Plenair Nicolaï bij behandeling Invoeren investeringsverplichting ten behoeve van Nederlands cultureel audiovisueel product



Verslag van de vergadering van 24 oktober 2023 (2023/2024 nr. 04)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.48 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Nicolaï i (PvdD):

Dank u wel, voorzitter. Even aansluitend op de heer Van Strien, die zegt: het doel van deze wet is om de Nederlandse cultuur in de huiskamer te brengen. Dat is zijn opvatting, maar als we kijken naar het doel van de wet, kijk ik altijd graag naar de memorie van toelichting. De memorie van toelichting begint eigenlijk met een verwijzing naar het sectoradvies Zicht op zo veel meer van de Raad voor Cultuur. Het is best een lang citaat, maar ik vermeld het toch even om weer de gedachte scherpen dat we het over iets anders hebben dan alleen maar Nederlandse cultuur in de huiskamer brengen. Ik citeer uit dat advies van de Raad voor Cultuur: "Net als in het buitenland zullen ook de partijen die betrokken zijn bij de exploitatie van films — van bioscoopexploitanten tot kabelmaatschappijen en telecombedrijven, maar vooral de snelgroeiende betaalkanalen en de superplatforms — moeten bijdragen aan ontwikkeling en productie. Gezamenlijke financiering zorgt voor een gemeenschappelijk belang om (film)producties optimaal te exploiteren, en zal daarmee ten goede komen aan de professionaliteit van de sector in zijn geheel." Even verderop staat: "De verenigingen van producenten (FPN, DPN, ApN, IPN, OTP), regisseurs (DDG) en scenaristen (Netwerk Scenarioschrijvers) vragen om een wettelijk kader op basis waarvan afspraken met alle eindexploitanten kunnen worden gemaakt die leiden tot structurele bijdragen aan de financiering van Nederlandse producties."

Voorzitter. Dan gaat het, als hoofddoel van deze wet, om film: drama, fictie, documentaires al dan niet in series. Dus de financiering van filmproductie is het hoofddoel van deze wet. Dat was ook in de oorspronkelijke tekst van artikel 3.29f tot uitdrukking gebracht. Dat hoef ik de staatssecretaris niet te vertellen, want tot haar grote verbazing werd daar aan de overkant, in de Tweede Kamer, door het amendement-Werner een heel andere weg ingeslagen. Maar het blijft toch zo — dat wil ik als eerste nog aan de staatssecretaris vragen — dat toen er vragen kwamen van VVD en CDA aan de overkant waarom het tot film beperkt is, de staatssecretaris in de nota naar aanleiding van het verslag het volgende schreef? Ik neem toch aan dat zij daar nog steeds achter staat, maar dat is voor mij nog steeds een vraag, die denk ik ook voor de heer Van Strien van belang is. Ik citeer de staatssecretaris: "De groei van grote internationale streamingsdiensten heeft zich de laatste jaren doorgezet. Hierdoor is het aanbod van internationale films, series en documentaires in Nederland nog groter geworden en is ook het kijkersaandeel van dit internationale aanbod verder gegroeid. Daarnaast worden culturele audiovisuele producties steeds groter en kostbaarder. De productie van Nederlandse films, series en documentaires komt hierdoor verder onder druk te staan. De investeringsverplichting ziet daarom op dit aanbod."

Als we gaan praten over de vraag waar het amendement-Werner en de vragen die daarvoor zijn gesteld over gaan, denk ik dat we het hebben over realityshows, een quiz, Nederland bakt. Dat zijn allerlei dingen waarmee je misschien de Nederlandse cultuur in de huiskamer brengt, maar die niet gaan over waar dit wetsontwerp over ging, namelijk over het versterken van het cultureel aanbod door middel van producties, film, series, enzovoort, waar nu steeds minder geld voor is en waar in feite de platforms gewoon aan behoren bij te dragen. Dat amendement heeft ertoe geleid — mevrouw Veldhoen had het er al over, het is eigenlijk een dramatische ontwikkeling waarbij je je kunt afvragen of niet de kern van die wet eigenlijk wordt weggesneden — dat nog maar 50% naar financiering van documentairefilm, documentaireserie, dramaserie of speelfilm gaat en dat de andere helft besteed mag worden aan audiovisuele producties, zolang het maar niet gaat om de weergave van een of meer sportwedstrijden of sportevenementen. Nou, dat is dan wel uitgesloten. Ik kijk nog even naar de VVD en naar mevrouw Prins om te zien of ze daar nog op kunnen ingaan. Waarom zouden sportwedstrijden dan in een keer niet tot de Nederlandse cultuur behoren die in de huiskamer gebracht moet worden? Hoe het ook zij, de financiering van artistieke producties is hiermee uitgekleed en onze partij vindt dat denk ik een jammerlijke vertoning.

