Plenair Van Apeldoorn bij behandeling Begroting Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssmenwerking 2021



Verslag van de vergadering van 15 december 2020 (2020/2021 nr. 16)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 9.16 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Van Apeldoorn i (SP):

Voorzitter. We spreken hier vandaag over de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, een begroting die extra lading en urgentie heeft gekregen in deze coronatijd. De ongekende mondiale coronacrisis zet ons opnieuw aan het denken over onze geglobaliseerde wereldeconomie, over hoe de neoliberale globalisering het doel van de VN om armoede uit te bannen bemoeilijkt, maar bijvoorbeeld ook bijdraagt aan het risico van pandemieën. We zijn benieuwd hoe de minister hiertegen aankijkt. Ziet de minister in de coronapandemie ook een aanleiding om de voor- en nadelen van globalisering, en daarmee de vormgeving van onze wereldeconomie, opnieuw te overdenken? Graag een reactie.

Voorzitter. Het aantal mensen dat in extreme armoede leeft, gedefinieerd als "minder dan 1,90 dollar per dag te besteden hebbend", zal naar verwachting van de Wereldbank nog meer toenemen. Dit betekent dat ruim 9% van de wereldbevolking in extreme armoede zal leven. Dit na een jarenlange afname, die overigens vooral plaatsvindt ten gevolge van één land, namelijk China. Maar ook voor de coronacrisis verlangzaamde de afname van extreme armoede al door een combinatie van conflicten en klimaatverandering. De coronacrisis doet dat nu omslaan in een stijging, maar de trend was dus al negatief.

Voorzitter. Het coronavirus raakt de armen in de wereld onevenredig hard. Het zou dus zeker geen tijd moeten zijn om op het ontwikkelingssamenwerkingsbudget te bezuinigen, maar dat is wel wat deze regering feitelijk doet, voor het grootste gedeelte via een kasschuif. Volgens mij is deze minister de enige van al haar collega's die in deze tijd moet bezuinigen. De vraag is of zij deze keuze zelf nog verantwoord vindt. Als we nu niet kunnen kiezen voor meer in plaats van minder solidariteit, wanneer dan wel?

Voorzitter. We constateren dat het optimisme over de snelle afname van de extreme armoede van de afgelopen jaren nu ineens weg is. De vraag is of dit eerder wel gerechtvaardigd was. Op de definitie om "extreme armoede" te definiëren als "minder dan 1,90 dollar per dag", waarmee wordt gesuggereerd dat mensen die daar net boven zitten niet meer extreem arm zijn, is terecht veel kritiek. Als we ook maar een iets ruimere definitie nemen, krijgen we een ander perspectief. Zo is het aantal mensen dat minder dan 5,50 dollar per dag heeft te besteden, ongeveer de helft van de wereldbevolking, in al die jaren nauwelijks afgenomen. Wil de minister hier eens op reflecteren?

De voormalige speciale VN-rapporteur voor extreme armoede en mensenrechten, Philip Alston, schreef bij zijn afscheid de volgende woorden, en daarbij citeer ik uit een stuk in The Guardian: "Het coronavirus heeft enkel de reeds bestaande pandemie van de armoede zichtbaar gemaakt. COVID-19 kwam in een wereld waarin armoede, extreme ongelijkheid en veronachtzaming van het menselijk leven welig tieren en waarin juridisch en economisch beleid ontworpen zijn om rijkdom voor de machtigen te creëren en in stand te houden en niet om de armoede te beëindigen." Wat vindt de minister van deze woorden van de voormalige VN-rapporteur? Deelt zij deze analyse? Ziet ook zij dat veel van het beleid, misschien ondanks de goede bedoelingen, in afzonderlijke landen en internationaal de ongelijkheid en het gebrek aan menselijke waardigheid juist ook in stand houdt? Graag een reactie.

Voorzitter. Voor de SP-fractie begint het bestrijden van ongelijkheid en armoede en het bevorderen van mondiale ontwikkeling op basis van een breed welvaartsbegrip met de erkenning dat onderontwikkeling structureel is, gelegen in de structuren van onze kapitalistische wereldeconomie. Dat de helft van de wereldbevolking nog altijd en ondanks vele jaren van economische groei in grote armoede leeft, is dus ook het gevolg van het rauwe kapitalisme dat wij wereldwijd hebben. Ik weet dat deze minister niet wil buigen voor radicale socialisten. En dat hoeft natuurlijk ook helemaal niet. Maar ik hoop dat zij ook niet wil buigen voor dit rauwe kapitalisme.

