Plenair Recourt bij behandeling Wet uitbreiding slachtofferrechten



Verslag van de vergadering van 13 april 2021 (2020/2021 nr. 34)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.53 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Recourt i (PvdA):

Dank, voorzitter. Recentelijk heb ik een slachtoffer van een ernstig geweldsmisdrijf mogen begeleiden op de terechtzitting. Daarbij was ook een medewerker van Slachtofferhulp aanwezig. Ik was onder de indruk van de professionaliteit en de vriendelijkheid van alle professionals ten opzichte van het slachtoffer. En ik heb ervaren hoe belangrijk zo'n slachtofferverklaring was voor het slachtoffer. Maar wellicht nog belangrijker was dat het slachtoffer zich voorafgaand aan de zitting gehoord wist door de politie, door de advocaat, door de officier van justitie. Die zitting zelf blijft een heel spannend moment, waar intens naartoe wordt geleefd in de hoop iets te kunnen afronden, maar waar je als slachtoffer toch ook weer niet echt meetelt. Zolang de positie van het slachtoffer wordt besproken op een moment in de procedure dat de schuld van de verdachte nog niet is vastgesteld, dwingt en wringt het in de onschuldpresumptie bij de huidige invulling van het spreekrecht. Iedere nieuwe uitbreiding van het spreekrecht zet het systeem waarin die onschuldpresumptie zeer terecht als dwingend uitgangspunt is genomen, verder onder druk. Een herziening van het Wetboek van Strafvordering was een mooi moment geweest om ons strafproces op dit onderdeel weer eens grondig te overdenken. Dat zeg ik ook tegen collega Janssen. Kan de minister aangeven of dit inderdaad is gebeurd en wat de uitkomst hiervan is?

Ik heb begrepen dat het nieuwe Wetboek van Strafvordering geen principiële wijzigingen kent ten opzichte van de positie van de slachtoffer in ons strafproces. Klopt dit? Zo ja, dan lijkt dit een gemiste kans. Een tweefasenstructuur bij ernstige delicten, waarin het spreekrecht kan worden uitgeoefend als de schuld is vastgesteld, verlost het strafproces van de huidige spanning. We komen hier met de behandeling van het nieuwe Wetboek van Strafvordering uiteraard nog over te spreken, maar hier dus alvast een schot voor de boeg in de hoop dat de koers nu al iets kan worden verlegd. Wanneer wordt het nieuwe Wetboek van Strafvordering overigens aangeboden aan het parlement? Of is de aanbieding en de hiervoor benodigde honderden miljoenen — zo heb ik dat gelezen — een van de vele onderwerpen op de formatietafel? Volgens mij is dat nog de informatietafel.

Voorzitter. De efficiency van het Nederlandse strafproces is hoog. Dat is op zichzelf een goed uitgangspunt, een goed beginsel, maar vele vernieuwingen om dit belang te waarborgen, zoals onder meer dat tweefasenproces, lijken het telkens maar niet te halen. Zo is er terecht angst voor de gevolgen van het uitgangspunt dat de berechting van een verdachte door dezelfde rechters moet worden gedaan. Het risico dat alles dan nog een keer over moet na verdaging en dat niet dezelfde combinatie van rechters de behandeling kan voortzetten, is groot. Om deze reden wordt nu al bij megazaken vanaf het allereerste begin een reserverechter ingezet. Kan technologie niet helpen om dat terechte uitgangspunt van een volwaardige beoordeling en berechting te handhaven zonder deze stringente eisen, bijvoorbeeld door integrale opname van de behandeling, waar de vervangende rechter dan volledig kennis van moet nemen alvorens te kunnen inspringen? Ik vraag de minister of er onderzoek is gedaan naar de mogelijkheid om met de inzet van moderne technologie strafvorderlijke uitgangspunten te garanderen, maar op een andere wijze dan nu het geval is. Nu is nog vaak het beeld van de postkoets het geval. Toen zijn onze strafvorderlijke regels opengesteld. Ik heb het dus over een modernere manier, waarbij ruimte bestaat voor verbetering in het strafproces. Zo ja, waar is dit onderzoek te vinden? En zo nee, is de minister dan bereid dit te initiëren?

Voorzitter. De overtreffende trap van spreekrecht is, daar waar mogelijk, herstelrecht. Probeer op een veel fundamenteler niveau dan nu gebeurt te herstellen wat de dader het slachtoffer heeft aangedaan. Het slachtoffer moet volwaardig partij zijn bij dit herstel. Ik ben blij dat deze minister een open oor heeft gehad voor de ontwikkelingen op dit gebied, zoals mediation in het strafrecht. Kan hij aangeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de wettelijke borging van het herstelrecht in het Wetboek van Strafvordering en de AMvB die op dit punt in voorbereiding is? Hoe moeten we de brief lezen van de minister van 18 december 2020, waarin hij schrijft dat herstelrecht geen uitweg uit het strafrecht kan zijn, in relatie tot eerdere uitspraken in het beleidskader van januari 2020, waarin staat dat herstelrecht wel een volwaardige strafrechtelijke afdoening kan zijn? Mogen we nog steeds van dit laatste blijven uitgaan, dus dat een herstelrechtelijke afdoening altijd meegenomen wordt in strafrechtelijke oplossingen? Ik probeer te voorkomen dat ik twee keer het woord "afdoening" gebruik, maar het komt er wel op neer. Het gaat erom dat de herstelrechtelijke afdoening ook meteen meegenomen wordt in de strafrechtelijke afdoening.