In de reactie op het advies van de Raad voor Cultuur ging de regering nog voor artistieke waarde. Ik citeer uit de brief: "Het mogelijk maken van een kwalitatief hoogstaand cultureel aanbod en het waarborgen van toegankelijkheid daarvan voor alle Nederlanders zijn uitgangspunten in zowel de Wet op het specifiek cultuurbeleid als de Mediawet." Dat is, zo vraag ik de staatssecretaris, toch de sleutel waarbinnen we eigenlijk dit wetsontwerp moeten beoordelen? Met dat "kwalitatief hoogstaand cultureel aanbod" werd gedoeld op filmproducties van artistieke kwaliteit. Ik citeer de memorie van toelichting: "De investeringsverplichting heeft als doel om Nederlands aanbod te stimuleren waarin de kijker zichzelf en zijn leefwereld kan herkennen. (…) Het gaat om producties in de vorm van films, series en documentaires." Ik denk dat het ook zo is, als je kijkt naar de televisie en wat er in de huiskamer gebracht moet worden, dat voor een realityshow, een quiz en Nederland bakt — Nederland bakt ze bruin, als ik naar de VVD en het CDA kijk, want die hebben de wet uitgekleed — wel geld genoeg is. Waar geen geld genoeg voor is, is voor films met een artistieke kwaliteit. En de Raad voor Cultuur zei: ga daar nou eens wat aan doen via de investeringsverplichting. Dat heeft deze staatssecretaris in een mooie wet neergelegd, die vervolgens is uitgekleed. Mijn vraag aan de staatssecretaris is nog steeds of zij het met mij eens is dat dit het hoofddoel is van het wet, het steunen van het maken van films, documentaires, drama, enzovoort.

In het advies van de Raad voor Cultuur werd ook verwezen naar het buitenland en naar hoe het daar geregeld is. Nou, als we kijken — mevrouw Veldhoen had het er ook al over — naar bijvoorbeeld Duitsland: nou, dat heeft het heel goed geregeld. Daar is ook een heffing. De bedragen worden geïnd door Filmförderungsanstalt en komen ten goede aan de filmproductie, de marketing, het script, distributie en andere filmgerelateerde activiteiten. Dat is toch precies wat ook in Nederland had moeten gebeuren? Het is jammerlijk dat dat niet gebeurd is.

Voorzitter. Ik ga terug naar de positie van de filmmakers die deze artistieke kwaliteit moeten leveren, want onze partij gaat voor die artistieke kwaliteit. Ik ga de staatssecretaris vragen om in het kader van deze wet te bevorderen dat de positie van filmmakers — dan heb ik het over scenarioschrijvers en regisseurs — wordt versterkt. Het aanbod op dit moment wordt gedomineerd door commerciële belangen van investeerders en de praktische overwegingen van producenten die via het Filmfonds — mevrouw Prins had het al over het Filmfonds — de productie van films kunnen financieren. Scenarioschrijvers kunnen weliswaar een bijdrage ontvangen voor het schrijven van een script, maar als ze samen met een regisseur de film willen maken, kan de aanvraag alleen gedaan worden door een producent. Zij zelf kunnen dat niet. Daarbij is de kans groot dat de producent zijn eigen producten, zijn eigen projecten, dan voorrang verleent. Kortom, de projecten waar een regisseur en een scenarioschrijver — dat zijn voor mij de filmmakers — warm voor lopen, belanden regelmatig in een diepe la. Wat ontbreekt, is een zeg maar gezonde balans tussen commerciële belangen, praktische overwegingen en artistieke ambities. Laten we die nou toch niet vergeten.

Om tot zo'n gezonde balans te komen, is het nodig dat de regisseur en de scenarioschrijver zelf ook het initiatief kunnen nemen voor het maken van een speelfilm, documentaire of serie. Concreet betekent dit dat ze onafhankelijk van een producent of een investeerder een deel van de financiering moeten kunnen organiseren en dus ook iets in de melk te brokkelen hebben in het financieringstraject. Als de regisseur en de scenarioschrijver een eigen financieringsinbreng hebben, dan betekent dit dat het budget op een gelijkwaardigere manier gedekt zal kunnen worden door commerciële, praktische en artistieke partijen. Op die manier krijgen de visie en artistieke ambities van de regisseur en de scenarioschrijver — daar was het toch eigenlijk om te doen — ruimte en wordt de kans verhoogd dat er films en series ontstaan met een artistieke kwaliteit, films en series die meer zijn dan alleen maar een product.

Het is misschien onnodig te zeggen dat een goede filmmaker niet alleen een neus heeft voor wat de samenleving bezighoudt, maar dat die ook bij uitstek de kunst verstaat om met een film een snaar te raken en zijn eigen visie om te zetten in interessante verhaallijnen en beelden. Hoe kunnen we bij de uitvoering van deze wet de positie van de filmmakers versterken en daarmee het aandeel van de artistiek-kwalitatieve ambities in de totstandkoming van films, dramaseries en documentaires verhogen? Dat is toch een belang dat door de staatssecretaris voor Cultuur dient te worden beschermd en bevorderd?