Maar het is wel goed om ons te realiseren dat het kapitalisme, dat voor zo veel uitbuiting, ongelijkheid en vernietiging van de leefbaarheid van onze planeet zorgt, geen natuurfenomeen is, maar een systeem dat mede mogelijk wordt gemaakt en in stand wordt gehouden door wetgeving en beleid. Ook Nederland maakt hier helaas deel van uit.

Dat brengt mij bij een andere portefeuille van de minister. Ondanks de huidige crisis blijft deze minister geloven in de wonderen van vrijhandel in plaats van in eerlijke handel. De regering staat voor een agenda van alsmaar meer vrijhandel en ruimer baan aan grensoverschrijdende investeerders en aan multinationals die daarmee hun gang kunnen gaan, ook als die in de fossiele industrie zitten, verantwoordelijk zijn voor de vernietiging van het leefmilieu van hele groepen mensen en voor de snelle opwarming van de aarde. Maar deze minister ziet dat niet, of wil dat niet zien. Zij heeft in de krant gezegd dat zij alleen maar bedrijven ziet die verantwoordelijk willen zijn. Misschien willen die dat wel zijn, maar ze zijn het niet in de praktijk. Ik neem aan dat de regering ook bekend is met de geschiedenis met Shell in Ogoniland in Nigeria, waarover onlangs ook nog een gerechtelijke uitspraak is gedaan. En welk rol heeft de Nederlandse overheid hierin gehad?

Voorzitter. De nauwe banden tussen Nederlandse ambassades en multinationals zoals Shell, met name in landen met multinationals werkzaam in de fossiele industrie, zijn deze fractie al jaren een doorn in het oog. Maar de minister wil hier geen onderzoek naar laten doen. Waarom eigenlijk niet, zo vraag ik de minister. Liever wil de regering de private sector nog meer betrekken bij het behalen van de SDG's. Maar hoe ga je dat doen als je ze alleen maar wilt stimuleren om hun verantwoordelijkheid te nemen? Collega Karimi heeft er net al over gesproken dat de regering nu gelukkig erkent dat dat niet altijd voldoende is. Maar we lezen hier nog te weinig over in de stukken van de minister.

Mevrouw Faber-van de Klashorst i (PVV):

Meneer Van Apeldoorn geeft enigszins af op Shell. Het verdient natuurlijk ook geen schoonheidsprijs wat er allemaal is gebeurd in Nigeria. Dat geef ik toe. Hij verwijst ook naar de Nederlandse regering. Maar is het ook niet aan de Nigeriaanse regering om daar eens naar te wijzen? Die laten Shell toch toe op hun grondgebied? En is het niet zo dat al die armoede in Afrika grotendeels wordt veroorzaakt door de corruptie, door de corrupte regimes, die dat allemaal maar toestaan en die hun eigen mensen geen goed leven gunnen?

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dit zijn twee vragen. Ik denk dat de verantwoordelijkheid van de Nigeriaanse regering groot is wat betreft het drama dat in Ogoniland in Nigeria heeft plaatsgevonden, hoe ze heeft samengewerkt met Shell, het heeft toegestaan, het Ogonivolk heeft onderdrukt en mensenrechten op grote schaal heeft geschonden. Dat is evident. Volgens mij moeten we de Nigeriaanse regering daar ook op aanspreken en dat zal ik bij dezen dan ook doen. Alleen spreek ik nu met deze minister, die hier namens deze regering zit en niet namens de Nigeriaanse regering.

Als het gaat om corruptie: de corruptie is groot in Afrika. Overigens geldt dat niet alleen voor Afrika. We zien corruptie in de hele wereld, maar zeker ook onder veel Afrikaanse regimes. Maar dat is volgens mij niet de oorzaak van de mondiale ongelijkheid en van de armoede in Afrika. Het draagt niet bij aan de oplossing ervan, maar zoals ik net al betoogde, zijn de oorzaken daarvan structureler en moet je corruptie ook eerder zien als een symptoom van hetzelfde fenomeen — die structurele ongelijkheid — dan als een oorzaak ervan. Waren die landen niet zo onderontwikkeld geweest, dan waren die regimes ook niet zo corrupt geweest.

Mevrouw Faber-van de Klashorst (PVV):

Ik zal er niet al te ver op doorgaan, maar ik denk dat we hier een meningsverschil hebben. Ik denk dat corrupte regimes hierin zeker een groot aandeel hebben.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dat meningsverschil hebben we, denk ik, zeker.

