Plenair Rombouts bij debat Staat van de rechtsstaat



Verslag van de vergadering van 31 mei 2022 (2021/2022 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.02 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Rombouts i (CDA):

Meneer de voorzitter. Hoe recht staat onze rechtsstaat nog? Dat is het thema van het debat dat we hier vandaag voeren. Lange jaren konden we in Nederland trots zijn op het democratische bestel en de rechtsstaat die voorgaande generaties aan ons geschonken hebben. Wij leven als het ware op de geschenken van onze voorouders. Maar kunnen wij ook nog steeds fier zijn op de staat waarin onze rechtsstaat zich vandaag de dag bevindt? Zijn wij ook goede voorouders? Zullen de kinderen van onze kinderen ook trots kunnen zijn op de rechtsstaat die wij aan hén zullen hebben nagelaten? Want is het niet onze dure plicht om niet zozeer onze voorouders terug te betalen maar toekomstige generaties vooruit te betalen? En moeten wij niet, zoals het Duitse constitutionele hof oordeelde, bij de bescherming van fundamentele rechten óók meewegen dat de gevolgen van ons doen en laten niet worden afgewenteld op komende generaties? Ik weet het, mijnheer de voorzitter, dat ging in die uitspraak om het klimaat. Maar geldt dit niet evenzeer ook voor de instandhouding van de rechtsstaat?

Onze rechtsstaat is gefundeerd op regels en instituties. Regels, vastgelegd in wetten en internationale verdragen waarin de fundamentele vrijheden en grondrechten van burgers worden beschermd tegen de macht van de staat. Iedereen is gebonden aan de wet die hij zelf heeft opgesteld, ook de overheid. Rechten en vrijheden mogen uitsluitend beperkt worden als dit wettelijk geregeld is. De macht van de staat is naar het principe van de trias politica verdeeld over meerdere instituties opdat nooit sprake zal zijn van absolute macht. Wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht vervullen elk hun specifieke rol in ons zorgvuldig opgebouwde staatsbestel. Onafhankelijke rechters spreken recht op basis van voor iedereen controleerbare wetten. Een vrije pers wordt gegarandeerd opdat deze zijn belangrijke rol als waakhond van democratie en rechtsstaat kan vervullen. Onze rechtsstaat is een kwetsbaar gebouw dat voortdurend gestut moet worden. Voor goed onderhoud is volgens de Nijmeegse hoogleraar Tinnevelt naast die regels en instituties ook een rechtsstatelijk besef van belang. Het formele systeem moet gedragen worden door een besef van het belang van de rechtsstaat en de dragende beginselen ervan. Anders kun je een prachtig bouwwerk hebben, maar dan zakt het toch in elkaar. Bij het opmaken van de staat van de rechtsstaat, wat wij vandaag doen, gaat het volgens de Harvard-professor Mark Moore om drie dingen: inhoud, organisatie en draagvlak. Met de inhoud, de visie, de regels en de afspraken van onze rechtsstaat zit het wel goed. De rule of law vormt nog altijd een stevig fundament voor de rechtsstaten.

Anders is het gesteld met de organisatie, de instituties, de capaciteit, het aantal mensen en het aantal competente mensen, waarover de overheid beschikt om haar taken uit te voeren. Nadat er jarenlang op politie, Openbaar Ministerie en rechtspraak is bezuinigd, lijkt het tij nu te gaan keren. In het regeerakkoord wordt veel geld in het vooruitzicht gesteld om de kerninstituties van onze rechtsstaat te versterken, oplopend tot structureel 1 miljard euro per jaar.

Misschien wel de belangrijkste vraag is die naar het draagvlak voor de actuele legitimiteit van onze rechtsstaat. Laat ik met het goede nieuws beginnen: Nederland beschikt volgens de Venetië-Commissie in het algemeen over een goed functionerende staat met sterke democratische instellingen en waarborgen voor de rechtsstaat. Ik citeer: "Alhoewel de tekortkomingen in de bescherming van individuele rechten die in de kindertoeslagenaffaire aan het licht zijn gekomen ernstig en systematisch zijn en alle takken van de overheid betreffen, blijkt dat de mechanismen van de rechtsstaat in Nederland uiteindelijk wel hebben gewerkt." De aanbevelingen gedaan in de rapporten van de Nationale ombudsman en de onderzoekscommissie van de Tweede Kamer zijn door alle geledingen serieus genomen. Ik citeer nogmaals de Venetië-Commissie: "Nederland blijkt in staat en bereid om zijn fouten aan te pakken en te herstellen." Dat was oktober vorig jaar.