Voorzitter. Collega Dittrich stond aan de wieg van het spreekrecht voor slachtoffers in het strafproces. Sindsdien is het spreekrecht binnen de bestaande structuur stapje voor stapje uitgebreid, ook weer met deze wet. Het toevoegen van de stiefbroers en -zussen aan de lijst van spreekgerechtigden is naar de mening van mijn fractie een begrijpelijke aanvulling op de limitatieve lijst van spreekgerechtigden. Is het echter niet tijd om het spreekrecht echt volwassen te laten worden? Collega De Boer noemde het ook al. Zou niet iedereen met een relevante band met het slachtoffer spreekrecht moeten toekomen als dit past binnen de orde van de zitting? Is het nu niet voor de hand liggend dat je kijkt naar de feitelijke relatie van de nabestaanden tot het slachtoffer, in plaats van de formele status van die relatie? Een stiefbroer kan een leven hebben geleid dat volledig losstond van het slachtoffer, daar waar een goeie vriend of vriendin zeer nabij kan zijn geweest. Waarom blijft de regering vasthouden aan dergelijke formele criteria die dan weer op basis van incidenten uit de praktijk moeten worden aangepast, in plaats van het bijvoorbeeld over te laten aan de naasten van het slachtoffer, waarbij de rechter beperkingen kan stellen in het kader van de orde van de zitting?

Dan kom ik op een ander onderwerp, voorzitter. Het horen van het slachtoffer bij een verlenging van de PIJ-maatregel of tbs kan goed zijn als het kader en de context vooraf heel duidelijk zijn. Anders wordt het een teleurstelling. Op welke elementen kan een slachtofferverklaring bij een verlenging invloed hebben? Als met name de deelname van de dader aan de therapie en de vooruitgang van de therapie bepalend zijn bij de verlengingsbeslissing, heeft een slachtofferverklaring weinig toe te voegen; eerdere sprekers zeiden het ook al. Dan is het meer in het nadeel van het slachtoffer dan het voordeel. Kan de minister nog eens uitleggen wat de toegevoegde waarde bij deze zitting is? Waarom heeft hij het advies van de Raad van State niet opgevolgd door dit onderdeel te schrappen? Als het er dan toch komt: hoe gaat hij de voorlichting hierover aan slachtoffers en daders te hand nemen? Leidt de invoering niet tot onaanvaardbare vertraging?

Dan kom ik op het element van de wet waar mijn fractie de meeste zorgen bij heeft, namelijk de verschijningsplicht. Vooropgesteld: ook mijn fractie ziet de verdachte om meerdere redenen het liefst op de zitting en de regering kan niet kwantificeren in hoeveel gevallen het slachtoffer onder de huidige regeling ontevreden is met de afwezigheid van de verdachte. Dat onderdeel lijkt vooral op een gevoel gebaseerd, helemaal als je je realiseert dat de rechter nu al kan beslissen dat een verdachte met bevel medebrenging ter zitting aanwezig moet zijn.

Daar staan een aantal negatieve aspecten tegenover: de verplichte aanwezigheid van de verdachte — en nadrukkelijk nog geen dader — is een verslechtering van de rechtspositie van de verdachte. Twee: de mogelijkheid dat het slachtoffer dit helemaal niet wenst. Drie: de aanzienlijke verzwaring van het strafproces in de zin van aanhoudingen, extra transport en de moeilijkheid van het plannen van dezelfde zittingscombinatie aan rechters, een en ander als gevolg van de verschijningsplicht, bijvoorbeeld omdat dat allemaal niet op één zitting kan plaatsvinden. Vier: inperking van de professionele ruimte van de rechter.

Gelukkig kent de wet twee criteria op grond waarvan de rechter kan afzien van de verschijningsplicht. Kan de minister voor de rechtspraktijk toelichten waar de grenzen voor de rechter liggen als hij of zij hier gebruik van wil maken? Ziet mijn fractie het goed, ook in het licht van het advies van de Raad van State op dit onderdeel, als het zo wordt uitgelegd: aanwezig, tenzij er goede redenen zijn, de dader of het slachtoffer betreffende, hiervan af te wijken, gehoord de relevante betrokkenen? Mijn fractie vindt het van groot belang als de ruimte van de rechter zo groot mogelijk blijft om maatwerk te leveren. Ik hoop dat de minister dit binnen de ruimte van de wet kan toezeggen.

Voorzitter. Vanmorgen in Trouw lazen we de zorg van het Openbaar Ministerie dat de praktijk de invoering van deze wet niet kan bijbenen. Vandaar mijn vragen. Is de minister bereid om de inwerkingtreding pas te laten plaatsvinden als de praktijk hier klaar voor is en hiertoe snel met ketenpartners in overleg te treden? Wanneer kunnen we de AMvB verwachten die de anonimisering ten behoeve van slachtoffers regelt? Kan de minister ook toezeggen dat deze pas naar de Kamer wordt gestuurd als een zorgvuldige invoering geregeld is?

Tot slot. Dat het slachtoffer steeds meer betrokken wordt bij het strafproces is goed. Het is alleen tijd voor een meer fundamentele benadering van de rol van het slachtoffer en de functies en de doelen van het strafproces. De aanpassingen in deze wet vormen een palet aan verbeteringen en mogelijke verslechteringen. Aan de hand van de antwoorden van de minister zal mijn fractie afwegen of de balans een goede is en of wij daarmee voor of tegen deze wet zullen stemmen.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Recourt. Dan is het woord aan mevrouw Baay-Timmerman namens de fractie van 50PLUS.