Plenair Van Rooijen bij behandeling (zonder stemming aangenomen)



Verslag van de vergadering van 14 december 2020 (2020/2021 nr. 15)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.03 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Rooijen i (50PLUS):

Voorzitter. Minister Koolmees heeft te kennen gegeven dat hij de regels van het nieuwe pensioencontract wil gebruiken voor de overbruggingsperiode, het zogenaamde ingroeipad, naar het moment van transitie, die geleidelijk moet verlopen. Ik heb daarover een aantal vragen gesteld die ook door de CDA-fractie werden overgenomen. De minister schrijft in zijn antwoorden van hedenmorgen: "Eenvoudigweg lukt het de fondsen niet om in het huidige stelsel de toegezegde pensioenen met een grote mate van zekerheid waar te maken." Hier gebruikt de minister de term "grote mate van zekerheid". In het verleden ging het steeds om garanties, om onvoorwaardelijke toezeggingen, om — zoals de president van De Nederlandsche Bank zegt — een resultaatverplichting. Ik zie in de term "grote mate van zekerheid" een nuance die niet onbelangrijk is, want het hele financieel toetsingskader is nu juist gebouwd rond de onjuiste veronderstelling dat er sprake zou zijn van een garantie: daarom een risicovrije rente als discontovoet en daarom grote buffers. Als die garantie er ook nu al niet meer is, waarom dan nog vasthouden aan die strenge normen terwijl IORP I en II voor een zo groot mogelijke zekerheid prudent verwachte rendementen als disconto voldoende vinden?

In dezelfde brief van vanochtend blijft de minister vasthouden aan de uitgangspunten van het financieel toetsingskader als het gaat om de verdeling van het vermogen. Velen zijn het daar niet mee eens. Dat zou de toevallige rente van het moment bepalend maken voor de verdeling. 80-plussers hebben hun pensioenvermogen opgebouwd in jaren met hoge rendementen. In het nieuwe stelsel zouden die rendementen voor hen beschikbaar moeten zijn in de opbouw van het persoonlijke vermogen. Maar bij de verdeling van het vermogen dat in het verleden werd opgebouwd, moeten ineens andere normen gelden. Zo starten jongeren met een relatief grote pot, die ze te danken hebben aan de inleg en het rendement daarop van ouderen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Dan hebben de gepensioneerden de pech dat ze moeten invaren in een tijd dat de rente gedomineerd wordt door de ingrepen van de Europese Centrale Bank, een uitzonderlijke tijd met een uitzonderlijk lage rente, terwijl de werkelijk gerealiseerde rendementen veel hoger waren en zijn: gemiddeld zo'n 7%, al 30 jaar. Invaren op het laagste renteniveau is toch niet uit te leggen? Graag een antwoord van de minister.

Het is nog maar een paar weken tot 1 januari. Niemand weet nog hoe het per 1 januari 2021 eruitziet. In de Volkskrant stond een artikel over de overeenstemming die zou zijn bereikt tussen de minister en de sociale partners over het financieel toetsingskader tijdens de transitieperiode, de periode die door de minister werd beschreven als ingroeipad. Is het juist wat in de Volkskrant staat? Kan de minister details geven over deze overeenkomst? Is het waar dat er bij een dekkingsgraad van meer dan 100% partieel en boven de 105% volledig mag worden geïndexeerd? Is het waar dat de minimaal vereiste dekkingsgraad nu voor de transitieperiode wordt bepaald op 95%? Is het waar dat er tussen 90% en 95% niet behoeft te worden gekort maar er een herstelplan moet worden gemaakt? Kortingen zijn er dan alleen onder de 90%. Zijn hiermee de grote pensioenfondsen, dus ABP, Pensioenfonds Zorg en Welzijn, Pensioenfonds Metaal PME en Pensioenfonds Metaal PMT, uit de zorgen?

Bij mij heeft steeds de indruk bestaan dat de minister tijdens de transitie de regels van het nieuwe contract zou toepassen. Betekent dat dan niet dat zou worden vooruitgelopen op verwachte rendementen? Ik begrijp uit berichten in Het Financieele Dagblad dat de minister een advies vraagt aan een commissie om nog eens naar de rekenrente te kijken die moet worden gehanteerd in de transitieperiode. Het zou dan gaan om de adviezen van de commissie-Dijsselbloem over de Ultimate Forward Rate, UFR. Kan de minister dit bevestigen? Het lijkt mij logisch dat de rekenrente niet wordt verlaagd in een transitie naar een nieuw stelsel waarin die rekenrente helemaal geen rol meer speelt. Is het mogelijk dat de minister dezelfde commissie vraagt om ook nog eens te kijken naar de parameters van de commissie-Dijsselbloem en dan met name naar de inflatie, die door deze commissie op 1,9% werd gesteld voor vijf jaar, terwijl een veel lager getal, bijvoorbeeld 1,3%, veel meer in de rede ligt? Dat zou voor de premie voor de werkenden de komende jaren enige verlichting kunnen geven.

De vakbond VCP dringt in een brief van 10 december aan de Tweede Kamer aan op "een vaste rente van 2%, die rust geeft bij de pensioendeelnemers en gepensioneerden en de sector". Dat sluit aan bij het initiatiefwetsvoorstel van 50PLUS dat vorige week naar de Raad van State is gegaan, met een voorstel voor een rekenrente van 2% gedurende de transitieperiode. Graag een uitvoerige reactie van de minister.