Meneer de voorzitter. Ook mijn fractie heeft met afgrijzen kennisgenomen van de schade die slachtoffers materieel en immaterieel geleden hebben door falend overheidsoptreden, niet alleen bij de toeslagenaffaire, maar ook rondom de gaswinning in Groningen en de stikstofproblematiek. Vandaag willen wij ons echter focussen op het vermogen en vooral de bereidheid van instituties van de rechtsstaat om in de spiegel te kijken, om regelmatig ongevraagd aan zelfreflectie te doen. Terug te kijken om van te leren, om er zelf van te leren, want reflectie draait altijd om jou, om jezelf.

Laten wij vandaag met onszelf beginnen. In deze Kamer beheersen wij tot in alle finesses de kunst om anderen te bevragen van "verzoekt de regering" en "dringt er bij de regering op aan" tot "draagt de regering op". Maar wij hebben toch een eigenstandige verantwoordelijkheid voor de kwaliteit en de uitvoerbaarheid van wetgeving? Zou het ons daarom niet sieren om ook zelf regelmatig in de spiegel te kijken? Ik weet het, collectieve zelfreflectie is geen populaire bezigheid in dit huis, maar we moeten toch eerlijk erkennen dat van alle instituties van onze democratische rechtsstaat wij, de Eerste Kamer, de laatste in de rij zijn die gaat terugblikken op onze rol in de kindertoeslagenaffaire. Regering, Tweede Kamer, rechtspraak en Raad van State gingen ons al voor.

Meneer de voorzitter. Mijn fractie wil vandaag niet vervallen in het hier zo vaak beproefde ritueel van het stellen van tientallen vragen aan de regering, van "hoe denkt de regering" tot "wil de minister toezeggen", maar nagaan hoe het staat met de bereidheid tot zelfreflectie bij de instituties van onze rechtsstaat: bij alle instituties, ook de wetgevende. Tijdens de voorbereidende expertmeetings heb ik voor dit debat aan diverse vertegenwoordigers steevast de vraag gesteld: wat denkt u zelf te kunnen bijdragen aan het rechthouden van onze rechtsstaat? De voorzitter van het College van procureurs-generaal gaf aan dat het Openbaar Ministerie nog meer wil gaan inzetten op koersvastheid, consistentie en lange adem. Hij had ook een verzoek aan ons, namelijk om zuinig met wetgeving te zijn.

Namens de Raad voor de rechtspraak lichtte diens voorzitter toe dat zij actief rechters aan het werven zijn om achterstanden weg te werken. Verder wordt serieus werk gemaakt van snelrecht en supersnelrecht en wordt er meer aandacht gegeven aan de menselijke maat. Op ons deed deze voorzitter een beroep om rechters geen nieuwe buikpijndossiers te bezorgen, in casu rechtszaken, waarin burgers in de knel komen door slechte of knellende wetgeving uit de politieke koker.

De algemeen deken van de Nederlandse orde van advocaten stelde dat ook advocaten het goede voorbeeld moeten geven en dat de orde zich terdege bewust is van de risico's die individuele advocaten lopen in hun beroepsuitoefening. Om te voorkomen dat zij toegeven aan de verleidingen en verlokkingen waaraan ze regelmatig worden blootgesteld, is men de taskforce preventie gestart.

Vanuit de Vereniging van Nederlandse Gemeenten werd aangegeven dat lokale besturen sterk inzetten op preventie en versterking van de weerbaarheid van burgers en bedrijven.

Jammer genoeg pakte de vertegenwoordiger van de Nederlandse Vereniging van Journalisten mijn handschoen niet op, zodat wij het voor deze doelgroep moeten doen met de adviezen van professor Brouwers, hoogleraar journalistiek, die luidden: wees minder zelfgenoegzaam en meer zelfkritisch, en heb oog voor de gevolgen van je werk. Gelukkig kwam daar nog het hoofdredactioneel commentaar in de NRC van afgelopen zaterdag bij. Daarin werd erkend dat ook de journalistiek gevoelig is voor de lokroep van het wantrouwen; een houding die soms uitmondt in een vijandige sfeer jegens bewindslieden.

Meneer de voorzitter. Niet alleen naar aanleiding van de kindertoeslagenaffaire bleken instituties bereid hun eigen functioneren tegen het licht te houden. Tijdens de expertmeeting spraken vertegenwoordigers van diverse beroepsgroepen diezelfde bereidheid in meer algemene zin uit. Zou het niet goed zijn als ook onze Kamer die bereidheid uitspreekt en bijvoorbeeld tweejaarlijks haar eigen functioneren evalueert? Zou u of uw collega in de hoedanigheid van Voorzitter samen met de Griffier een actieve rol hierin willen spelen?

