Plenair Moonen bij behandeling van het conceptbesluit tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet



Verslag van de vergadering van 7 maart 2023 (2022/2023 nr. 21)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.54 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Moonen i (D66):

Voorzitter. Voor mij persoonlijk heeft deze wet een lange geschiedenis. Een jaar of tien geleden was ik vanuit het ministerie van Algemene Zaken verantwoordelijk voor het opstellen van de Crisis- en herstelwet. Die wet zorgt voor een snellere uitvoering van ruimtelijke plannen en trad dus op 31 maart 2010 in werking. Toen al was er urgentie om te komen tot een vereenvoudiging van het stelsel en om meer mogelijkheden te krijgen tot versnelling van procedures zónder verlies van kwaliteit; dat voeg ik heel bewust toe. In mijn ontwerp heb ik er toen heel erg op gelet dat natuur en milieu geen nadeel zouden ondervinden van de Crisis- en herstelwet. Nu, zo'n dertien jaar later, zijn er ongeveer 500 projecten die meedoen aan die wet. Ik ben er ook best trots op, want ieder jaar wordt die geëvalueerd en wordt er veel gebruik van gemaakt. De wet voldoet echt aan een impasse die we hadden in dit land.

Ik begreep dat de Crisis- en herstelwet opgaat in de Omgevingswet, wanneer deze in werking zal treden. Mijn eerste vraag gaat hierover. In de Crisis- en herstelwet zitten ook artikelen zoals het innovatieartikel en het bestemmingsplan met verbrede reikwijdte. Mijn eerste vraag aan de minister is of alle onderdelen van de Crisis- en herstelwet opgaan in de Omgevingswet of niet. Dat vind ik toch belangrijk om te weten, omdat bijna alle artikelen uit die wet worden gebruikt, en ook met voldoening en met succes, blijkt uit de evaluaties. Als dat niet zo is, dus als we toch zaken gaan kwijtraken, dan zou mijn vervolgvraag zijn: moeten we niet een aantal artikelen van de Crisis- en herstelwet in werking houden?

Voorzitter. De komende tien jaar wordt er voor circa 90 miljard aan investeringen gedaan in Nederland. Denk aan de woningbouw, de waterbouw, veiligheid, het klimaatbestendig maken van Nederland en de hele duurzame energievoorziening. Het is dan ook van het allergrootste belang dat de Omgevingswet in de praktijk zijn werk doet. Er staat ontzettend veel op het spel.

Het is belangrijk dat we leven in een land waar mensen ook kunnen meepraten over hun leefomgeving en waar de overheden de stem van mensen ook echt serieus neemt. Voor de fractie van D66 zijn voor een succesvolle werking van de Omgevingswet ten minste zes zaken nog van heel groot belang. Ik ga daar ook toezeggingen over vragen. Ik begin waar we volgens mij moeten beginnen, namelijk bij de burger en bij participatie. Een aantal collega's spraken daar ook al over; de heer Verkerk sprak over participatie en mevrouw Kluit eveneens. Het idee van participatie is namelijk dat er een verschuiving plaatsvindt van juridische procedures achteraf naar betrokkenheid vooraf, maar om hieraan invulling te geven, is het volgens het Kennislab nodig dat er een preproductieomgeving komt. Mevrouw Fiers legde volgens mij de vinger op de zere plek toen ze antwoord gaf aan de heer Verkerk. Mevrouw Fiers vroeg of het nu wel beter wordt met die participatie. Volgens mij stelde zij die vraag terecht, want uit de positionpaper van het Kennislab blijkt dat het lastig is om die concepten te testen. Het Kennislab zegt eigenlijk dat een landelijke voorziening nodig is die het mogelijk maakt om concepten van besluiten te publiceren en onderwerp te laten zijn van participatie. Mijn vraag is dan ook of de minister kan toezeggen dat deze preproductieomgeving er komt, evenals die landelijke voorziening voor participatie. Participatie is voor D66 namelijk een heel belangrijk onderwerp. Dat was zij ook ten tijde van de invoering van de Omgevingswet. Ik heb daarover ook meerdere toezeggingen gekregen. Ik vind het heel belangrijk dat ook de motie-Nooren, waar wij coarchitect van waren, in de praktijk uitgevoerd kan worden.

