Plenair Otten bij behandeling Toevoeging van handicap en seksuele gerichtheid als non-discriminatiegrond



Verslag van de vergadering van 20 december 2022 (2022/2023 nr. 14)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.22 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Otten i (Fractie-Otten):

Voorzitter. "Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook is niet toegestaan." Dat is de tekst van het huidige artikel 1 van de Grondwet. Vandaag behandelen we in tweede lezing in deze Eerste Kamer het initiatiefvoorstel voor de uitbreiding van de non-discriminatiegronden in artikel 1 van de Grondwet met handicap en seksuele gerichtheid: een initiatiefvoorstel dat al in 2010 werd gelanceerd en nu, twaalf jaar later, in tweede lezing hier is aanbeland. Het kostte in dit geval dus twaalf jaar voor deze wijziging om constitutioneel te rijpen. Deze grondwetswijziging van artikel 1 zal naar verwachting — dat is althans onze verwachting — vandaag door deze Eerste Kamer worden aangenomen. Met andere grondwetswijzigingen, zoals bijvoorbeeld de invoering van het bindend correctief referendum — ook van harte aanbevolen door de commissie-Remkes — is dat helaas niet gelukt.

Voorzitter. Zoals wij hier de afgelopen jaren vele malen hebben laten weten, is de Nederlandse Grondwet wat onze fractie betreft aan een grondige modernisering toe om dit land meer bij de tijd te brengen. Dit is ook gebeurd in 1983 en in 1848, toen op stel en sprong de Grondwet van Thorbecke werd ingevoerd, omdat allerlei Europese monarchieën wankelden en de survivalinstincten van de Koning toen leidden tot een nieuwe Grondwet, waarin de verhoudingen tussen het staatshoofd en het parlement opnieuw werden afgebakend. Eerder, in 1798, was er de Staatsregeling voor het Bataafsche Volk, waar het huidige artikel 1 van de Grondwet op terug te voeren is. Die staatsregeling was zonder twijfel een van de grootste grondwettelijke moderniseringen in de Nederlandse geschiedenis, want elke burger werd gelijk voor de wet, zonder onderscheid naar geboorte, bezit, stand of rang. Iedereen kreeg vrijheid van meningsuiting en er was vrijheid van drukpers, vergadering en godsdienst. Ook werden de scheiding tussen de vertegenwoordigende, uitvoerende en rechterlijke macht, evenals de scheiding tussen Kerk en Staat vastgelegd in deze staatsregeling van 1798.

De laatste grote grondwetsherziening vond plaats in 1983, bijna 40 jaar geleden. In 1983 kwam overigens ook het huidige artikel 1 pas voor het eerst in de Grondwet. Ook toen — ik memoreerde daar al even aan in een interruptie — was er al sprake van het mogelijk opnemen van bepalingen over discriminatie op grond van seksuele gerichtheid in artikel 1, maar in het Nederland van 1983 hadden met name de christelijke partijen nog zo veel moeite met homoseksualiteit dat toen op initiatief van de communist Marcus Bakker de bepaling "op welke grond dan ook" maar werd toegevoegd als politiek compromis. Wellicht is de huidige grondwetswijziging wat betreft het uitsluiten op grond van seksuele gerichtheid dan ook te zien als een verdere explicitering van hetgeen in 1983 nog eufemistisch met de zinsnede "op welke grond dan ook" werd opgenomen als politiek compromis om de vereiste tweederdemeerderheid te halen, zeker met de toen veel grotere christelijke partijen in de Staten-Generaal.

Discriminatie op grond van handicap en seksuele gerichtheid is wat ons betreft onacceptabel. We zullen dan ook, net als bij de eerste lezing, in tweede lezing consistent stemmen voor de grondwetswijziging van artikel 1, die met een tweederdemeerderheid in de Eerste Kamer moet worden aangenomen om in de Grondwet te kunnen worden opgenomen.

De heer Schalk i (SGP):

De heer Otten heeft een paar keer genoemd dat de christelijke partijen ervoor zorgden dat er is gekozen voor de formulering "op welke grond dan ook". Vindt de heer Otten dat nu eigenlijk een verkeerde formulering?