Voorzitter. Ik vervolg mijn betoog. Ik had het over de verantwoordelijkheid van multinationale ondernemingen en hoe je ze moet stimuleren om hun verantwoordelijkheid te nemen. Maar de vraag is ook hoe je mondiale warenketens kan verduurzamen, zoals deze minister mijns inziens terecht zegt te willen, als je tegelijkertijd inzet op meer vrijhandel en vrij verkeer van investeringen, zonder beperkingen op basis van lonen, arbeidsnormen en milieunormen. Kan de minister dit uitleggen?

Voorzitter. Mijn fractie constateert dat de regering vooral vindt dat multinationals nog ruimer baan moeten krijgen dan ze nu al hebben. Daarom zijn zij en de regering voorstander van handels- en investeringsverdragen, waarin zelfs speciale gerechtshoven voor hen gecreëerd worden, met een speciale rechter, buiten de Nederlandse rechterlijke macht om, die alleen voor hen toegankelijk is. Dat is niet alleen juridisch en grondwettelijk dubieus, maar past ook heel slecht bij de progressieve agenda die deze minister en daarmee de regering zegt voor te staan.

Toch gaan we door op de ingeslagen weg. Nu is de EU weer bezig met het onderhandelen van een investeringsverdrag met China, waarbij ook gesproken wordt over een ISDS-clausule, die de Chinese multinationals in Europa verregaande rechtsbescherming zou geven, waaronder Chinese multinationals ten opzichte van de EU-lidstaten en ten opzichte van bijvoorbeeld de Europese energie- en telecomsector. Vindt de regering dit werkelijk wenselijk? Wil zij werkelijk dat zo'n verdrag er komt?

En dan CETA, voorzitter. Het spijt mijn fractie net als de fractie van GroenLinks zeer dat deze Kamer nog steeds niet besloten heeft tot plenaire behandeling van dat verdrag. Na 274 pagina's aan antwoorden op onze vragen in twee rondes, acht een meerderheid van deze Kamer dit wetsvoorstel nog steeds niet rijp voor behandeling. Men wil eerst de verdere ontwikkeling van het zogenaamd Europees notificatiemechanisme afwachten.

Hierbij wordt het Brusselse meldpunt door sommigen, niet in de laatste plaats door de minister zelf, gepresenteerd als een grote stap vooruit. Alsof hiermee op de een of andere manier een soort van gelijk speelveld wordt gecreëerd tussen bedrijven enerzijds en ngo's, vakbonden en andere belanghebbenden anderzijds. Alsof er dus een soort van compensatie zou zijn voor, of een aanvulling op, het ICS-systeem in CETA, of vergelijkbare clausules in andere en toekomstige investerings- en handelsverdragen. Maar dit mechanisme verandert geen tittel of jota aan ICS zoals dat nu deel uitmaakt van het CETA-verdrag. Kan de minister dit bevestigen? Concreet: kan de minister bevestigen dat het Investment Court System, het speciale hof voor multinationals, gewoon met of zonder Brussels meldpunt onverkort onderdeel blijft uitmaken van CETA en dat het voorziene klachtenmechanisme van de Europese Commissie hier dus de jure noch de facto niets aan verandert? Graag een helder antwoord van de minister.

De heer Backer i (D66):

Ik luister met belangstelling naar collega Van Apeldoorn, zoals altijd. Ik zou hem over CETA een vraag willen stellen. Ik heb altijd de indruk gehad dat hij die 274 vragen niet nodig had, omdat zijn fractie er sowieso tegen was. Zou hij niet desalniettemin met mij de denkoefening willen doen of het feit dat CETA in deze fase is, er misschien aan zou kunnen bijdragen dat de minister in Brussel een aantal vragen kan stellen die ze nu gesteld heeft en die tot een zeker succes geleid hebben ten aanzien van die notificatieprocedure?

De heer Van Apeldoorn (SP):

Dank aan de heer Backer voor deze vraag. In de eerste plaats: hadden wij die 274 pagina's nodig, want wisten wij niet al van tevoren dat wij tegen dit verdrag waren? Ik denk dat voor de heer Backer ook geldt dat de D66-fractie ook al voor de beantwoording van al die vragen tot een bepaalde conclusie was gekomen, op basis van de bestudering van het verdrag. Daar kijkt mijn fractie anders tegen aan dan de fractie van de heer Backer. Is het waar dat het feit dat dit verdrag bij ons en ook in andere landen voorligt ter ratificatie, de minister en de regering de mogelijkheid gegeven heeft om in Brussel een pleidooi te houden voor het klachtenmechanisme? Ja, dat zou best eens kunnen. Maar dat is voor ons geen reden om voor CETA te zijn, want dat is het paard achter de wagen spannen.

