Plenair Talsma bij voortzetting behandeling Wonen en bouwen in Nederland



Verslag van de vergadering van 23 april 2024 (2023/2024 nr. 30)

Status: ongecorrigeerd

Aanvang: 14.57 uur

Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Talsma i (ChristenUnie):

Dank u zeer, meneer de voorzitter. Allereerst een felicitatie aan collega De Vries met zijn maidenspeech. Hij trakteerde ons op een Heideggeriaanse opening. Ik doe hem als cadeautje een citaat van Heidegger toekomen. Heidegger schreef eens: "De taal is het huis van het zijn. In haar woning leeft de mens." De bijdrage van collega De Vries was ook in die zin een fraai bouwwerk. Ik heet hem nogmaals welkom in ons midden.

Voorzitter. Wat ook al verschillende keren geciteerd is, is artikel 22, lid 2 van onze Grondwet: "Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid." Die kernachtige volzin is in tweeërlei opzicht treffend juist. Allereerst natuurlijk in staatsrechtelijk opzicht. De overheid in brede zin heeft een belangrijke taak, een zorgplicht, waar het gaat om het wonen in Nederland. Deze minister, zijn departement en tal van andere betrokkenen, onder wie de inzenders van de vele positionpapers, zetten zich daarvoor in. Mijn fractie waardeert dat zeer. De volzin uit de Grondwet klopt ook in feitelijk opzicht. Er zijn zorgen en er zijn forse uitdagingen als het gaat om het wonen in Nederland. Veel mensen vinden maar geen geschikte woonruimte, voelen zich kwetsbaar in de positie waarin zij zitten of vragen zich af hoe het in de toekomst moet met woonruimte voor henzelf en bijvoorbeeld hun kinderen en kleinkinderen.

Woongelegenheid is vanuit beide gezichtspunten inderdaad voorwerp van zorg der overheid. Daarom is het goed dat deze Kamer besloten heeft om gebruik te maken van de mogelijkheid die het Reglement van Orde biedt om te beraadslagen over andere zaken dan wetsvoorstellen. Aan die beraadslaging draag ik namens mijn fractie graag bij, waarbij wij ons terdege realiseren dat de totale omvang en complexiteit van de onderling verbonden vraagstukken zich niet in één beleidsdebat en al helemaal niet in één bijdrage laten vatten. Daarom focus ik namens mijn fractie in deze bijdrage op drie thema's.

Allereerst is dat het thema van de verdeling van woonruimte. Ik was verrast toen ik in het rapport van de Staatscommissie Demografische Ontwikkelingen 2050 las dat 64% van onze woningvoorraad bestaat uit eengezinswoningen, terwijl in Nederland 40% van alle huishoudens een eenpersoonshuishouden is en nog eens 25% een huishouden van twee mensen zonder kinderen. Anders gezegd: van de ongeveer 8 miljoen woningen in Nederland zijn er 5 miljoen eengezinswoningen en in bijna de helft daarvan woont geen gezin. Daarbij komt dat het aantal eenpersoonshuishoudens naar verwachting fors zal toenemen en de omvang van een gemiddeld huishouden in Nederland verder zal afnemen. Dat betekent dus dat we in Nederland door de bank genomen heel ruim wonen en heel ruim bouwen. Waar de gemiddelde Duitser of Vlaming volgens de staatscommissie 47 vierkante meter woonoppervlak ter beschikking heeft, is dat voor een gemiddelde Nederlander 53 vierkante meter en voor een alleenwonende gemiddeld zelfs 88 vierkante meter.

