Verslag van de vergadering van 7 juli 2025 (2024/2025 nr. 37)
Status: ongecorrigeerd
Aanvang: 14.49 uur
Een verslag met de status "ongecorrigeerd" is niet voor citaten en er kan geen recht aan ontleend worden.
De heer Van Strien i (PVV):
Dank u wel, voorzitter. We bespreken vandaag de wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 waarmee een tegenbewijsregeling wordt geïntroduceerd bij het bepalen van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, ofwel de Wet tegenbewijsregeling box 3.
Het wetsvoorstel Wet inkomstenbelasting 2001 werd op 9 mei 2000 in deze Kamer aangenomen. De invoering van een nieuw belastingstelsel was daarmee een feit. Nieuw in de Wet inkomstenbelasting 2001 was de introductie van het boxenstelsel: box 1 voor inkomen uit werk en woning, box 2 voor aanmerkelijk belang en box 3 voor inkomen uit sparen en beleggen. De verwachting was destijds dat van de totaal verwachte belastingopbrengsten van 405 miljard gulden circa 97% in box 1 zou worden geheven, 0,7% in box 2 en 2,3% in box 3. Dat zou uit box 3 ongeveer 9 miljard gulden zijn, oftewel 4,1 miljard euro. De opbrengst van de vermogensbestanddelen in box 3 werd forfaitair vastgesteld op 4% van het gemiddelde netto vermogen. Als de werkelijke inkomsten meer of minder dan die 4% bedroegen, dan werd daar geen rekening mee gehouden. Tegenbewijs was niet mogelijk. Het tarief voor box 3 werd vastgesteld op 30% van die 4% en daarmee was de vermogensrendementsheffing van 1,2% geïntroduceerd. Dat was een enorme stijging ten opzichte van de oude vermogensbelasting van 0,7%, te weten een stijging van 71%. Volgens de toenmalige minister Zalm was het behalen van 4% rendement voor elke sukkel haalbaar. Dat waren de woorden van de heer Zalm. Hij verwees daarbij naar staatsobligaties, die op dat moment 6% rendement opleverden. Het was voor de Staat een prachtige, constante inkomstenpost, onafhankelijk van beurs, inflatie of rente.
Het probleem voor de belastingbetaler met een spaarpotje daarentegen, was dat vanaf dat moment de rente structureel omlaagging, tot vrijwel 0% in 2016, om nog maar niet te spreken over de reële rente, die al in 2012 negatief werd. Door datzelfde probleem werd overigens ook de gepensioneerde getroffen, wiens pensioen niet meer geïndexeerd werd vanwege de lage rekenrente. Ik ben vandaag collega Van Rooijen maar eens even voor, die dit punt ook nog weleens naar voren pleegt te brengen. Het moet gezegd worden dat dat terecht is.
De heer Crone i (GroenLinks-PvdA):
Een korte vraag. Mensen hebben dus tientallen jaren te weinig betaald, want het rendement was al die jaren hoger dan 4%, tot de laatste paar jaar.
De heer Van Strien (PVV):
Sorry, wilt u uw vraag nog even herhalen?
De heer Crone (GroenLinks-PvdA):
Ja. Bent u het met mij eens dat er dus jarenlang te weinig is betaald? Het forfaitaire rendement van 4% was namelijk toen veel lager dan obligatierendementen en al die andere rendementen. Jarenlang is er dus te weinig betaald.
De heer Van Strien (PVV):
Nee, dat ben ik niet met u eens. Vrijwel gelijk na de introductie van het boxenstelsel is de rente namelijk omlaag gegaan. Dat is ongeveer gelijktijdig gebeurd met de invoering van de euro, maar daar kom ik nog op. Ik weet niet wat u verstaat onder "te weinig betaald", maar de vermogensbelasting is gestegen van 0,7% naar 1,2%. Hoezo "te weinig betaald"?
De heer Crone (GroenLinks-PvdA):
Ik was er toen bij, maar dan u moet u er ook bij zeggen …
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Crone.
De heer Crone (GroenLinks-PvdA):
Dan moet u erbij zeggen hoe hoog de vermogensvrijstelling was. Die noemt u niet. Daarnaast is mijn punt het volgende. U zegt dat 4% makkelijk haalbaar was. Dat was toen zo en dat vonden wij een minpunt. Maar dat betekent dat heel veel mensen dus veel te weinig betaalden, want die haalden alleen al op obligaties een rendement van 6%. Het duurde toen nog twintig jaar voor de rente echt zo ver omlaagging.
De heer Van Strien (PVV):
Ik heb net gezegd dat dat helemaal geen twintig jaar duurde. In 2008 hadden we al een financiële crisis waarbij een van de grootste dalingen van de beurs van de afgelopen 100 jaar heeft plaatsgevonden. Dus als het gaat om te weinig betaald: er zijn heel veel mensen die in die periode heel veel te veel betaald hebben.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Van Strien (PVV):
Ongeveer gelijktijdig met het nieuwe belastingstelsel — ik zei het al — werd de euro ingevoerd. Met name onder de Italiaan Mario Draghi, als voorzitter van de Europese Centrale Bank, van 2011 tot 2019, ging de rente naar historische dieptepunten. Dat alles omdat de zuidelijke landen van de EU zich niet aan afspraken hielden en gigantische staatsschulden opbouwden die alleen konden worden gecontinueerd met een extreem lage rente.
