Plenair Veldhoen bij behandeling Wet seksuele misdrijven



Verslag van de vergadering van 19 maart 2024 (2023/2024 nr. 24)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 11.12 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Veldhoen i (GroenLinks-PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Vanaf deze kant nogmaals felicitaties aan collega's Marquart Scholtz en Schippers voor hun mooie maidenspeeches. Ik heb vandaag inderdaad de eer om mede namens de Partij voor de Dieren en Volt het woord te mogen voeren.

Onze fracties zijn blij dat we vandaag spreken over deze wet. Het is een belangrijke wet, ook met het oog op vrouwenrechten, zo zeg ik nog maar eens expliciet in deze maand van Vrouwendag. Het zijn immers vaak vrouwen die slachtoffer zijn van delicten die in deze wet nader worden gepreciseerd.

Volgens het CBS gaf 9% van de 16-plussers aan dat zij in de afgelopen vijf jaar slachtoffer zijn geweest van fysiek seksueel geweld. 4% zei in de afgelopen twaalf maanden slachtoffer te zijn geweest van fysiek seksueel geweld. Omgerekend zijn dat 510.000 personen. Als je ook de slachtoffers van niet-fysiek seksueel geweld meetelt, dan gaat het jaarlijks om 1,8 miljoen mensen van 16 jaar en ouder, oftewel 15% van de Nederlandse bevolking. Het zijn, zoals gezegd, nog altijd vooral jonge vrouwen en meisjes die slachtoffer worden van dit type delicten, maar ook in de lhbti+-gemeenschap ervaart elk jaar 25% van de homoseksuele en biseksuele mannen seksueel geweld.

De huidige strafwet biedt onvoldoende bescherming aan slachtoffers die in een situatie verkeren waarin zij geen seksueel contact willen en de ander daar onvoldoende rekening mee houdt. Met deze wet wordt onvrijwillige en ongelijkwaardige seksuele interactie altijd strafwaardig, ongeacht de vraag of er sprake is van dwang, geweld of bedreiging. Er moet sprake zijn van consent of instemming. Zo is niet langer het doorbreken van de wil strafbaar, maar het ontbreken van die wil, en dat is een belangrijke en noodzakelijke stap. Maar dit voorstel houdt meer in dan het invoeren van de delicten schuldaanranding en -verkrachting. Ook wordt de strafbaarheid van online seksueel misbruik en seksuele intimidatie verruimd. Daarnaast verruimt dit voorstel de mogelijkheden om strafrechtelijk op te treden tegen seksueel getint overlast veroorzakend gedrag. Ook worden de strafmaxima voor bepaalde gedragingen, zoals seksuele misdrijven tegen kinderen, verhoogd.

Wij hebben een aantal aandachtspunten. Die zien — en dat zal niet verbazen want eerdere sprekers hebben dat ook al geduid — op het onderscheid tussen bewuste schuld en voorwaardelijke opzet, op het delict sexchatting, op preventie en voorlichting en op de uitvoerbaarheid en handhaving. Over dat laatste hebben wij namelijk serieuze zorgen. Ik zal eindigen met een aantal opmerkingen over slachtofferrechten en een meer technische vraag over de rechtspraktijk.

Wij blijven het onderscheid tussen onbewuste en bewuste schuld en voorwaardelijke opzet lastig vinden. Het is belangrijk goed te onderscheiden welk verwijt een verdachte wordt gemaakt, juist ook omdat in de strafmaat voor de opzet- en schuldvarianten van aanranding en verkrachting jaren verschil zit. De minister geeft aan dat dit onderscheid zich in de rechtspraktijk verder uit zal moeten kristalliseren. Maar dit zal tot rechtsonzekerheid leiden, in ieder geval voor een bepaalde periode. Dat is belastend, zowel voor slachtoffer als voor verdachte in een strafzaak. Wij zien het mede als onze verantwoordelijkheid om wetgeving zo in te richten dat deze voldoende kenbaar is. Daarom nog een aantal verhelderende vragen aan de minister die zien op zowel de ondergrens van onbewuste schuld als de bovengrens van opzet. Kan de minister nog eens uiteenzetten wanneer iets leidt tot de lichtste variant van onbewuste schuld? Hoe ziet de minister de verplichting om bij de ander te checken of het nog oké is? Wanneer heeft iemand aan die verplichting voldaan en wanneer niet?