De heer Otten (Fractie-Otten):

Nou, ik denk dat het in die tijd waarschijnlijk verstandiger was geweest als het meer expliciet was gemaakt, maar goed, blijkbaar was de samenleving daar op dat moment nog niet rijp voor. Ik raad de heer Schalk aan het boek van Coos Huijsen te lezen. Ik zie de heer Dittrich instemmend knikken. Huijsen was in de jaren zeventig het eerste openlijk homoseksuele Tweede Kamerlid. Hij heeft er veel aan bijgedragen. Hij heeft uit de doeken gedaan hoe dat zo gegaan is en dat het eigenlijk de bedoeling was om seksuele gerichtheid op te nemen, maar dat toen nota bene door Marcus Bakker is voorgesteld: zet er dan maar in "op welke grond dan ook", want anders krijgen we de christelijke partijen niet mee. Die waren in 1983 natuurlijk groter. Het CDA had toen iets van 40 of 50 zetels. Dat kunnen we ons heden ten dage niet meer voorstellen. De verhoudingen lagen toen heel anders, dus het moest wat eufemistisch worden opgeschreven wilde men überhaupt iets kunnen veranderen. Dat is denk ik de historische context.

De heer Schalk (SGP):

De historie ken ik wel, maar de vraag is: vindt de heer Otten, die in 2022 spreekt over deze wet, de formulering "op welke grond dan ook" nou wel of niet adequaat? Want als die formulering weg zou moeten vallen, wat zou daar dan voor in de plaats moeten komen?

De heer Otten (Fractie-Otten):

Als je de historie bekijkt, is het grappig genoeg eigenlijk een eufemisme voor seksuele gerichtheid, maar in de afgelopen 40 jaar heeft het zich ontwikkeld tot een soort veegbepaling, een soort catch-all, waar al het andere onder valt. Je kunt je natuurlijk best afvragen ... Wat ons betreft is de Grondwet een levend document. Er zijn mensen die zeggen dat deze in steen gebeiteld is, maar dat vinden wij helemaal niet. In 1848 werd hij in no time ingevoerd en in 1798 ook. Je ziet dat grondwetswijzigingen vaak plaatsvinden in turbulente tijden, als de panelen verschuiven. Wij denken dat nu ook zo'n moment is en dat je nu dus ook een hele grondige modernisering van de Grondwet moet doorvoeren, ook ten aanzien van de bestuurlijke verhoudingen, de provincies, en noem maar op. Het voert nu te ver, maar wij hebben hele expliciete denkbeelden over hoe dit land beter bestuurbaar en democratischer zou kunnen worden met een modernisering van de Grondwet. In antwoord op de vraag van de heer Schalk: wat ons betreft had het ook in 1983 al gekund. Wij zijn van de partij van dingen bij de naam noemen, dus waarom hebben we niet toen al seksuele gerichtheid erin opgenomen? Dat was voor de emancipatie van bepaalde groepen misschien beter geweest, denk ik achteraf.

De voorzitter:

De heer Schalk, voor de laatste maal.

De heer Schalk (SGP):

Ja, voor de laatste maal. De heer Otten pleit dus in feite voor een limitatieve oplossing, want hij heeft nog geen andere formulering gegeven voor "op welke grond dan ook".

De heer Otten (Fractie-Otten):

Dan is het goed dat ik nou net op dit punt in mijn betoog op deze vraag kom.

De voorzitter:

Dan vervolgt u uw betoog.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Ja, ik vervolg mijn betoog.

Er kunnen echter, zo zeg ik tegen de heer Schalk, ook allerlei andere redenen zijn waarom mensen gediscrimineerd worden, redenen die nu niet opgenomen zijn in artikel 1, ook niet na toevoeging van de nieuwe uitsluitingsgronden.

Hebben andere uitsluitingsgronden, die niet expliciet zijn opgenomen, dan een lagere prioriteit? Dat is onze vraag aan de initiatiefnemers en aan de minister. Neem bijvoorbeeld discriminatie op basis van social origin, zoals genoemd door de heer Dittrich van D66. De heer Kox refereerde bijvoorbeeld al aan de grondwet van Oostenrijk, waarin in 1919, het jaar na de Eerste Wereldoorlog, de adel is verboden. Dat is natuurlijk ook een vorm van social origin. In Nederland is dat natuurlijk niet het geval. In feite is social origin nu het taboe van 2022, zoals seksuele gerichtheid dat was in 1983.