Ik wil de staatssecretaris een weg schetsen. Stel er wordt een privaat filmmakersfonds opgericht, dat statutair uitsluitend bijdragen mag verlenen aan scenarioschrijvers en regisseurs die een scenario en filmplan ontwikkelen om daar vervolgens een producent bij te betrekken om tot realisatie van de film te komen. Stel dat zo'n fonds wordt gevoed door de exploitanten die op grond van deze wet een investeringsverplichting hebben. Dan krijgen de filmmakers — dat zijn degenen die voor de artistieke kwaliteit staan — een eigen positie naast de commerciële belangen van investeerders en de bedrijfseconomische belangen van producenten. Is de staatssecretaris het met mij eens dat een investering in zo'n fonds valt onder het bereik van deze wet? Dat is mijn kernvraag.

Erkent de staatssecretaris dat er op dit moment te weinig mogelijkheden zijn voor de regisseur en de scenarioschrijver om met films en series hun eigen verhalen te vertellen, hun eigen visie te geven op de wereld en hun artistieke ambities waar te maken — aspecten die essentieel zijn voor het ontstaan van culturele kwaliteit — en dat de totstandkoming van zo'n filmmakersfonds van belang is om dat tekort op te heffen? Ik wil nog een stap verder gaan. Is de staatssecretaris bereid om een initiatief voor het oprichten van een filmmakersfonds actief te ondersteunen, zodat er films kunnen ontstaan die niet alleen commercieel aantrekkelijk zijn, maar ook praktisch haalbaar en artistiek interessant? Dat is dan een privaat fonds dat ziet op de regisseur en de scenarioschrijver als hoofdaanvrager, zodat deze filmmakers het initiatief kunnen nemen voor het maken van films. En ten slotte: zou zij bereid zijn om het overleg tussen aanbieders van audiovisuele content en makersverenigingen met als doel om tot concrete plannen voor zo'n privaat fonds te komen te stimuleren? Ik kijk met hoop en verwachting uit naar haar antwoorden.

Ik heb nog twee slotvragen. Die gaan over de evaluatie. Mevrouw Veldhoen had het er ook over. Hoe worden de filmmakers, dus de regisseurs en de scenarioschrijvers, betrokken bij de evaluatie? Dat was de eerste van mijn twee slotvragen. Tot slot. Hoe wordt nagegaan of de investeringsverplichting heeft bijgedragen aan het doel van beide wetten, namelijk het bevorderen van een kwalitatief hoogstaand cultureel aanbod?

Ik zie met belangstelling de antwoorden tegemoet. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Nicolaï. Mevrouw Prins.

Mevrouw Prins i (CDA):

Ik heb even een vraag. Begrijp ik hier nu uit dat alleen scenarioschrijvers en regisseurs van hoge artistieke kwaliteit kunnen zijn en de producenten niet?

De heer Nicolaï (PvdD):

Dat heeft u goed. De producent levert de hele machinerie die nodig is om de film vervolgens op te nemen, zal ik maar zeggen, en alle technische zaken die nodig zijn voor de montage enzovoort enzovoort.

Mevrouw Prins (CDA):

Ik heb daar uitdrukkelijk een andere ervaring mee. Na 25 jaar ervaring in het creatieve vak denk ik dat producenten cruciaal zijn met hun techniek en creativiteit om dit met elkaar te doen. Dit is een gezamenlijk iets. Dus ik vind eigenlijk dat u met uw bijdrage de producenten kwalitatief en creatief wat wegzet.

De heer Nicolaï (PvdD):

Gelukkig zijn de meeste producenten artistiek en creatief, maar ik heb het over de artistieke inhoud van de film. De artistieke inhoud van de film wordt door de makers bepaald en die makers kunnen nu niet zelf subsidie krijgen om een filmplan te ontwikkelen en vervolgens naar een producent te gaan en die erbij te betrekken, want dat is de uitvoerende sfeer. Zij moeten bij een producent ... Op dit moment is het zo, u had het er al over, dat bij een filmfonds alleen de producent een aanvraag kan doen. Je bent als filmmaker dus eigenlijk altijd afhankelijk van hoe producenten aankijken tegen jouw filmplan. Als die dat filmplan niet interessant vinden of zeggen "het komt wel een keer aan de beurt, maar we hebben nu nog wat anders liggen", dan heb je het nakijken. Waar ik het over heb, is dat zo'n filmmakersfonds de positie van de artistieke filmmakers zou kunnen versterken. Ik hoop dat mevrouw Prins mij daarin kan steunen.

Mevrouw Prins (CDA):

Ik vrees toch dat ik anders kijk naar de creatieve kracht van de producenten en dat die heel goed zicht hebben op wat niet alleen artistiek is en wat niet, maar ook op wat wordt gewaardeerd door de kijkers.

De voorzitter:

De heer Nicolaï. Dat was het?

De heer Nicolaï (PvdD):

Ik dacht dat mijn antwoord al duidelijk was.

De voorzitter:

Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Prins namens het CDA.