Mevrouw Fiers i (PvdA):

Ik zoek even naar twee dingen. We hebben het tijdreizen naar de toekomst, waardoor burgers kunnen zien welke ontwerpbesluiten eraan komen waar zij of hun leefomgeving mogelijk door geraakt worden. Daarvan zegt de minister dat dat niet in het ontwerp van het DSO zit, dat het dus geen basisvoorwaarde is en dat dit dus niet werkt op 1 januari. Dat is iets anders dan die testomgeving voor de ICT. Ik ben dus eigenlijk benieuwd naar uw visie op het tijdreizen naar de toekomst, want dat is geen basisvoorwaarde, terwijl het mijns inziens wel noodzakelijk is voor rechtsbescherming, rechtszekerheid en participatie. Ik hoor dus graag uw reflectie op tijdreizen naar de toekomst. Is dat voor D66 een noodzakelijke voorwaarde?

Mevrouw Moonen (D66):

Ik heb mij op dit punt heel erg hardgemaakt voor participatie. Dat vind ik een voorwaarde. We hebben die motie-Nooren met brede steun in deze Kamer aangenomen. Ik heb zelf vanuit de fractie van D66 toezeggingen gekregen op het gebied van participatie en ik hecht er zeer aan dat er een DSO-omgeving is waarin we nu ook uitvoering kunnen gaan geven aan die participatie. Volgens het Kennislab is het dus nodig dat je die preproductieomgeving ontwikkelt en beschikbaar stelt. Dan kun je inderdaad mensen aan de voorkant meenemen. De vraag van mevrouw Fiers gaat over tijdreizen naar de toekomst. Uit de beantwoording van de minister bleek eerder dat dat nu nog niet is geregeld, maar dat men wel voornemens is om dat wel degelijk te regelen. Dat staat even los van participatie, want dat is "in het moment": je hebt een besluit of een prebesluit dat je tijdig wil toetsen. Ik ben er wel een groot voorstander van dat dat tijdreizen ook voor de toekomst werkt, maar dat is op dit moment voor D66 niet voorwaardelijk. Het is echter wel nodig dat het er komt.

Mevrouw Kluit i (GroenLinks):

We praten vandaag over de invoeringsdatum en we beoordelen vandaag de invoeringsgereedheid. We hebben een aantal rapporten gehad die laten zien dat er heel veel dingen mis kunnen gaan als wij niet scherp sturen op uitvoerbaarheid en de randvoorwaarden daarvoor; het beoordelingsmoment is nu of volgende week.

De voorzitter:

Een korte vraag, mevrouw Kluit.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

U ziet de participatie bij gemeenten. Van de volgens mij 340 gemeenten die we nu hebben, hebben er 13 dit op dit moment gepubliceerd. Hoe waardeert de fractie van D66 de voortgang op dat niveau? Wat willen zij geregeld hebben voordat het in werking treedt?

De voorzitter:

Dat is geen verduidelijkende vraag.

Mevrouw Moonen (D66):

Voorzitter, ik kan erop antwoorden. Het punt is dat met de motie-Nooren in de regeling is opgenomen dat gemeentes, provincies en waterschappen een participatiebeleid moeten opstellen. Dat moeten ze ook vormgeven en dat doe je in de regel in je omgevingsplan. Dat is het plan waarin je aangeeft: zo moet die participatie eruitzien. Mevrouw Kluit zegt dat pas dertien dat gedaan hebben. Ik begrijp dat getal eigenlijk wel. Daar kom ik dadelijk verder in mijn betoog nog op. Nog lang niet alle gemeentes hebben überhaupt een omgevingsplan. Als je dat omgevingsplan nog niet hebt, heb je dus ook niet aangegeven hoe je die participatie regelt.

De voorzitter:

Maar als u hier nog op komt, stel ik toch voor dat u eerst uw betoog vervolgt. Dan doen we het aan het eind van het betoog, want anders gaan we alles twee keer doen.

Mevrouw Moonen (D66):

Ik kom er nog op. Zeker.

De voorzitter:

Meneer Nicolaï, nog een enkele verduidelijkende vraag?

De heer Nicolaï i (PvdD):

Ja, voorzitter. Dat gaat even over dat tijdreizen in de toekomst, waar ik me nog niet zo snel iets bij kan voorstellen. Ik zou als jurist denken: tijdreizen in de toekomst is dat er ergens een besluit is, maar dat dat in de toekomst pas gaat werken. Wat ik dacht dat mevrouw Moonen bedoelde, is dat zichtbaar is voor de burgers — dat is ook nodig voor de participatie — welke voorbereidingen er voor een bepaalde locatie worden getroffen. Begrijp ik dat goed en is zij het met onze fractie en ook andere eens dat dat eigenlijk een noodzakelijke voorwaarde is om werkelijk te kunnen participeren?