Is er al meer duidelijkheid over de wijze van invaren? Kan de minister uitvoerig reageren op het nadere advies van professor Van Meerten van 13 november aan de Tweede Kamer? Ik citeer zijn drie vragen. "Het is echt de vraag of invaren de EU-toets haalt", "Er is een gerede kans dat de grote verplichtstelling zal verdwijnen" en "Op grond van het EU-handvest kunnen fondsen en sociale partners direct aansprakelijk gesteld worden, anders dan bij het EVRM, het Verdrag voor de rechten van de mens". Is de minister bereid om een EU-toets uit te voeren over invaren en over de grote verplichtstelling? Wat vindt de minister van de opvattingen van onder meer de koepel van gepensioneerden, waar ik destijds voorzitter van was maar nu allang niet meer, dat de onevenwichtigheden vanuit het verleden moeten worden hersteld in het kader van de toedeling van individuele vermogens? Er is de laatste jaren vermogen gevloeid van oud naar jong door de te lage premies en het lage rekenrendement. Dat zou moeten worden hersteld.

Is het juist dat de minister in de transitiefase onderscheid wil maken tussen pensioenfondsen die wel en pensioenfondsen die niet kiezen voor het nieuwe stelsel? De aanpassing van het huidige ftk-transitiekader is immers alleen voor de fondsen die voornemens zijn om met de huidige pensioenaanspraken en rechten over te stappen naar het nieuwe stelsel. Hoe valt te rechtvaardigen dat voor fondsen die dit voornemen niet hebben het bestaande ftk blijft gelden, met grote kortingen en premiestijgingen? De minister schrijft: als pensioenverlagingen met het oog op het nieuwe stelsel niet nodig zijn, hoeven ze nu ook niet te worden uitgevoerd. Waarom geldt dat niet voor álle fondsen?

Dan nog enkele vragen die betrekking hebben op de uitwerking van het nieuwe contract. Hoe ziet de minister het beschermingsrendement? De koepel van gepensioneerden heeft in een position paper van 29 oktober voor het rondetafelgesprek in de Tweede Kamer onder punt 1 van verbeterpunten en vragen gewezen op de onduidelijkheid van het begrip "beschermingsrendement". Dat rendement is cruciaal voor de toedeling over alle leeftijdscohorten, dus ook voor de gepensioneerden. Komt hier toch niet weer de risicovrije rente, de rts, om de hoek kijken? Is de minister ervan op de hoogte dat lifecyclebeleggen de noodzaak versterkt om de premie te verhogen? Het is mooi dat hoge rendementen voor jongeren kunnen worden behaald terwijl ouderen het met lage rendementen moeten doen, maar de minister weet toch ook dat de vermogens van jongeren nog relatief laag zijn en die van ouderen juist hoog? Over die hoge vermogens maak je nu een hoog rendement, en dat is nodig om voldoende vermogen te hebben voor de toegezegde uitkering. Wat vindt de minister van de stelling van de koepel van gepensioneerden? Die wijst erop dat "als gekozen wordt voor bijvoorbeeld 65% vastrentende waarden (op basis van een RTS, lopend naar of onder 0%) en 35% zakelijke waarden, het bijna niet mogelijk is om een zodanig rendement te maken dat er kan worden geïndexeerd, terwijl dat toch ook voor gepensioneerden de bedoeling is van het pensioenakkoord. Een beleggingsmix die voor gepensioneerden leidt tot non-indexatie kan niet de bedoeling zijn."

Wat vindt de minister van enkele bezwaren tegen het pensioenakkoord van KBO-Brabant zoals genoemd onder ad 2 in de position paper van 20 oktober? Kan de minister uitgebreid ingaan op de volgende bezwaren? Een. Het invaren dreigt te leiden tot een enorme onteigening ten koste van oudere deelnemers en gepensioneerden. Als er al een nieuw stelsel moet komen met persoonlijke vermogens, dan moeten de belegde middelen van pensioenfondsen verdeeld worden onder deelnemers, slapers en gepensioneerden op basis van de afgedragen premies en het rendement dat daarop is gemaakt.

Twee. KBO-Brabant heeft grote bezwaren tegen het opleggen van enige vorm van lifecyclebeleggen. Lifecyclebeleggen leidt ertoe dat over het te lage vermogen dat ouderen en gepensioneerden zouden krijgen toegewezen volgens het standaard transitiepad, ook nog een relatief laag rendement zou worden berekend, waardoor indexatie ofwel uitzichtloos ofwel marginaal zou worden.

Voorzitter. De laatste vraag van KBO-Brabant wijst erop dat het inperken van individuele bezwaarmogelijkheden tegen de invoering van nieuwe contracten door KBO-Brabant categorisch wordt afgewezen.

Voorzitter. Ik wens de minister en via de minister het hele kabinet wijsheid en sterkte in deze tijden van corona. Ik wacht de antwoorden van de minister met buitengewone belangstelling af.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Rooijen. Dan is het woord aan de heer Kox namens de fractie van de SP.