Aanvankelijk stond in het ontwerp van dit wetsvoorstel de norm die we kennen van schuldheling: het redelijkerwijs vermoeden dat de wil bij de ander ontbreekt. Deze norm is in een latere fase vervangen door "ernstige reden om te vermoeden". Dit criterium roept vragen op over de precieze betekenis daarvan. Kan de minister bevestigen — deze vraag wordt ook in de literatuur gesteld — dat hiermee inderdaad sprake is van een zwaardere vorm van culpa? Schuurt deze nieuwe culpavorm niet aan tegen het weten en daarmee tegen opzet? Is er wel ruimte voor de tussenvorm van bewuste schuld? Het verschil tussen de zwaarste vorm van schuld en de lichtste vorm van opzet is immers zeer subtiel. Of, zoals de Raad van State het verwoordde: "Bewustzijn van de mogelijkheid (aanmerkelijke kans) van een ontbrekende wil bij de ander kan, afhankelijk van de omstandigheden, duiden zowel op (voorwaardelijke) opzet, als op (bewuste) schuld."

De minister heeft in antwoord op onze vragen aangegeven dat het onderscheid afhankelijk is van de mentale toestand van de verdachte. Kan de minister meer concreet aangeven hoe de rechter de mentale houding van de verdachte kan en moet beoordelen om tot een bewezenverklaring van het een of van het ander te komen? Kan de minister misschien voorbeelden uit de jurisprudentie met ons delen waarin een dergelijke mentale houding is beoordeeld en heeft geleid tot een bewezenverklaring?

De minister schrijft in de nota naar aanleiding van het verslag: "Waar elk weldenkend mens in de situatie is dat hij zich bewust zou zijn geweest van het risico seksueel contact te gaan hebben met een persoon die dat niet wil, heeft de dader met onbewuste schuld het risico niet onder ogen gezien." Wij hebben de minister gevraagd hoe de tem "weldenkend mens" moet worden ingevuld. Dit is geen nieuw criterium, we kennen het bijvoorbeeld ook van de schuldheling. Maar hier gaat het om een onderwerp dat bij uitstek zeer subjectief is. Als het om seksualiteit gaat, kan wat de een als normaal beschouwt voor de ander volstrekt onaanvaardbaar zijn. Dat is toch wat anders dan bij het kopen van een wellicht gestolen fiets.

Volgens de minister mag van de gemiddelde meerderjarige en minderjarige gelijkelijk worden verwacht dat na de waarneming van verbale of non-verbale signalen de conclusie wordt getrokken dat er een reële kans bestaat dat bij die ander de wil tot seksueel contact ontbreekt. Voor alle rechtsgenoten, zo zegt de minister, gelden dezelfde zorgvuldigheidseisen. Maar ik kan me toch voorstellen dat het in de praktijk genuanceerder ligt. Kunnen wij in deze context iedereen wel langs dezelfde meetlat leggen, ook minderjarigen en bijvoorbeeld verstandelijk beperkten? Moeten wij de rechter hier niet meer beoordelingsruimte geven dan de minister nu doet? Graag een reactie.

