Verslag van de vergadering van 7 juli 2025 (2024/2025 nr. 37)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 21.07 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
De heer Talsma i (ChristenUnie):
Dank u zeer, mevrouw de voorzitter. Dat we vandaag gelijktijdig met een wetsvoorstel ook meteen een ingrijpende reparatie op dat wetsvoorstel behandelen is heel uitzonderlijk; dat kwam al even aan de orde. De goede verstaander zal mij onmiddellijk begrijpen als ik zeg dat dit wat mijn fractie betreft ook heel uitzonderlijk moet blijven. Het recht van amendement is in onze parlementaire democratie van wezenlijke betekenis, maar de totstandkoming van de voorliggende wetsvoorstellen toont aan dat het gebruik van dat recht ook grote verantwoordelijkheden met zich meebrengt.
Dat gezegd hebbende, richt ik me op de inhoud van de voorstellen. Blijkens de considerans is de aanleiding voor het wetsvoorstel gelegen in "de noodzaak om aanvullende maatregelen te nemen tegen georganiseerde criminaliteit tijdens detentie". Het uitgangspunt is dat de voortzetting van crimineel handelen tijdens het verblijf in detentie en in het bijzonder op een AIT of in de ebi moet worden belemmerd en bestreden. Dat uitgangspunt kan rekenen op steun van mijn fractie.
Bij de voorbereiding van deze behandeling sprongen twee stukken er zodanig uit dat ik daar graag wat extra aandacht aan besteed. Allereerst gaat dat om de consultatiereactie van de Nederlandse orde van advocaten. De wetgevingsadviescommissie strafrecht toonde zich zeer kritisch. Dat is niet uitzonderlijk, zeg ik met veel waardering. Veel van de terecht geformuleerde bezwaren hebben ook een goede plek gekregen in de parlementaire behandeling. Maar zowel de commissie als de algemene raad van de NOvA voelden zich ook genoodzaakt om te reageren op het gevoel dat het wetsvoorstel bij hen opriep: een gevoel van wantrouwen richting de advocatuur op basis van een beperkt aantal incidenten, hoe ernstig ook. Mijn fractie waardeert het feit dat de advocatuur dit gevoel uit en zet graag een nadrukkelijke streep onder de formulering die de algemene raad in dit verband zelf gebruikt, namelijk: "Veruit de meeste advocaten doen hun werk op integere wijze." Hoewel ik er niet aan twijfel dat het kabinet die stelling deelt, zou ik het erg op prijs stellen als dit ook door de staatssecretaris bevestigd kan worden.
Het tweede stuk dat er bij de voorbereiding uitsprong, was het rapport van het WODC naar aanleiding van het onderzoek naar de inhoud en de praktijk van het Italiaanse 41-bis-antimaffiadetentieregime. De vraag was of bepaalde elementen van dat regime behulpzaam zouden kunnen zijn voor het Nederlandse detentieregime van de ebi. Dat WODC-rapport kwam uit kort nadat het wetsvoorstel was ingediend. In de aanloop naar het indienen van het wetsvoorstel en in de politieke reacties op bepaalde ernstige incidenten met betrekking tot georganiseerde criminaliteit tijdens detentie, werd meer dan eens met veel enthousiasme, en bijna verlekkerd, gekeken en gewezen naar het Italiaanse model. Opvallend genoeg slaat het WODC-rapport helemaal niet zo'n verlekkerde toon aan. Het laat namelijk zien dat in het Italiaanse voorbeeld de effecten van de maatregelen zeer ingrijpend zijn en dat aanpassingen van het systeem op een later moment moeilijk blijken, vooral daar waar het gaat om versoepeling of de mogelijkheid van flexibiliteit en maatwerk.
Mevrouw de voorzitter. Voor mijn fractie staat buiten kijf dat er goede redenen zijn voor de verschillen tussen, pak 'm beet, de ebi en Hotel Des Indes. Maar als het gaat om de verwezenlijking van fundamentele rechten en principes in detentie, zoals een humane behandeling, relationele veiligheid, resocialisatie en aandacht voor de mentale en fysieke gevolgen van bepaalde beperkingen voor de individuele gedetineerden, heeft de overheid een nadrukkelijke verantwoordelijkheid.
Een van de constateringen van het WODC is dat een exitstrategie om uit het 41-bis-regime te raken in Italië niet voorhanden is. De onderzoekers stellen vast dat er voor tijdelijk gestraften die in dat regime verblijven niet stapsgewijs wordt toegewerkt naar terugkeer in de samenleving en dat het eerder regel dan uitzondering is dat zij tot aan de laatste dag van hun detentie in dit buitengewoon strenge regime verblijven. Ook blijkt het zeer ingewikkeld om het regime niet rigide en generiek, maar flexibel en meer op maat toe te passen.