Mevrouw Moonen (D66):

Daar sprak ik inderdaad over. Dat is die preproductieomgeving. Als je iets aan het ontwikkelen bent, wil je dat mensen er vroegtijdig bij betrokken zijn en mee kunnen doen. Die mensen moeten dan wel weten dat het speelt. Het is dan ook belangrijk dat je dat digitaal kunt communiceren. Dat is eigenlijk ook precies wat Kennislab zegt. Dan geef je participatie serieus een kans om te functioneren.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Nicolaï.

De heer Nicolaï (PvdD):

Maar mijn vraag is: bent u het met ons eens dat als dat niet mogelijk is in het DSO of nog niet functioneert in het DSO, er niet wordt voldaan aan de voorwaarden van die participatie?

Mevrouw Moonen (D66):

Dat is de reden waarom ik aan de minister vraag of hij kan toezeggen dat deze preproductieomgeving er komt, evenals de landelijke voorziening voor participatie. Ik wacht dus de beantwoording van de minister hierover af. Het is voor D66 een belangrijk punt, laat dat duidelijk zijn.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Moonen (D66):

Ik vervolg mijn betoog, voorzitter.

Burgers hebben het Digitaal Stelsel Omgevingswet nodig om vergunningen te kunnen aanvragen. In die zin zullen heel veel burgers in aanraking komen met het digitale stelsel. Waar kunnen burgers terecht als ze vastlopen? Dat is cruciaal voor het vertrouwen van de burgers in de overheid. Dat weten we uit de toeslagenaffaire en allerlei andere affaires. Daarom de volgende vraag aan de minister: zijn gemeenten, provincies en waterschappen verplicht om ook een fysiek loket in te richten voor vragen van burgers en bedrijven, voor bijvoorbeeld laaggeletterden en ouderen? De heer Nicolaï had het over 2,2 miljoen mensen die, alles bij elkaar opgeteld, een beperking hebben. Kunnen deze mensen terecht bij een fysiek loket, ja of nee? Is dat een voorwaarde? Dat is belangrijk voor de toegankelijkheid en voor het vertrouwen van de burgers in de overheid.

Dan een vervolgvraag. Bij het Indringend Ketentesten wordt steeds aangegeven dat er ook vanuit het perspectief van de gebruiker wordt getoetst. Is dat het perspectief van alle mogelijke gebruikers? Zitten daar ook gebruikers in met een beperking? Dat ligt dus eigenlijk in het verlengde van mijn vorige vraag.

Ik ga door met mijn volgende punt: rechtmatigheid. Over rechtmatigheid is de Raad van State kritisch. De heer Janssen van de SP heeft daar het nodige over gezegd, wat ik herken. De Raad van State geeft aan over de kenbaarheid: alle uitspraken die wij hebben gedaan, moeten leesbaar zijn, raadpleegbaar en traceerbaar. Dat zegt de Raad van State daarover. De Raad van State zegt ook: dat is op dit moment nog niet geregeld. Daar gaat mijn volgende punt over. Kan de minister toezeggen dat alle wijzigingsbesluiten en het kunnen zien en raadplegen van uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak voor het relevante omgevingsplan per 1 juli 2023 zijn geregeld in het DSO? 1 juli 2023 is ook de datum die de Raad van State noemt. Die zegt: wij hebben een halfjaar nodig voor invoering. Dan kan er ook nog een halfjaar mee worden geoefend. Voor de rechtspraak is het een heel belangrijk punt dat de Raad van State maakt.

Voorzitter. Een volgend punt is de vergunningstermijn. Daar heeft nog niemand over gesproken, maar ik begin er wel over. De vergunningstermijn gaat in de Omgevingswet van 26 naar 8 weken. Kunnen de ambtenaren en de bevoegde gezagen deze kortere termijn halen? Wat gebeurt er, vraag ik aan de minister via de voorzitter, als er geen besluit valt binnen acht weken? Wordt de vergunning dan van rechtswege verleend? Wat was eigenlijk de reden om die vergunningsperiode zo drastisch te verkorten van 26 naar 8 weken? Gaat het ook leiden tot boetes? Wordt er wel of niet ambtshalve verleend? Krijg je daar mogelijk weer procedures over? Graag een reactie daarop.