Hoewel dat op het eerste gehoor heel aantrekkelijk klinkt en mijn fractie iedereen meer dan voldoende woonruimte gunt, gaat er achter deze cijfers heel vaak niet alleen een mismatch schuil in woonruimte qua vierkante meters, maar ook qua betaalbaarheid, comfort en mogelijkheden van zorg aan huis. Denk bijvoorbeeld aan een hulpbehoevende oudere die alleen in een groot huis woont, de bovenverdieping van het huis niet meer kan bereiken en extra voorzieningen en zorg aan huis nodig heeft, terwijl enkele straten verderop een gezin met drie opgroeiende kinderen woekert met de ruimte in een krap appartementje. Of denk aan twee singles — ik hoorde een soortgelijk voorbeeld bij collega Janssen-van Helvoort — die net aan hun eerste baan beginnen en hun studentenkamer, of tegenwoordig steeds vaker het ouderlijk huis, graag zouden verruilen voor hun eigen plek. Ieder voor zich komen ze er bij kopen of huren niet aan te pas, maar formeel een woning delen stuit dan weer op juridische en financiële belemmeringen. Dat zijn zomaar twee voorbeelden van een mismatch in levensfase en bijbehorende behoeften.

Dit thema krijgt nadrukkelijk aandacht in verschillende positionpapers, bijvoorbeeld die van de Landelijke Versnellingstafel voor de versnelling van de woningbouw. In die positionpaper wordt ons het volgende handelingsperspectief aangereikt: "Betere benutting, soms na herstructurering van de bestaande woningvoorraad, in combinatie met het wegnemen van belemmeringen met betrekking tot collectieve en niet zelfstandige woonvormen". Heel concreet gaat het dan om het aanmoedigen en juridisch faciliteren van woningsplitsing en voordeurdeling. Daarnaast gaat het om het bevorderen van de doorstroming van ouderen door met name de ontwikkeling en opschaling van woonzorgarrangementen bij de bouw van nieuwe koop- en huurwoningen. Recent werd in de media bericht over enkele experimenten hiermee. Dan bedoel ik voor de goede orde natuurlijk niet die mevrouw van 84 jaar die de aansporing kreeg om maar gauw te gaan verhuizen naar een seniorenwoning. Nee, het ging over andere experimenten. De vraag is hoe de minister kijkt naar deze thematiek. Welke concrete mogelijkheden ziet hij om de bestaande woningvoorraad beter te benutten? Wat kan de landelijke overheid bijdragen om juridische drempels te verlagen of weg te nemen? Hierbij denk ik aan bestemmingsplannen die woningdeling of omzetting in meerdere wooneenheden niet toestaan of beperkende bepalingen in de APV of de Huisvestingsverordening. Eigenlijk geldt dezelfde vraag voor financiële drempels, zoals de beperkte mogelijkheden voor meerdere zelfstandige individuen om gezamenlijk een lening aan te gaan.

Liever nog dan minder drempels ga ik een stapje verder. Welke stimulerende maatregelen zijn denkbaar om ervoor te zorgen dat bijvoorbeeld projectontwikkelaars, verhuurders of banken splitsen of delen niet als een risico, maar veel meer als een kans gaan benaderen? Naar de mening van mijn fractie vraagt dat niet alleen om financieel en juridisch-technische ingrepen, maar in de eerste plaats om een verandering in denken en in handelen. Deelt de minister die visie? Wat is zijn inzet om die veranderingen op weg te helpen? Wat is er van een adequatere verdeling van de bestaande woonruimte of een adequatere benutting van de bestaande woonruimte te verwachten in harde cijfers als deel van de oplossing? Verschillende collega's hebben daar ook naar gevraagd.

Tot slot vraag ik in dit verband welke mogelijkheden de minister ziet om te zorgen voor een woningaanbod dat zo goed mogelijk aansluit bij de veranderende demografie. Het tekort aan seniorenwoningen bijvoorbeeld is al substantieel en loopt mede door de snelle vergrijzing elk jaar verder op. Hoe draagt de minister eraan bij dat ouderen voldoende mogelijkheden hebben om een aantrekkelijke en passende woning te bemachtigen, om daarnaartoe door te stromen, waardoor er ook weer meer opties ontstaan voor andere leeftijdsgroepen, groepen in andere leeftijdsfasen?

Het tweede thema dat ik aan de orde stel, is bouwen. Linksom of rechtsom: er is sprake van een woningtekort en er moet gebouwd worden. Ook daar ligt een forse uitdaging, onder meer in de ruimtelijke ordening. Er moeten flink meer woningen bij, maar de natuur moet worden ontzien, landbouwgrond is van grote betekenis en we hebben een van de grootste luchthavens van Europa met alle voordelen maar ook belemmeringen van dien. Dit zijn dan nog maar vier van vele factoren. De vraag is hoe we dat alles met elkaar combineren.