Kijkend naar de wetsvoorstellen zoals ze nu voorliggen, heeft mijn fractie de zorg dat precies datzelfde weleens zou kunnen gaan gelden voor de Nederlandse situatie. De reacties van de RSJ en ook de Raad van State versterken die zorg. Graag dus een heldere reflectie op dit punt van de zijde van het kabinet. Wat is bij ons in Nederland straks de exitstrategie? Hoe behouden wij het uitgangspunt van maatwerk in detentie? Wat zijn de te verwachten effecten voor gedetineerden, voor hun familie en voor gevangenispersoneel? Hoe kunnen fundamentele rechten van gedetineerden en principes van het Nederlandse gevangeniswezen gewaarborgd blijven? Graag verneemt mijn fractie heel concreet hoe het kabinet hiermee aan de slag gaat.
In het bijzonder vraag ik aandacht van het kabinet voor de zorg van mijn fractie dat het betrekkelijk eenvoudig is om op te schalen in beveiligingsniveau, maar dat afschalen in de praktijk een stuk minder soepel gaat. In antwoord op vragen van deze Kamer heeft het kabinet weliswaar toegelicht hoe de jaarlijkse beoordeling procedureel verloopt, maar of daarmee ook "afschaalangst" voldoende is ingekaderd, kan mijn fractie nog niet zo goed beoordelen. Graag ook een reactie op dat punt. Kan het kabinet bovendien toezeggen dat dit aspect een plaats zal krijgen in de evaluatie binnen drie jaar na inwerkingtreding?
Waar het gaat om handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid heeft mijn fractie nog een paar vragen. De eerste betreft de rechtsbescherming. Een gedetineerde kan in bezwaar bij de minister en vervolgens in beroep bij de RSJ. De aanvankelijk gestelde termijn van zes weken voor een beroepsprocedure is geschrapt, omdat die niet haalbaar zou zijn. Dat heeft onder meer te maken met het feit dat de RSJ extra raadsleden en secretarissen moet aantrekken om deze beroepszaken op te pakken. Hoe staat het daar nu mee, vraag ik de staatssecretaris. Hoe wordt voorkomen dat het loslaten van de zeswekentermijn wel een cosmetische oplossing is voor een personeelsprobleem, maar dat de voortvarende rechtsbescherming van een gedetineerde in een heel streng regime onder druk staat?
Ook in breder verband geldt de vraag naar uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. De krapte in het gevangeniswezen in samenhang met de personeelstekorten bij DJI zorgt al enige tijd voor hoofdbrekens. In antwoord op vragen vanuit deze Kamer antwoordde het kabinet dat de gevolgen van het wetsvoorstel voor de praktijk zullen worden gemonitord. Binnen twee jaar na inwerkingtreding van de wet wordt een invoeringstoets gedaan. Daarbij stelt het kabinet: "Zo nodig kan als gevolg van die invoeringstoets in aanvullende bemensing en middelen worden voorzien." Aan de goede bedoelingen achter deze stellingname wil mijn fractie niet twijfelen, maar de vraag dringt zich wel op of zo'n belofte enige realiteitswaarde heeft, gezien de omvang en de duur van de reeds bestaande problematiek. Hoe ziet de staatssecretaris dit?
Tot slot een vraag met betrekking tot de voorgestelde uitbreiding van artikel 73 van de Penitentiaire beginselenwet, met name waar het gaat om de afscherming van gevoelige en/of geheime informatie die aan bepaalde besluiten ten grondslag kan liggen. In haar consultatiereactie deed de politie de aanbeveling om artikel 8:29, lid 6, Awb van overeenkomstige toepassing te laten zijn op beroepsprocedures bij de RSJ ingevolge bevelen van de minister, gebaseerd op dit wetsvoorstel. Die aanbeveling had naar de indruk van mijn fractie de kracht van eenvoud en helderheid, maar is niet overgenomen. In plaats daarvan is nu een procedure voorgesteld waarvan mijn fractie zich afvraagt of die niet onnodig complicerend en bewerkelijk is. Kan het kabinet toelichten waarom niet voor de eenvoudige optie gekozen is? Mag mijn fractie erop rekenen dat ook dit aspect geëvalueerd en zo nodig verbeterd zal worden?
We kijken belangstellend uit naar de beantwoording. Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u wel. Dan is nu het woord aan de heer Janssen van de fractie van de SP.