Voorzitter. Graag wil ik ook aandacht vragen voor … O, ik zie dat er een interruptie is.

De heer Kox i (SP):

Ik begrijp dus dat collega Otten er voorstander van zou zijn om te bekijken of we het toevoegen van social origin aan onze Grondwet kunnen bestuderen, in lijn met het Handvest van de Verenigde Naties, het EVRM en het handvest van de EU. Begrijp ik dat goed?

De heer Otten (Fractie-Otten):

Nou, dat begrijpt u wel goed, maar dat is niet het hele verhaal. Wij zijn voor een modernisering van de Grondwet, waarin dus ook een nieuwe afbakening met het staatshoofd moet plaatsvinden. In feite is de Nederlandse Grondwet natuurlijk niet alleen een grondwet, maar ook een soort afbakening tussen de Koning, de Staten-Generaal en de bevolking. Het is niet een soort "we the People" als in Amerika. Dat hebben we weleens met de heer Van den Berg besproken, in een voorgaand debat. Die vergelijking gaat mank. Als je zegt "discriminatie op welke grond dan ook is verboden, behalve als je van adel bent of een monarch bent", is dat in feite niet consistent. Dat zou je kunnen oplossen met een ceremonieel koningschap, zoals dat bijvoorbeeld in Zweden en Denemarken is gebeurd. Want dat is dus wel een grond waarop kan worden gediscrimineerd. Sterker nog, dat wordt in diezelfde Grondwet geregeld. In die zin is alleen social origin opnemen volgens mij niet de hele oplossing, zo zeg ik tegen de heer Kox.

De heer Kox (SP):

Ik wil het niet hebben over het koningschap en het verbod op de adel. We zijn hier …

De heer Otten (Fractie-Otten):

Nou, dat is wel social origin. Dat is nou net een goed voorbeeld.

De heer Kox (SP):

Ik denk dat de formulering van "social origin" zoals die is gekozen door de Verenigde Naties, de Raad van Europa en de EU, niet zozeer gaat over het koningschap als wel over sociale afkomst of herkomst. Het opnemen daarvan zou onze Grondwet in ieder geval meer in lijn brengen met die drie internationale verdragen waaraan wij ons verplicht hebben. Maar ik begrijp dat collega Otten daar nog over moet denken. We hebben nog de tijd.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Sorry, dat laatste verstond ik niet. Wat zei u?

De heer Kox (SP):

Dat u daar nog over na moet denken, omdat u dacht dat het vooral iets zei over het koningschap en de adel, terwijl ik denk dat het gaat om heel veel meer mensen dan die specifieke klasse.

De voorzitter:

Eerst de heer Otten. Ik stel voor dat we dan weer teruggaan naar het voorstel.

De heer Otten (Fractie-Otten):

Voor de consistentie: wie a zegt, moet ook b zeggen. Met dat voornemen van u moet je de hele Grondwet moderniseren. Wij vinden überhaupt dat dat moet gebeuren. In die zin heb ik dus helemaal geen bezwaar tegen het opnemen van social origin. U kent ons, zeg ik tegen de heer Kox. Ik ben de politiek ingegaan omdat ik meer bekwame mensen wil in de politiek, ongeacht rang of stand, opleiding, naam, adel, ras, gerichtheid of welke grond dan ook. Misschien vergeet ik nog iets. Het gaat om de capaciteit. Dat is juist iets waar wij heel erg voor zijn.

Voorzitter, ik vervolg mijn betoog. Ik wil graag aandacht vragen voor de belangrijke wisselwerking tussen artikel 1 en artikel 3 van de Grondwet. Deze artikelen kunnen namelijk moeilijk los van elkaar worden gezien. Dan kom ik op de vraag van de heer Kox. Artikel 3 van de Grondwet luidt: alle Nederlanders zijn op gelijke voet in openbare dienst benoembaar. Deze grondwetsbepaling heeft rechtstreeks betrekking op artikel 1, waarin politieke gezindheid als een van de expliciete uitsluitingen voor non-discriminatie is opgenomen.