In 2022 heeft het kabinet ingezet op de bouw van 900.000 nieuwe woningen tot en met 2030, waarvan ten minste twee derde betaalbare huur- en koopwoningen moeten zijn. Dat het behalen van die doelstelling nog geen gelopen race is, is een understatement van enig formaat. Een opeenstapeling van factoren, waaronder de bouwkosten, rentestand, stikstofbeperkingen en een overvol elektriciteitsnetwerk, speelt daarbij een limiterende rol. Voor die combinatie van factoren bestaat geen instant oplossing. Het is daarom, in de visie van mijn fractie, extra belangrijk om kritisch te kijken naar wat er wordt gebouwd en voor welke doelgroepen. Dit vraagt, in onze visie, om meer monitoring en meer regie, bijvoorbeeld op het aantal senioren- en studentenwoningen dat wordt gebouwd. Het risico bestaat namelijk dat er een selectie plaatsvindt, waardoor vooral projecten met een hoge rentabiliteit doorgang vinden. Dat zijn projecten die wel tegemoetkomen aan de economische vraag, maar niet of onvoldoende voorzien in een prangende maatschappelijke behoefte aan betaalbare woningen.

Zo bedroeg de gemiddelde prijs van een nieuwbouwwoning begin 2023 ruim vijf ton, wat aanzienlijk hoger is dan de gemiddelde prijs van een bestaande koopwoning. Dat is namelijk zo'n €417.000. En dat terwijl tweeverdieners met een modaal inkomen maar krap €350.000 hypotheek konden krijgen in dat jaar. Natuurlijk valt daar veel meer over te zeggen. Maar het beeld dat eruit oprijst, is dat nieuwbouwwoningen gemiddeld genomen niet of nauwelijks binnen het bereik liggen van de groepen waarin de woningnood het hoogst is.

De heer Rietkerk i (CDA):

Die doelgroepen zijn een interessant onderdeel binnen het totale verhaal van de te bouwen productie, de transitie en het woningdelen. Dat is ook een opgave voor gemeenten en regio's die een regionale woningmarkt hebben met een lokale en een provinciale woonvisie. In het verlengde daarvan hoorde ik het woord "regie". Kan de heer Talsma namens de ChristenUnie aangeven hoe hij denkt over de gespreide verantwoordelijkheid van de gemeenschap, de taak van de gemeenten met woonvisies, provincies met woonvisies en omgevingsplannen als hij het woord "regie" in dat kader noemt? Wat is de taak van de rijksoverheid en hoe ziet hij in dat kader het begrip "regie" ingevuld?

De heer Talsma (ChristenUnie):

Dat is een heel terechte vraag, waarvoor ik collega Rietkerk dank. Wat mij betreft is die regie een heel ruim begrip. Het is niet zo dat mijn fractie van de minister verwacht dat er een soort plan uit Den Haag neerdaalt op provincies en gemeenten en dat het vervolgens een kwestie wordt van "bouwen conform plan". Die regie is een kwestie van het aanjagen, maar dan wel langs de lijnen van wat er in een specifieke gemeente, regio of provincie nodig is. Ik denk dat de heer Rietkerk dat zelf ook genoemd heeft. Het gaat mijn fractie iets te gemakkelijk … Ik zeg niet dat de heer Rietkerk dat beweert, maar de indruk zou kunnen ontstaan dat het iets te gemakkelijk zou zijn als we zouden zeggen: daar moet de rijksoverheid zich niet mee bemoeien; dat gaat allemaal vanzelf wel. Als het zo mooi was, dan stonden we hier niet een uitgebreid debat te voeren over de grote opgave.