Voorzitter. Ik ga naar mijn derde punt: natuur. De fractie van D66 vindt de bescherming van Natura 2000-gebieden van groot belang. Nu blijkt uit de positionpaper van natuur- en milieuorganisaties en de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten dat een geautomatiseerd systeem ontbreekt om nieuwe gemeentelijke plannen en besluiten te screenen op overeenstemming met de provinciale regels. Volgens de positionpaper wordt natuur- en soortenbescherming hierdoor lastiger. Destijds bij de Aanvullingswet natuur was het vertrekpunt heel duidelijk: het wordt beleidsneutraal omgezet. Dus: alle wetten die we hebben op het hele gebied van natuurbescherming gaan neutraal over in de Omgevingswet. Dat was het vertrekpunt. Maar wat we nu lezen in deze positionpaper — dat heeft dus te maken met het geautomatiseerde systeem — is dat we hier mogelijk een risico lopen op een verslechtering. Wij vinden het als fractie van D66 ontzettend belangrijk dat er geen verslechtering plaatsvindt. Wij hebben ons steeds achter die beleidsneutrale omzetting geschaard. Is het juist wat er in de positionpaper staat over natuur, vraag ik de minister. En, zo ja, hoe gaat de minister dan voorkomen dat dit nadelige effect optreedt voor de natuur?

Ik kom op mijn vierde punt: cultuuromslag. De heer Verkerk heeft er ook goede dingen over gezegd. De hele transitie van de Omgevingswet is eigenlijk een grote cultuuromslag voor ambtenaren en de bevoegde gezagen. Er is ook een programma Aan de slag met de Omgevingswet. Dat bestaat al heel veel jaren en er wordt ontzettend veel geoefend en getest. De fractie van D66 vindt het positief dat ook de mkb-bedrijven een eigen bedrijventoets hebben gehad. Die heeft ook daadwerkelijk plaatsgevonden. Dat is een goede ontwikkeling. Wij hebben hier nog een aantal vragen over. Komt er ook nog een programma om het aantal mensen te vergroten die in staat zijn meer ingewikkelde gebiedsprojecten en plannen in te dienen? Het gaat dan om kennisdeling door bijvoorbeeld stedenbouwkundige bureaus die de meer ingewikkelde aanvragen indienen. Volgens het Kennislab Omgevingswet hebben gemeenten een grote behoefte aan meer houvast. Goede, in de praktijk en de digitale keten geteste voorbeelden van alle instrumenten dienen beschikbaar te worden gesteld aan iedereen. Denk daarbij aan een goed voorbeeld van een omgevingsplan en een goed voorbeeld van een projectbesluit.

Mijn vervolgvraag gaat hier ook over. Kan de minister toezeggen dat er een programma komt dat het ontwikkelen van best practices stimuleert? Denk daarbij aan best practices voor het omgevingsplan, voor het projectbesluit en aan alle mogelijke besluiten. Die kennis moet worden gedeeld. Wie is de bestuurlijke instantie die die kennis beheert?

Voorzitter. Mijn aandacht gaat vervolgens uit naar de gemeenten die op dit moment zeggen: wij gaan de invoeringsdatum niet halen. Want die gemeenten zijn er ook. Denk hierbij aan de gemeente Oude IJsselstreek. Zij geven aan dat zij onderdelen van het omgevingsplan ook niet kunnen testen, omdat ze nog helemaal geen omgevingsplan hebben. Naar het inzicht van onze fractie helpt het enorm als er een programma van best practices is, vandaar dat ik daarover een toezegging vraag.

Maar er speelt nog iets. Bij de start van de Omgevingswet zijn er heel veel vrijheidsgraden gegeven aan gemeenten en aan lokale overheden. Door dat gebrek aan standaardisering en uniformering hebben we ook veel verschillende softwarepakketten die moeilijk uitwisselbaar zijn, omdat we zo veel vrijheden hebben gegeven. Mijn vraag is of de minister alsnog kan bevorderen dat er meer standaardisering en uniformering komt, in die wirwar, omdat die vrijheidsgraden dus gewoon te groot zijn.