Uit de vergelijking met grondwetten van andere landen blijkt dat de specifieke uitsluitingsgrond "politieke overtuiging" zeer vaak wordt opgenomen in grondwetten, maar in de praktijk is deze bepaling in Nederland helaas vaak een dode letter. Burgemeesters worden bijvoorbeeld vrijwel allemaal benoemd uit een kleine vijver van personen op basis van hun politieke gezindheid. Hetzelfde geldt voor de benoeming van bewindslieden en topposities in de ambtenarij en de semi-overheidssector. Onze vraag aan de initiatiefnemers en de minister is: beschikt alleen het partijkader van dit selecte aantal politieke partijen over de unieke vereisten, talenten en bekwaamheden voor dergelijke functies? Als er namelijk over iets brede consensus aan het ontstaan is in het Nederland van 2022, is het dat we de beste mensen op die posities moeten hebben, mensen met kennis van zaken en daadkracht. Dat lijkt met de huidige Grondwet niet te willen lukken.

Voorzitter. Onlangs hadden we in de Eerste Kamer een grote delegatie van de Hoge Raad op bezoek, met name om van gedachten te wisselen over het onderwerp "constitutionele toetsing". Een advocaat-generaal van de Hoge Raad noemde daarbij expliciet artikel 3 van de Grondwet als voorbeeld van een bepaling die nu niet getoetst kan worden aan internationale verdragen. Nederlandse rechters kunnen zaken momenteel niet toetsen aan de Grondwet. Daarom is de politieke benoeming in Nederland in de praktijk dus niet via de rechter te toetsen. Het discriminatieverbod op grond van politieke gezindheid bij de overheid is derhalve in de praktijk een dode letter. In feite wordt de horizontale werking van artikel 1 daarmee dus niet gewaarborgd.

Voorzitter. Dat had men in 1798 in de Bataafse Staatsregeling beter geregeld. Daarin was in artikel 15 over de vervulling van de openbare ambten opgenomen: "De keus van den eenen Burger boven den ander, is alleen gegrond op meerdere deugd en bekwaamheden." Onze vraag aan de initiatiefnemers en met name aan de minister is: hoe gaan zij deze praktijk, die flagrant in strijd is met artikel 1 en artikel 3 van de Grondwet, aanpakken, zodat bekwame mensen in Nederland meer kansen krijgen en we de praktijk van politieke benoemingen kunnen inperken? Artikel 1 is een belangrijk fundament van onze Nederlandse rechtsorde. Het is natuurlijk essentieel dat de verticale en horizontale werking van artikel 1 wordt gewaarborgd.

Voorzitter. Vandaag zal onze fractie, net als in de eerste lezing, voor dit initiatiefwetsvoorstel stemmen. Wij zien dat vooral als een explicitering van de bestaande bepalingen uit 1983, met name op het gebied van seksuele gerichtheid.

Tot zover.

De heer Koole i (PvdA):

Een kleine vraag aan de heer Otten. Hij noemde artikel 3 en artikel 1. Het ging er vooral om dat je niet mag discrimineren op grond van politieke gezindheid. Hij noemde daarbij ook de benoeming van ministers. Natuurlijk moet iedereen benoemd moet kunnen worden in publieke functies, maar is de heer Otten het met mij eens dat politieke functies daarvan uitgezonderd zijn? Een kabinet is samengesteld op een bepaalde grondslag, dus je mag wel differentiëren bij ministers. Je kunt niet zeggen dat er altijd van alle partijen — dat zijn er heel veel — een minister in het kabinet moet zitten omdat het anders oneerlijk is. Is hij het met mij eens dat je bij politieke functies wel degelijk onderscheid kunt maken op basis van politieke gezindheid?

De heer Otten (Fractie-Otten):

In het huidige kabinet zijn er bewindspersonen opgenomen die een dag voor hun benoeming lid zijn geworden van een politieke partij. Ik kan er zo drie bedenken, met name bij D66.

Waarom? Dat vind ik niet. Je zou eerder kunnen zeggen dat er voor het kabinet juist mensen uit het parlement gerekruteerd moeten worden. Dat doen ze bijvoorbeeld in andere landen.

Kijk naar burgemeestersbenoemingen. U bent natuurlijk expert op dat vlak. Uw partij stelt electoraal nu minder voor dan een tijdje terug, maar u heeft volgens mij wel zo'n 35% van alle burgemeesterposten in Nederland in handen, waaronder die in een aantal grote steden. Is dat nog te rijmen met "geen onderscheid maken naar politieke gezindheid"? Als je een PvdA'er bent, heb je blijkbaar veel meer kans om burgemeester te worden van Utrecht, Rotterdam of waar dan ook, dan als niet-PvdA'er.

