Plenair Meijer bij behandeling Grondeigendom Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 3 maart 2020 (2019/2020 nr. 22)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.59 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Meijer i (VVD):

Voorzitter. Bijzonder om vandaag over dit onderwerp het woord te mogen voeren, want het is een onderwerp waar ik al vroeg in mijn ambtelijke en politieke loopbaan mee ben geconfronteerd. Tijdens mijn eerste jaar als rijksambtenaar — dat was in 1977 — nam ik zijdelings waar welke varianten door professor De Haan werden bedacht om een crisis in het kabinet-Den Uyl over de grondpolitiek te beslechten. Het ging toen over de schadeloosstelling bij onteigening. Uiteindelijk heeft dat niet mogen baten, trouwens. Begin jaren tachtig was ik als beginnend raadslid voor mijn fractie woordvoerder in de discussie tussen met name de Partij van de Arbeid en de VVD over de invoer van het systeem van eeuwigdurende erfpacht in de gemeente Den Haag — een systeem dat overigens nog steeds gangbaar is.

Ik noem dit omdat ik uit beide ervaringen de les heb geleerd dat de politieke emoties rond dit onderwerp hoog kunnen oplopen en dat dus prudentie geboden is als je daaraan wilt gaan sleutelen. Mijn eigen ervaringen gaan slechts veertig jaar terug, maar bij bijvoorbeeld de Onteigeningswet gaat de jurisprudentie terug tot 1851. Dat zijn zaken die je niet zomaar terzijde schuift.

Uitgangspunt bij de vier aanvullingswetten bij de Omgevingswet, waarvan wij vandaag de grondeigendom bespreken, is dat er mogelijkheden zijn voor beleidsvernieuwing, maar dat er wel sprake dient te blijven van een gelijkwaardig beschermingsniveau, ook als het gaat om rechtsbescherming. Gezien mijn inleiding net vind ik dat een goed uitgangspunt. Voor mijn fractie is dat dan ook dat een belangrijk toetsingspunt geweest bij deze wet. Daarbij gaat het er dus niet om dat er geen veranderingen mogelijk zijn — die zitten er ook wel degelijk in — maar dat de balans die thans in het beleid zit, niet verstoord wordt.

Een van de achterliggende gedachten bij de Omgevingswet is de balans tussen beschermen en benutten. Bij deze Aanvullingswet heeft die balans een wat andere invulling. Het is namelijk de balans tussen het beschermen van het eigendom, zoals opgenomen in de Grondwet, en het mogelijk maken van ontwikkelingen. Meer dan bij de andere aanvullingswetten is hier sprake van hybride constructies; publiekrecht en privaatrecht lopen door elkaar heen. Daarbij is voor ons van belang dat in het afgelopen decennium steeds meer sprake is geweest van organische in plaats van integrale gebiedsontwikkelingen. Bij die organische gebiedsontwikkelingen gaat het om faciliterend grondbeleid. De overheid geeft invulling aan haar verantwoordelijkheden, maar laat ook ruimte aan initiatieven van burgers en ondernemers. Dan is een wettelijk vangnet van belang, maar misschien nog wel meer van belang is dan het wederzijds vertrouwen. In mijn eigen bestuurspraktijk in Zwolle heb ik bijvoorbeeld gezien dat daar een consilium is waar marktpartijen, corporaties en overheden gezamenlijk een verstedelijkingsperspectief presenteren en op basis daarvan, op basis van vertrouwen dus, de eigen verantwoordelijkheden invullen. Dan is het instrumentarium van de aanvullingswet het sluitstuk en niet de start van het proces.

Naar ons oordeel is in deze Aanvullingswet de positie van de eigenaar, zoals die in de bestaande wetgeving is verankerd, beleidsneutraal overgenomen. Onze complimenten voor de gigantische operatie, waarbij velen betrokken zijn. Mijn fractie heeft niet de pretentie deze ingewikkelde materie tot in detail te kunnen beoordelen, en dan is het erg belangrijk als je vertrouwen in het proces hebt.