Dan kom ik op mijn volgende punt: de Tijdelijke Alternatieve Maatregelen, de zogenaamde TAM's, afgekort. Ik heb recent ook heel veel afdelingen gesproken in het land, van Maastricht tot Drachten en van Leeuwarden tot Terneuzen. Ik ben overal geweest. Ik heb daar ook een beeld opgehaald dat er inderdaad nog gemeentes zijn die zeggen dat zij nog niet zo ver zijn, dat zij 1 januari 2024 niet gaan halen. Ik hoorde steeds dat zij dan graag gebruik willen maken van die Tijdelijke Alternatieve Maatregelen, die TAM's, die overbruggingsmaatregel. Nu is het interessant dat het Adviescollege ICT-toetsing en ook GISkit eigenlijk zeggen dat zij een beetje kritisch zijn op die TAM's, want als je dat heel lang volhoudt en doorzet, dan gaan deze gemeentes niet mee in die transitie, want ze leunen op dat oude systeem. Mijn vraag is wat de visie van de minister hierop is. Tegelijkertijd heb ik zelf ervaren dat er in het land behoefte is aan die TAM's. Die behoefte vond ik zelfs zo sterk dat ik alvast in eerste termijn een toezegging vraag aan de minister, ook al krijgen we nog de visie van de minister, om de TAM's voor twee jaar beschikbaar te houden, en dus niet voor een of anderhalf jaar, maar voor twee jaar, conform het advies van het Kennislab, temeer daar het Kennislab eigenlijk opschreef wat ik zelf ook heb opgehaald en herkende bij mijn rondgang door het land.

Mevrouw Fiers (PvdA):

Even een vraag over die TAM's. Ik herken wat u zegt. Mensen zeggen: laat dat nog maar een tijdje, dan kunnen we ten minste terugvallen op wat we hebben, wat we al kennen. Aan de andere kant hoor ik heel veel mensen zeggen dat je dan eigenlijk twee systemen en twee standaarden naast elkaar gebruikt en dat dat extra complexiteit in het DSO brengt, om zichtbaar te maken wat volgens de nieuwe en de oude standaarden gaat. Kunt u daar eens op reflecteren? Want ja, we introduceren ook een nieuwe complexiteit in het DSO.

Mevrouw Moonen (D66):

Klopt. Ik denk dat mevrouw Fiers de spijker op z'n kop slaat. Dat is precies de reden waarom ik die vraag aan de minister stel. Het Adviescollege ICT-toetsing en GISkit zijn dus heel kritisch, om de reden die mevrouw Fiers noemt: twee systemen, meer complexiteit. Aan de andere kant zie ik die behoefte bij de gemeentes in het land om alsjeblieft die TAM's nog wat langer in de lucht te laten. Dat is voor hen noodzakelijk omdat ze mogelijk meer dan een jaar nodig hebben. Ik vraag daarom een visie van de minister op dit dilemma, want dat is het.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

Mevrouw Moonen (D66):

Dan een vervolgvraag, die ook door een collega is gesteld. De Raad voor de rechtspraak adviseert om de huidige mogelijkheden voor raadpleging inzake ruimtelijke plannen, op ruimtelijkeplannen.nl, langer beschikbaar te houden, ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Wat is hierop de reactie van de minister? Mevrouw Klip heeft dit punt ook gemaakt. Sterker nog, mevrouw Klip heeft een toezegging gevraagd over de website ruimtelijkeplannen.nl en ik kan mij daarbij aansluiten.

Tot slot, crisismanagement en informatie. Naar verwachting zullen zich direct na de invoering problemen en incidenten voordoen. Hoe zorgt de minister dan voor een adequate reactie en aanpassing van de systemen? Er dient vooraf eerlijk gecommuniceerd te worden dat het geheel niet af is, dat er incidenten zullen zijn. Hier dient vooraf een organisatie voor ingericht te worden; een aantal van jullie spraken hier ook over. Hoe is dat crisismanagement ingericht na invoering van de Omgevingswet? Wat is de rol van early warners? Een early warner kan ook een burger zijn. Het kan een burger zijn met een beperking, het kan een bedrijf zijn, maar het kan ook een ambtenaar zijn. Hoe ziet de minister dat voor zich? Er komen straks natuurlijk allerlei signalen. Wat voor professionele organisatie richt hij daarvoor in? En in het verlengde hiervan: blijft het Informatiepunt Leefomgeving, het IPLO, permanent beschikbaar voor vragen vanuit overheden en het bedrijfsleven? Met andere woorden — ik was ook ooit dijkgraaf — is er een permanente of een tijdelijk verhoogde dijkbewaking? In onze optiek is het verstandig om de dijkbewaking langer in stand te houden.