Tijdens zo'n debat gaat het er wat mijn fractie betreft niet om elkaar de maat te nemen, maar om met elkaar te discussiëren over onze uiteenlopende rolopvattingen. Daarbij zouden we de in de expertmeetings gedane oproepen moeten agenderen: wees zuinig met wetgeving, voorkom nieuwe buikpijndossiers, waarin burgers in de knel komen door slechte of knellende wetgeving uit de politieke koker, en bevorder met enige regelmaat gesprekken tussen staatsmachten over de kwaliteit van wetgeving. Wat te denken van de constatering van de commissie-Bosman in maart 2021: "het ontbreekt de Tweede Kamer aan interesse, kennis en informatie om haar medewetgevende en controlerende taken ten aanzien van de uitvoering optimaal te vervullen". Of de vaststelling van de commissie-Van Dam in februari 2021: "ernstige tekortkomingen en fouten bij de wetgever". Het zijn constateringen die ook wij als Eerste Kamer moeten willen bespreken. Ik overweeg om in tweede termijn een motie in te dienen om tot zo'n zelfreflectieproces te komen.

Genoeg over de instituties, want de rechtsstaat is niet van instituties.

De heer Recourt i (PvdA):

Toch nog een verhelderende vraag. Wij zijn natuurlijk bezig met een traject van zelfreflectie en dat eindigt in een debat, na de zomer waarschijnlijk. Volgens mij heeft de Tweede Kamer juist nog niet aan zelfreflectie gedaan, anders dan het rapport Ongekend onrecht. Maar dat is geen zelfreflectie. Ik snap nog niet goed wat collega Rombouts bedoelt.

De heer Rombouts (CDA):

We zijn bezig. Er is een onderzoeksrapport, ik weet het. Maar wij moeten er nog steeds met elkaar over spreken en dus tot die uiteindelijke kijk in de spiegel komen.

De heer Recourt (PvdA):

Goed, maar u ondersteunt het proces, zo begrijp ik uit uw woorden, dat we een beetje laat, maar dat we wel hebben ingezet.

De heer Rombouts (CDA):

Dat gaat over de kindertoeslagenaffaire. Ik zou juist — ik weet zeker dat ik het gezegd heb, maar misschien is het niet goed overgekomen — in brede zin aan zelfreflectie willen doen. We hebben hier heel vaak met elkaar fronsende wenkbrauwen, blozende gezichten als we een collega iets zien doen waar we wat anders van vinden. Mijn grote oproep is: laten we het met elkaar af en toe ook eens hebben over die verschillende rolopvattingen over wat precies de rol van de Eerste Kamer is, zo belangrijk voor de wetgeving in ons land. Wat is die en hebben we daar een gedeelde opinie over? En, meneer de voorzitter, ik zal ook heel graag en bij voorbaat al toegeven dat we het daar misschien niet altijd over eens worden, maar alleen al de anticiperende werking van het houden van zo'n zelfreflectiedebat eens in het jaar, eens in de twee jaar, kan versterkend zijn. Daarbij hoop ik vooral ook dat daarmee de cultuur van dit instituut versterkt wordt opdat het instituut sterker blijft en daarmee de democratie sterker wordt.

De voorzitter:

De heer Recourt, ten slotte.

De heer Recourt (PvdA):

Dank. Ik kijk uit naar de bijdrage van het CDA in dat debat dat we gaan houden, want dat is juist een van de aanbevelingen van de commissie. Dus we gaan daarover verder.

De heer Backer i (D66):

Ik heb een vraag, of misschien kan ik aansluiten op de zelfreflectie of het iets breder maken. De zelfreflectie begint natuurlijk eerst met een quorum — maar goed, dat is flauw — en vervolgens met naar onszelf kijken. Maar ik denk dat het stuk dat besproken wordt, daarin niet alleen een rapport is van de commissie-Recourt. De Raad van State heeft voorgesteld dat de regering eens in de twee jaar — ik citeer uit een brief van vorig jaar — "de Staat van de wetgeving opstelt" en dat ook in debat met het parlement bespreekt. Zou u dat in aansluiting op of als tweede agendapunt van die zelfreflectie of als apart debat een goed idee vinden?

De heer Rombouts (CDA):

Zeker, sterker nog: ik weet hoe u hiervoor gepleit hebt. Ik keek u ook aan, toen ik het zinnetje voorlas dat vanuit de expertmeetings ook aangedrongen werd om de motie die werd ingediend, serieus te nemen en te bevorderen dat er met enige regelmaat gesprekken tussen de staatsmachten over de kwaliteit van de wetgeving plaatsvinden. Ik heb dit bedoeld als een voorloper van een agenda voor die zelfreflectiemomenten. Daarbij zou je kunnen kijken naar wat er de laatste jaren is misgegaan, maar ook naar wat commissies eerder hebben bepleit en wat we wellicht nog hebben te verwachten aan eigen inbreng daarvoor.

De voorzitter:

De heer Rombouts vervolgt.