Ik noem een aantal onderdelen uit de Aanvullingswet. Conform de uitgangspunten van de Omgevingswet worden bij de Onteigeningswet procedures eenvoudiger, inzichtelijker en transparanter, maar wordt de rechtsbescherming niet verminderd. De versnelling van de procedure via de bestuursrechter is in onze ogen een verbetering, doordat beter wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht.

De Aanvullingswet kent ook een aantal nieuwe aspecten. Ik loop er kort langs. Bij de Wet voorkeursrecht gemeenten is door de Tweede Kamer een heroverwegingsmoment na vijf jaar ingevoerd. Het lijkt ons altijd een goede zaak als de overheid een bevoegdheid zorgvuldig hanteert door daar nu en dan een heroverweging op toe te passen.

De wet biedt ook nieuwe kaders voor verplichte kavelruil in het landelijk gebied en vrijwillige kavelruil in het stedelijk gebied. Dit laatste is een nieuw punt. Ook is de mogelijkheid gecreëerd om een kavelruil tussen stedelijk en landelijk gebied mogelijk te maken. Ook op dit punt vindt de VVD dat er sprake is van verbeteringen.

Dan kom ik bij misschien wel het lastigste punt uit de Omgevingswet, namelijk het kostenverhaal. Het wettelijk kader voor het kostenverhaal is in overleg met de partijen, waaronder VNG en IPO, vernieuwd. De wet biedt nieuwe mogelijkheden voor kostenverhaal bij de zojuist al door mij genoemde organische gebiedsontwikkeling. De privaatrechtelijke mogelijkheden via anterieure overeenkomsten blijven bestaan. Dat heeft ook de voorkeur van gemeenten, andere overheden en initiatiefnemers. Ik las in Vastgoedrecht van afgelopen vrijdag daar naar schatting 95% van de gevallen van kostenverhaal via de privaatrechtelijke weg verloopt. Daar blijkt schaarse jurisprudentie over te zijn. Daaruit concludeer ik dan maar uit dat het naar tevredenheid verloopt. Wat mij betreft is aandacht voor de privaatrechtelijke kant wel heel belangrijk.

Daarnaast is er in de Tweede Kamer een amendement aangenomen dat ook een publiekrechtelijke basis biedt. Aanvullend op het reguliere kostenverhaal kunnen financiële bijdragen voor ruimtelijke ontwikkelingen worden gevraagd. Het zal de minister niet zijn ontgaan dat wij daar in de schriftelijke voorbereiding van dit debat een aantal vragen over hebben gesteld. Wij zouden in elk geval zelf deze constructie niet hebben voorgesteld, om een kleine aanduiding te geven van waar wij staan. Maar misschien kan de minister zelf nog eens aangeven hoe zij aankijkt tegen deze extra door de Tweede Kamer gecreëerde mogelijkheid, mede in relatie tot de inbreng van anderen die ik vandaag nog verwacht op het hiermee samenhangende thema van de compensatieregeling, want er zijn nu wel erg veel kostenverhaalinstrumenten in discussie. Het lijkt mij goed dat wij door de bomen nog wel het bos kunnen blijven zien.

De heer Crone i (PvdA):

Kan de heer Meijer aan mij uitleggen waarom dat publiekrechtelijke kostenverhaal niet nodig zou zijn? Juist uit zijn praktijk als wethouder en burgemeester moet hij immers weten dat je vaak privaatrechtelijke resultaten krijgt — die natuurlijk altijd te prefereren zijn — omdat de stok achter de deur staat dat het anders publiekrechtelijk wordt geregeld. Dat is second best, want dat duurt altijd lang, dus dat is toch altijd een stok achter de deur om iets voor elkaar te krijgen? Anders zegt de private ontwikkelaar: ik blijf op mijn handen zitten, want zij hebben die grond nodig voor woningbouw of iets anders, dus dan moeten zij lekker veel betalen.