De heer Rietkerk (CDA):

Dat is de lijn van de woningdeals. Daar waar er een nationaal belang is, want dat is er, volg ik het betoog van de heer Talsma. Dan de vraag naar de verbinding met de ruimtelijke inrichting. De ruimtelijke inrichting wordt in een aantal provincies gedomineerd door rode contouren. Dus niet door stikstof, maar door rode contouren. Kan de heer Talsma in zo'n geval meedenken over mijn suggestie om de kwetsbare natuur en de goede landbouwgrond te beschermen, en ook de wateropgave met blauwe en groene contouren, in plaats van die rode contour? Komt de heer Talsma daar straks nog op terug, of kan hij daar in het kader van de ruimtelijke inrichting het licht van de ChristenUnie over laten schijnen?

De voorzitter:

Tot slot, meneer Talsma.

De heer Talsma (ChristenUnie):

Dank u zeer. Daarna ga ik nog door, dus in die zin ben ik nog niet helemaal aan het slot. Het flauwe antwoord op de vraag zou zijn: ja, ik zou er graag over meedenken. Het eerlijke antwoord is dat het wel iets is waar ik nog even op moet kauwen. Ik heb het collega Rietkerk horen zeggen in zijn termijn en ik heb dat met belangstelling aangehoord, maar ik moet er nog wel eventjes op kauwen. Hoe graag ik ook het ChristenUnie-licht laat schijnen over allerlei contouren, kan ik niet helemaal overzien wat de implicaties daarvan zijn. Ik zeg de heer Rietkerk graag toe dat ik daarover doordenk, ook nog tijdens dit debat.

De voorzitter:

Vervolgt u uw betoog.

De heer Talsma (ChristenUnie):

Dank u zeer, voorzitter. Over het binnen en buiten bereik zijn van woningen, is de vraag aan de minister: herkent de minister dat beeld? Is de minister het ook met mijn fractie eens dat deze situatie resulteert in een afname of een vertraging van de gewenste effecten van het bouwbeleid? Op welke manier zouden we, en zou de minister, denken grip te kunnen krijgen op dit probleem?

Verder is mijn fractie benieuwd naar de huidige vooruitzichten over die minimaal twee derde betaalbare huur- en koopwoningen en de bouw van de voorgenomen aantallen senioren- en studentenwoningen. Welke maatregelen neemt de minister nu om te bevorderen dat die doelstellingen ook daadwerkelijk worden behaald? Want nogmaals, een gelopen race is het bepaald niet. Wordt die doelstelling bijvoorbeeld concreet vertaald naar de goedkeuring van projecten? Kan het zijn dat er, gezien de limiterende omstandigheden, voorrang moet worden gegeven aan bepaalde projecten die voorzien in huizen voor kwetsbare groepen, in plaats van bijvoorbeeld aan de bouw van vakantieparken? Zijn er plannen voor subsidies of lokale quota die kunnen bijdragen aan de oplossing van dit probleem? De zorg van mijn fractie heeft, zo zal u niet verbazen, met name te maken betrekking op wat ik maar noem "de kwetsbare groepen" op de woningmarkt: starters, mensen met lage middeninkomens en ouderen. Wat kan de minister doen om ervoor te zorgen dat het bouwbeleid juist ook voor hen effectief is?

Het derde en laatste thema dat ik namens mijn fractie in dit debat kort aanstip, betreft de uiterst kwetsbare groep van dak- en thuislozen. Ze kwamen eerder ook al aan bod. Ons land telde er begin vorig jaar volgens het CBS bijna 31.000. Het bericht dat in Rotterdam de afgelopen maanden drie dakloze mannen op straat zijn overleden, heeft mijn fractie pijnlijk geraakt. In een land waarin, zoals ik eerder aanhaalde, een eenpersoonshuishouden gemiddeld 88 vierkante meter bewoont, hebben we het hier over buitenslapers zonder welke vierkante meter dan ook. Natuurlijk ben ik me ervan bewust dat deze thematiek niet centraal staat in dit beleidsdebat, maar ook voor deze groep mensen geldt de volzin uit de Grondwet waarmee ik mijn bijdrage begon. Met klem leg ik dan ook tot slot de minister de vraag voor wat de regering nog meer kan doen om dakloosheid zo veel mogelijk te voorkomen of te beëindigen en te werken aan menswaardig onderdak voor iedereen.

Voorzitter. Mijn fractie ziet uit naar de beantwoording door de minister.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Talsma. Het woord is aan de heer Van Hattem namens de PVV.