Ondertussen had de Staat een constante inkomstenbron in box 3. Zelfs tijdens de kredietcrisis, van 2008 tot ongeveer medio 2011, toen alle beleggers zwaar onderuitgingen, had de overheid een mooie constante inkomstenstroom. Ik merk hierbij tussendoor even op dat als de heilige graal van de heffing op werkelijk rendement ooit zou worden gevonden en ingevoerd, dit betekent dat juist in perioden waarin de overheid echt geld nodig heeft, namelijk in tijden van crisis, de inkomsten uit box 3 ook nog weleens negatief zouden kunnen zijn. Ik voorspel dan ook nu al dat als die heffing op werkelijk rendement ooit zal worden ingevoerd, dat systeem bij de eerste de beste daaropvolgende financiële crisis weer wordt afgeschaft. Is de staatssecretaris het met die voorspelling eens, vraag ik bij dezen.
In 2017 kwam de eerste grote wijziging in de box 3-heffing. Voor spaargeld en andere vermogenscomponenten gingen aparte forfaitaire rendementen gelden. Voorts werd meer geheven naarmate een belastingplichtige meer box 3-vermogen had. Ook nu werd niet uitgegaan van het werkelijk rendement dat iemand had behaald op zijn vermogen, maar van een opeenstapeling van ficties.
Voorzitter. De wetgever realiseerde zich toen al dat het systeem niet deugde, want ongeveer vanaf deze tijd wordt jaarlijks voorgehouden dat op werkelijk rendement geheven zal gaan worden. Vanaf die tijd is de voorspelling ieder jaar: nog een paar jaar, en dan zijn we zover. Ik zei het al: net als de heilige graal is het een ideaal, maar onbereikbaar doel. Ondertussen zitten we met de gebakken peren. De Hoge Raad heeft ingegrepen en de staatssecretaris moet wat. En het moet gezegd: hij heeft een vrijwel onmogelijke opdracht. Dat is de reden dat wij vandaag de Wet tegenbewijsregeling behandelen.
Het is een gevaarlijke wet, want er ligt een gevaarlijk axioma aan ten grondslag, namelijk dat het eerlijk is als je zelf mag aantonen dat je minder rendement hebt gemaakt dan waarvoor je in het forfaitaire systeem wordt aangeslagen. Ik zeg u: dat is niet eerlijk en dat is niet rechtsstatelijk. Ik heb me er dan ook over verbaasd dat ik van met name de diverse partijen die normaal de mond vol hebben van rechtsstatelijkheid, in het debat in de Tweede Kamer niets gehoord heb over dit punt.
Er is hier namelijk sprake van een soort omgekeerde bewijslast: de fiscus stelt met een behoorlijke willekeur vast dat je een zekere hoeveelheid inkomsten hebt genoten en de belastingbetaler mag bewijzen dat het niet zo is. Bij dat tegenbewijs mag de belastingbetaler, met name de particuliere vastgoedbelegger, zijn aanmerkelijke kosten niet aftrekken. Dat leidt tot een ernstige aantasting van het rechtsgevoel. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Dat rechtsgevoel is al eerder ernstig aangetast, toen na het kerstarrest in 2022 de niet-bezwaarmakers in box 3 niet gecompenseerd werden en de wel-bezwaarmakers wel. Dit komt er nog eens bovenop, en dat is niet goed voor de belastingmoraal.
Een ander serieus probleem met deze wet is dat de overheid bij de invoering haar fictieve rendementen nog wat verder kan gaan opschroeven, met als argument dat je toch tegenbewijs mag leveren. Dat lijkt me een onwenselijke situatie. Zo blijft het kabinet voorlopig uitgaan van een aandelenrendement van 7,4% en een verhuurrendement van 5,1%. Graag hoor ik hoe deze demissionaire staatssecretaris hiertegen aankijkt. Tot die werkelijkrendementsfictie hebben we namelijk nog minimaal één kabinet te gaan.
Het argument dat de tegenbewijsregeling alleen maar positief kan uitpakken voor belastingplichtigen ten opzichte van het forfaitair rendement lijkt me dus onjuist. Ik vrees dat met name de particuliere vastgoedbeleggers worden gedupeerd. Die zijn de afgelopen jaren al zwaar aangepakt, met desastreuze gevolgen voor de huurmarkt, en het lijkt er met deze wet niet beter op te worden. Meestal hebben we het hier over verhuurders die afkomstig zijn uit het midden- en kleinbedrijf of zzp'er zijn geweest. Deze mensen hebben het verhuren van een of meer panden bedacht als pensioen, als aanvulling op hun AOW. De tegenbewijsregeling levert voor hen onvoldoende verlichting, omdat de kosten niet aftrekbaar zijn. Graag een reactie van de staatssecretaris.
Voorzitter. De taak van de Eerste Kamer is om wetsvoorstellen te controleren op onder meer juridische kwaliteit, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid. Welnu, een punt dat in de Tweede Kamer ook al uitgebreid aan de orde is geweest, is dat er in de uitvoeringstoets door de Belastingdienst maar liefst vijf rode vlaggen zijn gezet. Ik vind dat vooralsnog een ernstige handicap om ja tegen deze wet te zeggen. Ik wacht echter graag op de reactie van de staatssecretaris alvorens tot een definitief oordeel te komen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Strien. Dan is het woord aan de heer Heijnen namens de BBB-fractie.