De heer Meijer (VVD):

Ik kom daar in de rest van het betoog nog even op terug. Laat ik in ieder geval zeggen — misschien kan de minister het nog eens uitleggen — dat er al heel veel mogelijkheden in de wet zijn. De regering vond het zelf niet nodig om die publiekrechtelijke kant erin te brengen; die is er door de Tweede Kamer ingebracht. Maar ik wil graag dat de regering uitlegt waarom ze dat zelf niet nodig vond en op welke andere manier dat dan ging. Daar heb ik nog een aantal vragen over.

De heer Crone (PvdA):

Ik was juist blij dat de Tweede Kamer is afgestapt van het extreem liberale pad dat oorspronkelijk zo dominant was in deze wetsontwerpen.

De heer Meijer (VVD):

Nu daagt u mij bijna uit tot een langer betoog. Ik heb net al gesproken over beleidsneutraliteit en dat wij er niet te veel een politieke lading in moesten brengen.

De heer Crone (PvdA):

Deze wetsontwerpen beginnen al met de opmerking van het kabinet dat dit niet beleidsneutraal is en dat dit een uitzondering is op al die andere omgevingswetten. Dus dat vond ik juist sympathiek.

De heer Meijer (VVD):

Ik constateer inderdaad dat er in de Tweede Kamer zeven of acht amendementen zijn aangenomen die de voorstellen iets meer naar beleidsneutraliteit hebben teruggebracht. Tegen die andere aanpassingen heb ik ook geen bezwaar. Dit was een nieuw element. Graag hoor ik van de minister hoe het kostenverhaal nu precies geregeld is.

Ik vervolg nu even met mijn eigen tekst, want daar staan die vragen in. De VVD constateert, mede in reactie op de opmerkingen van de regering in de nadere memorie van antwoord, dat er in de wettekst in ieder geval een redelijk adequate afbakening is opgenomen.

Wij krijgen nog een afzonderlijke AMvB waarin de categorieën van ontwikkelingen worden aangewezen waarvoor de financiële bijdrage kan worden ingezet. Wat ons betreft zijn die kostensoorten van tevoren ook zo veel mogelijk duidelijk. Wij zullen alert zijn, als er een voorhangprocedure is, op de wijze waarop dat allemaal uitgewerkt is, want het moet voor partijen duidelijk zijn welke kostensoorten eronder kunnen vallen. Anders krijgen wij daar eindeloze discussies over, waardoor ontwikkelingen misschien vertraagd worden. De minister noemde zelf — ik meen dat het in het debat was, anders in de nadere memorie van antwoord — dat bijvoorbeeld het stikstofdossier hier mogelijk ondergebracht kan worden. Ik denk dat je moet oppassen dat zaken die nu nog in ontwikkeling zijn, zoals klimaatadaptatie, energietransitie en stikstofbalans, nu al in dit soort regelingen worden opgenomen, zonder dat ze helemaal uitgediscussieerd zijn, met de juiste toedeling van de kosten — wie betaalt welke kosten? Dus graag op het punt van het kostenverhaal en ook op het punt van de compensatieregeling, waar straks nog vragen over zullen komen, een nadere uitleg, zodat wij dit kunnen duiden. Dit zeg ik dan vooral vanuit de opmerking die ik in het begin maakte: ga wijs om met wijzigingen in het grondbeleid, gelet op alle discussies die daarover mogelijk zijn.

De VVD zal de voorliggende Aanvullingswet steunen. Ik complimenteer nogmaals de minister en de medewerkers voor dit resultaat. Maar op een enkel punt, zoals ik net genoemd heb, zullen wij de ontwikkelingen wel nauwgezet volgen. We wachten het antwoord van de minister met belangstelling af.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Meijer. Dan is het woord aan de heer Verkerk.