afgesproken is dat voorafgaand aan de inwerkingtreding van het nieuwe stelsel een integraal financieel beeld wordt opgesteld. Bij de uitvoering van deze wetgeving spelen structurele en incidentele middelen een rol.

"Sira Consulting heeft de financiële effecten van het Aanvullingsbesluit geluid onderzocht. Het gaat daarbij om de regeldruk voor bedrijven en om bestuurlijke lasten voor gemeenten. Daarbij is gekeken naar zowel structurele als eenmalige effecten. Bij regeldruk gaat het om kosten die voortvloeien uit informatieverplichtingen (administratieve lasten) en inhoudelijke verplichtingen (nalevingskosten). Uit het onderzoek blijkt dat de regeldrukeffecten van het Aanvullingsbesluit zeer beperkt zijn. Dit komt omdat de regels zich vooral richten op het bevoegd gezag. Van inhoudelijke aanpassingen van de verplichtingen aan het bedrijfsleven is niet of nauwelijks sprake. Het besluit kan leiden tot een lichte afname van de regeldruk van ongeveer 0,5 miljoen euro per jaar." Dit is een citaat van de minister. Gemeenten krijgen te maken met eenmalige kosten om de basisgeluidemissie van hun wegenareaal te bepalen en om geluidproductieplafonds rond industrieterreinen vast te stellen. Daarnaast is er sprake van zogenoemde kennisnamekosten. Sira schat de eenmalige kosten hiervan op een totaalbedrag van tussen de 7 en 20 miljoen euro. Dat is wel een hele grote bandbreedte voor gemeenten. Kan de minister zelf inzicht geven in de structurele opbrengst en de incidentele kosten voor de gemeenten? Is de VNG akkoord gegaan met deze cijfers en waar kunnen we dat lezen, vraag ik de minister. Kan de minister toezeggen deze informatie in de laatste voortgangsbrief voor de behandeling van de voorhang koninklijk besluit op te nemen?

Voorzitter. Dan het laatste punt. Ik had het al aangekondigd in mijn eerste alinea: het behoud van de bevoegdheid voor de provincies. Het is een aangelegen onderwerp: behoudt de provincie de bevoegdheid om de besluitvorming over te nemen van gemeenten? Uitgangspunt bij de omgevingswetgeving en ook bij de aanvullingswetten is de beleidsneutrale omzetting. Het valt op dat de minister zich op één onderdeel daar niet aan houdt. Dat is ook opvallend omdat de gezamenlijke provincies het op dit punt niet helemaal eens zijn met de minister. Het CDA kan zich niet vinden in de regeling voor regionale industrieterreinen, die over gemeentegrenzen heen gaat en die is opgenomen in het wetsvoorstel. Die houdt namelijk in dat provincies voor regionale industrieterreinen alleen geluidproductieplafonds vaststellen op verzoek van de gemeenteraad. Dat wijkt af van de huidige Wet geluidhinder, want op grond daarvan kan de provincie de besluitvorming naar zich toe trekken in geval van industrieterreinen van regionaal belang. Daartoe moet de provincie natuurlijk het industrieterrein als zodanig bij provinciale verordening krachtens de Wet milieubeheer of krachtens de Wet ruimtelijke ordening hebben aangewezen. Uiteraard moeten de provincies bij de uitoefening van deze bevoegdheid rekening houden met subsidiariteit en proportionaliteit. Zoals uit de schriftelijke vragenronde blijkt, is het CDA van mening dat de bevoegdheid om de besluitvorming over te nemen, zou moeten blijven bestaan. De minister heeft aangegeven dat dit vraagstuk voor de regering niet echt een zwaar punt is en dat zij bereid is om in overleg te treden met IPO en VNG. Weer een procesantwoord. Kan de minister inhoudelijk reageren op de stellingname van het CDA en ook de vraag die daarin ligt? Graag willen wij daarop een inhoudelijk antwoord van de minister tijdens dit debat. We zullen dan ook op basis van het antwoord van de minister beoordelen of we in tweede termijn een motie hierover zullen indienen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Rietkerk. Dan is het woord aan de heer Janssen.