Met dit wetsvoorstel wordt sexchatting nader strafbaar gesteld. Sexchatting in de zin van het voorgestelde artikel 251 Wetboek van Strafrecht betreft het indringend mondeling of schriftelijk online en ook offline seksueel benaderen van de persoon jonger dan 16 jaar. Laat er geen misverstand over bestaan, ook onze fracties vinden dit soort handelingen verwerpelijk. Maar wij constateren ook dat deskundigen vraagtekens plaatsen bij nut en noodzaak van deze verdere strafbaarstelling, mede met het oog op de handhaafbaarheid. De reactie van de Nederlandse politie op dit punt was ook terughoudend. Verschillende internationale onderzoekers, zelfs die van EU Kids Online waarschuwen voor een reflexmatige regulering bij risico's van onlinetechnologie voor minderjarigen. Zij zeggen dat juist bij het seksueel benaderen van kinderen online een meer genuanceerde aanpak helpt bij het in kaart brengen van de juiste interventiemaatregelen. Daarvoor is meer wetenschappelijk onderzoek nodig naar het voorkomen van de schadelijkheid van sexchatting. Ook zou er meer aandacht moeten uitgaan naar andere, minder vergaande middelen dan het strafrecht, zoals interventieprogramma's en voorlichtingscampagnes gericht op kinderen, scholen, ouders en hulpverleners. Wat is de minister op dit punt voornemens te gaan doen? Gaat de minister ook inzetten op die voorlichting en interventies? We moeten jongeren en jongvolwassenen digitaal veel bewuster maken. We hebben dat vorige week ook gezien ten aanzien van de financiële kwetsbaarheid van jongeren. Hoe gaan we daarvoor zorgen? Graag een reactie.

Hiermee ben ik aangekomen bij een aantal vragen over voorlichting en preventie. Met alleen in de wet vastleggen dat iets strafbaar wordt ben je er niet. Ondanks dat het strafrecht een normerende werking heeft, moet het wel het ultimum remedium blijven. Als wij willen dat ook in de praktijk de norm wordt dat seks tegen de wil niet kan en wij daadwerkelijk een cultuurverandering voor elkaar willen krijgen, dan moeten voorlichting, preventie en onderwijs allemaal een prominente plek krijgen in die plannen. De minister heeft hierover al het een en ander gezegd in antwoord op onze schriftelijke vragen, maar kan zij concreet aangeven hoe die preventie en voorlichting eruit gaat zien? Wordt daar nu op korte termijn mee gestart? En wordt hierbij ook aandacht besteed aan verwachtingsmanagement? Met deze wet wordt het immers niet per se makkelijker om te bewijzen dat er sprake is van een strafbaar feit. Ook schuld is vaak heel moeilijk te bewijzen. De keten verwacht dat het aantal meldingen en aangiftes zal toenemen. Daarmee zullen ook de doorlooptijden toenemen. Wat gaat de minister doen om al te hoge verwachtingen zowel over de bewijslast als over de doorlooptijd te managen? Gaat de voorlichting ook hierop zien?

Ik vraag hierbij in het bijzonder aandacht voor voorlichting aan werkgevers. Het voorstel hanteert als uitgangspunt dat de functionele afhankelijkheidsrelatie in beginsel met zich meebrengt dat bij een ondergeschikte de wil ontbreekt om seksuele handelingen te verrichten met een bovengeschikte. Dit heeft ook gevolgen voor het arbeidsrecht. Het is van belang dat de werkgever het onderwerp zelf expliciet normeert. De werkgever zal duidelijk moeten vastleggen, bijvoorbeeld in een gedragscode, dat alle vormen van seksuele intimidatie op de werkvloer ontoelaatbaar zijn en dat seksuele contacten tussen leidinggevende en ondergeschikte in beginsel niet verenigbaar zijn met een afhankelijkheidsrelatie, en dat een leidinggevende het, als daarvan sprake is, direct moet melden bij een leidinggevende. Heeft ook dit de aandacht van de minister? En wat is zij voornemens te gaan doen? Gaat zij bijvoorbeeld in overleg met regeringscommissaris Hamer en met werkgeversorganisaties, of in ieder geval met haar collega van SZW? Wij horen het graag.

