Plenair Keunen bij behandeling Wet vaststellingsprocedure staatloosheid



Verslag van de vergadering van 5 juni 2023 (2022/2023 nr. 35)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 19.44 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Keunen i (VVD):

Voorzitter. In 1954 en in 1961 ondertekende de Nederlandse regering in de nasleep van de verschrikkingen uit de Tweede Wereldoorlog twee verdragen: één verdrag dat staatloosheid beperkt en één verdrag dat rechten aan staatlozen toekent. De regering wilde zo voorkomen dat vluchtelingen ook na een verblijf van vele jaren in Nederland staatloos bleven. Een bekend voorbeeld hiervan is Anne Frank. Zij kwam in Nederland nadat haar familie nazi-Duitsland was ontvlucht. Dat was in 1934, op kleuterleeftijd. Ze ging hier naar school, maar bleef altijd staatloos. Ruim een halve eeuw na het tekenen van beide verdragen wordt nu in Nederland een vaststellingsprocedure voor staatloosheid vastgelegd die voldoet aan de internationale normen en die aansluit bij de procedure tot vaststelling van het Nederlanderschap.

Voorzitter. Laat ik er op voorhand geen geheim van maken dat de VVD-fractie voorstander is van het voorstel Wet vaststellingsprocedure staatloosheid. Deze procedure bij de rechter maakt het mogelijk dat personen voortaan wettelijk hun bijzondere staatloze positie kunnen aantonen en laten erkennen. Ook is in een bezwaarregeling voorzien. Ze kunnen zich dan inschrijven in de Basisregistratie Personen en gebruikmaken van alle overheidsvoorzieningen.

Over het bijbehorende voorstel over intrekking van voorbehouden bij het verdrag betreffende de status van staatlozen in verband met de vaststelling van staatloosheid heeft de VVD-fractie nog wel enkele verdiepende vragen aan de staatssecretaris wat betreft de uitvoerbaarheid. Die uitvoerbaarheid is hier in deze Kamer namelijk een belangrijk beoordelingscriterium. In de Tweede Kamer is de optieregeling voor staatloze in Nederland geboren kinderen die hier niet rechtmatig verblijven geamendeerd, waarbij de vereiste verblijfstermijn voor een stabiel hoofdverblijf is ingekort van tien naar vijf jaar. De vraag aan de staatssecretaris is of deze inkorting het risico op oneigenlijk gebruik van de regeling wel of juist niet vergroot. Graag de vraag aan de staatssecretaris of hij hierop wil reflecteren.

Een bijbehorende vraag is of er aangegeven kan worden in welke Europese lidstaten de termijn van tien jaar geldt en in welke de termijn van vijf jaar. En bestaat het risico dat dit verschil in verblijfstermijn binnen Europa kan leiden tot een onwenselijke aanzuigende werking naar lidstaten met een ingekorte verblijfstermijn?

Voorzitter. De volgende vraag gaat over de memorie van antwoord van 22 november vorig jaar. Op pagina 3 wordt in de eerste alinea het getal 5.280 genoemd wat betreft geregistreerde staatlozen.

De voorzitter:

Ik ga u toch even pauzeren om het woord aan mevrouw Stienen te geven.

Mevrouw Stienen i (D66):

Nog even terug naar de risico's van een aanzuigende werking. Mijn fractie is benieuwd of de heer Keunen wetenschappelijk onderzoek of andere bewijzen kan noemen waaruit blijkt dat die wisseling van tien naar vijf jaar een aanzuigende werking zou hebben. Wij hebben die namelijk niet kunnen vinden.

De heer Keunen (VVD):

Nee, die hebben wij ook niet kunnen vinden, maar de context van deze vraag is een rapport van vier jaar geleden van de onderzoekscommissie Langdurig verblijvende vreemdelingen zonder bestendig verblijfsrecht. Daarin wordt nou net aanbevolen om onbedoelde prikkels te voorkomen. In dat kader is onze vraag aan de staatssecretaris of hij denkt dat dat wel of niet het geval is. Dat wegen we dan bij de afweging over het stemmen over dit wetsvoorstel.

Mevrouw Stienen (D66):

Dat rapport van de heer Van Zwol kennen wij ook. Wij hebben ook de brief gezien die de staatssecretaris heeft gestuurd in reactie op eerdere vragen van uw collega Ruben Brekelmans in de Tweede Kamer. Ook daarin zien wij geen aanwijzing dat dit amendement betreffende van tien naar vijf jaar een aanzuigende werking kan hebben. Maar goed, nogmaals, we zullen de reactie van de staatssecretaris afwachten.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Keunen (VVD):

Terug naar de memorie van antwoord van 22 november vorig jaar. Daarin wordt het getal 5.280 van in Nederland geregistreerde staatlozen genoemd. De vraag is of bekend is of er ook een groep ongeregistreerde staatlozen bestaat. Vervolgens is de vraag of er op basis van de schatting van het totale aantal in Nederland verblijvende personen die een aanvraag tot erkenning van staatloosheid zouden kunnen gaan indienen, voldoende capaciteit aanwezig is, zowel bij de rechtbank in Den Haag als bij de IND, die een adviserende rol krijgt richting de rechtbank. Zijn er voldoende mensen en middelen en is er voldoende tijd om alle aanvragen die we kunnen verwachten ook binnen de gestelde termijnen af te handelen?

Tot slot, voorzitter, een laatste korte vraag over de vaststellingsprocedure voor staatloosheid in het Caribisch deel van het Koninkrijk. In de memorie van antwoord, die ik net noemde, wordt aangegeven dat in het Caribisch deel sprake is van slechts enkele gevallen. Uit praktisch oogpunt is het dan begrijpelijk om voor incidentele gevallen geen aparte wetgeving te regelen, maar is het niet in de geest van de door Nederland getekende verdragen wijzer en ook wenselijker om te streven naar een voor het gehele Koninkrijk uniforme staatloosheidsvaststellingsprocedure?

Voorzitter, tot zover de vragen van de VVD-fractie in eerste termijn. We kijken met belangstelling uit naar de antwoorden van de staatssecretaris.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Keunen. Het woord is vervolgens aan de heer Van Hattem. Hij spreekt namens de PVV.