Die praktijk is zo gegroeid, maar die is niet meer van deze tijd. Je selecteert uit een veel te kleine pool, waardoor de kwaliteit enorm afneemt. Dat zien we nu in Nederland gebeuren. Dat gaat niet specifiek om uw partij. Slechts 1% van de mensen is lid van een partij. Daarvan zijn maar heel weinig mensen actief en daaruit wordt zo ongeveer exclusief het hele bestuur van Nederland gerekruteerd. Ik ben ervan overtuigd dat er veel meer mensen zijn die dat misschien wel veel beter kunnen, maar die daar gewoon niet voor in aanmerking komen. Dat is een feit. Daarom zeg ik: het is een dode letter.

De heer Koole (PvdA):

De vraag is niet beantwoord: kan er onderscheid worden gemaakt op basis van politieke gezindheid bij politieke functies? De heer Otten noemt het voorbeeld van burgemeesters. Sinds 2002 is de aanstellingswijze van burgemeesters echt gedemocratiseerd, in de zin dat in bijna alle gevallen de meerderheidsopvatting van de gemeenteraden wordt gevolgd. De heer Otten pleit voor een selectie die vooral is gebaseerd op bekwaamheid. Misschien zou het ermee te maken kunnen hebben dat sommige partijen meer bekwame mensen hebben geleverd dan andere partijen. Dat zou kunnen. Maar ...

De voorzitter:

Wat is de vraag?

De heer Koole (PvdA):

Ik zal de vraag nogmaals herhalen: mag je bij politieke functies op politieke gezindheid discrimineren?

De heer Otten (Fractie-Otten):

De vraag is wat een politieke functie is. De praktijk is in Nederland zo gegroeid dat er in ministeries politiek wordt benoemd tot ongeveer op middlemanagementniveau, maar in ieder geval aan de top. Het kan zijn dat uw partij over exquise, excellente, unieke talenten beschikt. In het verleden was dat misschien ook wel meer het geval dan bij andere partijen, maar ik weet niet of dat nog steeds zo is. Hoe is het te verklaren dat u nog maar een paar zetels hebt, maar wel al die burgemeesters, zelfs al is die wet al twintig jaar geleden veranderd? Dan gaat er toch institutioneel iets niet goed?

De voorzitter:

We gaan niet over en weer vragen stellen. Ik stel voor dat dat in de volgende termijn aan de orde komt. De heer Talsma.

De heer Talsma i (ChristenUnie):

De heer Otten begon zijn bijdrage met een interessant parlementair-historisch gegeven, namelijk de rol van Marcus Bakker. "Communist Bakker", heeft de heer Otten er zelfs nog bij gezegd. Die zou een hele bijzondere rol hebben gespeeld bij de totstandkoming van artikel 1 van de Grondwet. Nou ben ik de laatste om namens mijn fractie complimenten aan Bakker weg te nemen of te kleineren, zeker als hij ze ontvangt uit de mond van de heer Otten, maar ik heb even gekeken wat het oorspronkelijke wetsvoorstel was dat aan de Kamers werd voorgelegd in de eerste lezing. Daarom duurde het even voordat ik bij de microfoon kwam. Het valt mij op dat diezelfde tekst al in dat wetsvoorstel stond. Ik vraag mij dus even hardop af: ziet de heer Otten een kans om straks in de tweede termijn toe te lichten wat de rol van de heer Bakker was bij dat gebeuren als het eigenlijk al in het wetsvoorstel stond?

De heer Otten (Fractie-Otten):

Nou, volgens mij was de rol van de heer Bakker bij het wetsvoorstel nog veel groter dan ik al deed voorkomen, maar dat zal ik even uitzoeken en dan kom ik er in de tweede termijn op terug. In mijn herinnering is zelfs dat hele artikel 1 bedacht door de CPN en door Bakker, maar dat zou ik even moeten verifiëren. De CPN is inmiddels opgegaan GroenLinks, zoals u bekend is. Op het punt over artikel 1 kom ik in de tweede termijn terug.

De voorzitter:

Oké, dat horen we in tweede termijn. We zijn benieuwd naar de reactie. Ik stel voor dat nu het woord wordt gevoerd door de heer Raven. Hij spreekt namens de fractie van de OSF.