De heer Rombouts (CDA):

Ik zei: genoeg over de instituties, want de rechtsstaat is niet van de instituties. Nee, de rechtsstaat is van ons allemaal. Zonder de steun van maatschappelijke partners is een rechtsstaat gedoemd te verdwijnen. Zonder voldoende burgers met een rechtsstatelijk besef zal een rechtsstaat uiteindelijk ook niet overeind blijven. Mijn fractie zegt professor Hirsch Ballin graag na dat het in ons land ontbreekt aan waakzaam burgerschap en moreel politiek leiderschap. Hirsch Ballin is bezorgd en optimistisch tegelijk. Het vertrouwen in democratie en rechtsstaat moet, zo vindt hij, herwonnen worden en de erosie van de rechtsstaat gestopt. Hij gelooft dat wij er met elkaar uiteindelijk in zullen slagen de rechtsstaat overeind te houden. Dat begint wat de CDA-fractie betreft bij de kennis van en de waardering voor de publieke waarden die het fundament vormen voor onze rechtsstaat: vrijheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Voor de opbouw van die kennis ligt er sowieso een belangrijke taak bij het onderwijs, zeker nu recent onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut heeft uitgewezen dat een aanzienlijke minderheid van onze bevolking bereid is om voor urgente en complexe problemen de parlementaire democratie duidelijk terzijde te schuiven.

De afgelopen decennia lag in het onderwijs de nadruk op de vorming van móndige burgers. Wat mij betreft mag de focus de komende jaren één letter verlegd worden, van mondig naar moedig. Het onderwijs staat hier overigens niet alleen voor, want wist u, mijnheer de voorzitter, dat het VFonds, het Nationaal Fonds voor Vrede, Vrijheid en Veteranenzorg, subsidies verstrekt voor projecten die bijdragen aan de vergroting van de waardering voor de democratische rechtsstaat en voor projecten die de vaardigheden van mensen versterken om zelf actief bij te dragen aan een vreedzame samenleving? Bij voorkeur jonge mensen, moedige mensen, die opstaan tegen onrecht en willen staan voor vrede en recht.

Alleen samen kunnen wij onze rechtsstaat recht houden. Dat vraagt inzet, permanente inzet van burgers, maatschappelijke partners en rechtsstatelijke instituties. Met gedeelde idealen en de gezamenlijke wil om burgers die niet het inkomen en de middelen hebben om geheel en al voor zichzelf te zorgen óók een menswaardig bestaan te bezorgen.

Er is dus meer nodig dan een rechtsstatelijk besef. Alle bevolkingsgroepen moeten het gevoel hebben dat er in de democratische rechtsstaat ook voor hén maatschappelijk een perspectief is. Of, zoals een oud-leermeester van me onlangs schreef, de democratische rechtsstaat werkt zolang de goegemeente de voordelen voelt. Of, anders gezegd, in mijn eigen woorden, een democratische rechtsstaat verdient dit predicaat alleen als zij ook een sociale rechtsstaat is. Een staat waarin omgekeken wordt naar anderen, naar mensen in nood, naar mensen in armoede, naar mensen op de vlucht. Een staat waar respect is voor iedereen, ook voor toekomstige generaties.

Ondanks alle zorgen van vandaag kijkt mijn fractie, de CDA-fractie, hoopvol naar de toekomst. Ik spreek liever van hoop dan van optimisme. Een optimistische levenshouding werkt, zo houdt de Engelse literatuurcriticus Terry Eagleton ons voor, gemakkelijk zelfgenoegzaamheid en laksheid in de hand. Hoop daarentegen is radicaler en actiever. Wie hoopvol is beseft heel goed dat het mis kan gaan maar blijft tegelijkertijd uit geestdrift voor een uitkomst die hij of zij graag zou zien vasthouden aan het vooruitzicht van succes.

Ik zie dat ik nog drie minuten heb. Dat komt goed uit, want heeft mijn fractie dan helemaal geen vragen aan de regering? Zeker wel. Ik zou er tientallen kunnen bedenken. Ik volsta met vijf. Zijn de onderscheiden bewindslieden bereid de diverse beroepsgroepen van onze rechtsstaat met enige regelmaat aan te spreken op hun bereidheid tot zelfreflectie? Rechters, notarissen, advocaten, journalisten. Hoe staat het met de versterking van het toezicht op de beroepsgroep advocaten? Hoe staat het met de versterking van de sociale advocatuur, zo wezenlijk voor een democratische rechtsstaat? En met de besteding van de honderden miljoenen uit het regeerakkoord voor de versterking van politie, Openbaar Ministerie, rechtspraak en inlichtingendiensten? Wanneer gaan we nu eindelijk eens de al jaren en door diverse regeringen toegezegde en begeerde norm van één wijkagent op 5.000 inwoners halen?

Voorzitter, ik dank u voor uw aandacht.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Janssen. Hij spreekt ook vandaag namens de fractie van de SP.