Wij vinden dat CETA een enorme verslechtering zou betekenen, vanwege dat Investment Court System. Als je zegt: dat geeft ons de mogelijkheid om er een beetje voor te compenseren via dat klachtenmechanisme, dan draai je de boel om. Ik zal in het vervolg van mijn betoog aantonen dat ik niet overtuigd ben dat het klachtenmechanisme überhaupt een verbetering zou zijn. Maar zelfs als het dat wel was, is dat natuurlijk geen reden om te zeggen: wij gaan hier nu niet CETA behandelen en zeggen wat wij daarvan vinden.

De heer Backer (D66):

Ik incasseer het positieve eerste deel van het antwoord en het tweede deel gaat over het hart van de materie, CETA zelf. Dus ik denk dat we dat moeten bewaren. Dank u wel.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Van Apeldoorn (SP):

Goed, dank. We komen daar hopelijk zeker nog in dit huis op terug.

Maar — ik hintte daar net al op in de beantwoording van de vraag van collega Backer — het is sowieso maar de vraag of de maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor duurzaamheid of mensenrechten, überhaupt met dit klachtenmechanisme sterker komen te staan tegenover het grote bedrijfsleven. Klopt het, zo vraag ik de minister, dat ngo's, vakbonden of burgers van buiten de EU geen klacht kunnen indienen? Klopt het dat het klachtenmechanisme ook bedrijven nieuwe mogelijkheden geeft om zich te beklagen bij de Europese Commissie, als andere landen hun de toegang tot hun markten ontzeggen of die toegang willen beperken? Klopt het dat het verder aan de Europese Commissie is of en hoe en binnen welk tijdsbestek ze de klachten behandelen? Hoe maakt het dan de EU-handelspolitiek progressiever en meer in overeenstemming met de waarden waar ook deze minister voor zegt te staan?

Als het als zo zou zijn dat het wel een verbetering zou zijn die voor meer evenwicht zorgt, waarom dan tegelijkertijd doorgaan met het afsluiten van nieuwe handelsverdragen met ook weer een ISDS- of een ICS-clausule? Waarom niet stoppen met deze verdragen, waarin dat evenwicht dus totaal zoek is? Waarom dus niet, zeg ik ook tegen de heer Backer, afzien van CETA? Voor het overige sluit ik mij graag aan bij de vragen van collega Karimi als het gaat om de status van dat mechanisme. Is dat klachtenmechanisme er nu al of niet? En zo het er al is, vraagt ook mijn fractie zich af — maar de minister gaat daar niet over — waarop wij nog wachten in deze Kamer.

Voorzitter. Ik rond af. Willen we echt iets doen aan de ongelijkheid en armoede in de wereld en de vernietiging van ons leefmilieu, aan de klimaatcrisis, dan zullen we de grondoorzaken hiervan moeten aanpakken. Noem mij een radicale socialist, maar voor mijn fractie liggen die grondoorzaken in het mondiale kapitalisme zelf. Dat moet je dus niet nog meer ruimte geven met handels- en investeringsverdragen, die de positie van multinationals, van het mobiele kapitaal, nog sterker maken. Je zult juist de machtsstructuren die de rijken rijker maken — in de coronatijd zijn 's wereld miljardairs maar liefst een kwart rijker geworden — en de helft van de wereld in armoede laten leven, moeten doorbreken. Daar heeft, maar dat verrast ook niet, deze regering nog geen begin van een aanvang mee gemaakt.

Ondertussen gaat naar ontwikkelingshulp, die deze structuren sowieso ongemoeid laat, straks nog minder in plaats van meer geld. Voor nu kunnen we weinig anders hopen dan dat een volgend kabinet dit terugdraait. Intussen kijk ik wel uit naar de beantwoording van wat de laatste begrotingsbehandeling van deze minister in dit kabinet zal zijn, al hopen wij natuurlijk wel haar nog voor de verkiezingen terug te zien om over CETA te debatteren.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Van Apeldoorn. Dan is het woord aan de heer Backer namens de fractie van D66.