Voorzitter. De fractie van D66 ziet de beantwoording van de vragen met belangstelling tegemoet.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Moonen. Dan is het woord aan de heer Van Dijk namens de ... Mevrouw Kluit heeft nog één vraag.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Ik heb de inbreng even afgewacht, zoals u verzocht. Mijn vraag is als volgt. Stel dat gemeentes nog geen participatieparagraaf hebben gepubliceerd en vastgesteld. Zoals mevrouw Moonen zegt, is de omgevingsvisie misschien te globaal en willen ze dat pas doen bij het omgevingsplan. Maar de gemeente gaat niet een nieuw omgevingsplan maken. Zij doet kleine partiële herzieningen. Die bestaan dan niet meer, dus laat ik het "kleine wijzigingen" noemen. Waar kun je je dan als burger op beroepen? Want er is dan geen vastgesteld participatiebeleid.

Mevrouw Moonen (D66):

Dat zie ik toch wat anders, mevrouw Kluit. In de motie-Nooren staat heel duidelijk — ik citeer — "verzoekt de regering om in het Invoeringsbesluit Omgevingswet een regeling op te nemen die ervoor zorgt dat er een plicht ontstaat voor gemeenten, provincies en waterschappen om participatiebeleid op te stellen." Het is dus geen vrijblijvende kwestie, in de zin van: doen we het wel of doen we het niet? Ze zijn dat verplicht. Sterker nog, ze moeten precies vastleggen hoe die participatie wordt vormgegeven en welke eisen daarvoor gelden. De heer Verkerk noemde dat ook al. Zo is het. Dat staat precies in de motie-Nooren. Het participatiebeleid wordt vervolgens door de gemeenteraad, de Provinciale Staten of het algemeen bestuur van het waterschap vastgesteld.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

En daarna volgt publicatie. Maar als dat niet zo is, dan is het recht van burgers om te participeren in het tot stand komen van het participatiebeleid niet gegarandeerd. Daarom was de motie-Nooren zo van belang, omdat die verzocht om het juist wel te borgen en vast te leggen. De constatering is dat dertien gemeentes dat tot nu toe hebben gedaan. Zou het niet goed zijn als dit in ieder geval gebeurt voor de inwerkingtreding en wij dit ook toetsen? Want daar leunt de hele participatie in de Omgevingswet op.

Mevrouw Moonen (D66):

Ik denk dat we een onderscheid moeten maken tussen twee gradaties. Enerzijds neem je het participatiebeleid op in je omgevingsvisie of omgevingsplan. Dat is verplicht door de motie-Nooren. Dat is één aspect. Dat is niet vrijblijvend. Ik heb net geciteerd wat we toen, met heel veel steun in deze Kamer, hebben geregeld voor de participatie. Ik vind het ook heel goed dat we dat hebben geregeld. Daarnaast — daar heb ik in mijn betoog veel aandacht voor gevraagd, want daar zit een deel van mijn zorg — moet je voorgenomen besluiten en kwesties kunnen agenderen en communiceren zodat burgers daadwerkelijk kunnen participeren. Daar stelde de heer Nicolaï terecht een vraag over. Burgers weten dan dat er een woonwijk wordt gebouwd of dat er een spoorlijn wordt aangelegd, en dat ze mee mogen doen in een vroege fase. Daarvoor heb je die preproductieomgeving nodig, ook in het digitale stelsel. Maar het Kennislab Omgevingswet schrijft dat die niet gereed is. Daarom heb ik daar een toezegging over gevraagd.

De voorzitter:

Mevrouw Kluit, tot slot.

Mevrouw Moonen (D66):

We moeten onderscheid maken tussen deze twee niveaus.

De voorzitter:

Mevrouw Kluit, tot slot.

Mevrouw Kluit (GroenLinks):

Maar het punt blijft dat als de gemeentes en de provincies dit niet publiceren, de burgers niet weten dat er gewerkt wordt aan participatiebeleid. In de voorfase, de fase waarin het gaat over hoe iets eruit komt te zien, kunnen burgers dan niet meedoen. Dat is een juridische kwetsbaarheid voor alle plannen die daaruit voortkomen.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Moonen.

Mevrouw Moonen (D66):

Maar een omgevingsvisie en een omgevingsplan worden gewoon gepubliceerd. Daar staat dat participatiebeleid in. Ik begrijp niet waarom een burger daar geen kennis van zou kunnen nemen, want het is verplicht om dat op te nemen en om precies te zeggen hoe je dat gaat doen. Vervolgens moet je zoiets ook publiceren. Dat is openbaar.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Van Dijk namens de SGP.