Natuurlijk is een wet ook een symbool van wat wij goed en fout vinden, zoals een slachtoffer tegen Amnesty International zei. Maar dat neemt niet weg dat de mate van normstelling mede wordt bepaald door de pakkans. Wij hebben de minister op dit punt bevraagd. De cijfers laten namelijk nu al zien dat veel aangiftes blijven liggen, en veel te lang blijven liggen. Dat komt door een al jarenlang bestaand gebrek aan capaciteit bij de zedenpolitie. Onze fracties zijn er, ondanks de vragen die beantwoord zijn in de schriftelijke rondes, niet voldoende gerust op dat dit bij de zedenpolitie opgelost is en dat de zedenpolitie voldoende is toegerust. Kan de minister aangeven of de capaciteit in 2023 daadwerkelijk voldoende is opgeschaald, zoals zij ook aankondigde in de schriftelijke rondes? Hoe staat het nu met de bezetting bij de zedenpolitie als je kijkt naar instroom en uitstroom? Ik sluit mij aan bij de vraag van collega Schippers in dat opzicht.

Ik ga nu in op de handhaving en opsporing van seksuele intimidatie op straat, het zogenaamde sisverbod, onlangs ook weer volop in het nieuws. Wie worden daarmee belast, naast de politie ook de boa's? En, zo vragen wij ons af, wordt een overtreding van dit artikel toegevoegd aan de lijst met Halt-feiten, zodat de zaken van jonge first offenders meteen met lik-op-stukbeleid kunnen worden afgedaan?

Seksueel geweld laat diepe littekens achter bij slachtoffers. Wij zijn dan ook blij dat schuldaanranding middels een amendement in de Tweede Kamer aan de Wet schadefonds geweldsmisdrijven is toegevoegd. De minister heeft ten aanzien van hulp en steun aan slachtoffers aangegeven dat er een traject is gestart om het hulpverleningslandschap voor slachtoffers van seksueel geweld in kaart te brengen, te bezien wat nog nodig is en om tegemoet te komen aan de behoeftes van slachtoffers. Dit is een belangrijk onderwerp voor onze fracties. Kan de minister al iets zeggen over de uitkomsten van dit traject en over wat dit in de praktijk zal betekenen voor de hulp aan slachtoffers van seksuele misdrijven?

De minister heeft tijdens het debat in de Tweede Kamer aangegeven dat er gekeken wordt naar de positie van mensen die in het buitenland slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld en in het bijzonder naar de vraag of zij in aanmerking komen voor een vergoeding uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Kan de minister ons erover bijpraten of dat op dit moment geregeld is?

Tot slot een technische vraag over de rechtspraktijk. Onlangs is de internetconsultatie gesloten van de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2024. In deze verzamelwet is een wijziging opgenomen van het nieuwe artikel 252 Strafrecht van het wetsvoorstel dat wij vandaag bespreken. In het wetsvoorstel wordt in de delictsomschrijving van kinderporno niet langer gesproken over "iemand", zoals in het huidige artikel 240b Strafrecht het geval is, maar van "een kind" in het nieuwe artikel 252 Strafrecht. Dit wordt in de verzamelwet hersteld, waarbij de term "een kind" wordt vervangen door "een persoon", zodat dit een breder bereik heeft. Maar de Wet seksuele misdrijven zal als we vandaag voorstemmen, naar verwachting op 1 juli in werking treden. Naar alle waarschijnlijkheid zal op dat moment de Verzamelwet Justitie en Veiligheid 2024 nog niet door de beide Kamers behandeld zijn. Nu is de vraag wat er in de tussenliggende periode gebeurt. Kan de minister bevestigen dat in de tussenliggende periode de ruime lezing zoals die ook in de verzamelwet staat, namelijk "een persoon", zal gelden? Dat is voor de rechtspraktijk een belangrijke vraag.

Voorzitter, ik rond af. Seksueel grensoverschrijdend gedrag is niet uit te bannen met alleen strafbaarstellingen en handhaving. Het strafrecht is slechts een sluitstuk van een brede maatschappelijke aanpak van dit gedrag, dat jaarlijks zo veel slachtoffers maakt. Onze fracties horen graag wat de minister voornemens is te doen om ervoor te zorgen dat die brede aanpak van de grond komt en we daadwerkelijk een cultuuromslag bewerkstelligen.

Wij kijken uit naar de beantwoording.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Veldhoen. Dan is het woord aan mevrouw Bezaan namens de PVV.