T01440

Toezegging Betrokkenheid ouders bij afname celmateriaal minderjarigen in instructie over DNA-verwantschaponderzoek (32.168)



De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag van het lid Quik-Schuijt (SP), toe om het College van procureurs-generaal te vragen of het in de instructie over DNA-verwantschapsonderzoek aandacht wil besteden aan de betrokkenheid van ouders, indien de officier van justitie van plan is onder dwang celmateriaal bij hun minderjarig kind te laten afnemen.


Kerngegevens

Nummer T01440
Status voldaan
Datum toezegging 15 november 2011
Deadline 1 juli 2012
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A.C. Quik-Schuijt (SP)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie overig
Onderwerpen DNA-verwantschapsonderzoek
minderjarigen
Kamerstukken DNA-verwantschapsonderzoek in het strafrecht (32.168)


Uit de stukken

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 49

Mevrouw Quik-Schuijt (SP):

"Wij hebben in het voorlopig verslag aandacht gevraagd voor de positie van het minderjarige slachtoffer. Ingevolge artikel 151da is voor het afnemen van celmateriaal bij een derde, een verwante, diens schriftelijke toestemming noodzakelijk, behalve als deze minderjarig is en vermoed wordt dat hij voorwerp is van, kort gezegd, een zedendelict. De reden dat de minderjarige geen toestemming hoeft te geven, is gelegen in de loyaliteit die een kind voelt ten opzichte van zijn ouders, alsmede zijn afhankelijkheid van die ouder. Dit achten wij begrijpelijk. Dat ligt echter anders als niet een ouder verdachte is maar bijvoorbeeld een oom. Hier lijkt alle reden om de ouders te betrekken bij de beslissing tot afname van celmateriaal.

De minister zegt in de memorie van antwoord dat zulks per geval moet worden bezien. Zelfs dat is echter in de tekst noch in de toelichting terug te vinden. Het lijkt ons van wezenlijk belang dat zowel de officier van justitie als de rechter-commissaris zich telkens rekenschap geeft van de minderjarigheid van het slachtoffer en van de noodzaak diens ouders zo mogelijk bij die afname te betrekken. Is de minister het daarmee eens? Zo ja, kan dit gegeven verwerkt worden in een aanwijzing aan het Openbaar Ministerie?"

Handelingen I 2011/12, nr. 7, blz. 66

Minister Opstelten:

"Zoals ik in de stukken heb aangegeven, ben ik met mevrouw Quik van mening dat in de gevallen waarin op een andere verwant dan de ouders, bijvoorbeeld een oom, van een minderjarige een verdenking rust van een van de aangewezen misdrijven, per situatie moet worden bezien of het in het belang van de minderjarige is om de ouders voorafgaand aan de afname van het celmateriaal daarbij te betrekken. Wanneer bijvoorbeeld de eer van de familie boven het belang van het kind wordt gesteld, is het niet raadzaam om de ouders bij de afname te betrekken, ook niet als de dader een zoon of een oom is. In die gevallen waarin de officier van justitie of de rechter-commissaris het wel in het belang van de minderjarige acht dat de ouders bij de afname worden betrokken, staat het de officier van justitie of de rechter-commissaris vrij omdat wel te doen, ook al bestaat daartoe geen wettelijke plicht. Ik willig het verzoek van mevrouw Quik op dit punt graag in en zal het College van procureurs-generaal vragen – ik heb toevallig morgenochtend met dit college een overlegvergadering – of het in de instructie over DNA-verwantschapsonderzoek voor de officieren van justitie aandacht wil besteden aan de betrokkenheid van de ouders, indien de officier van justitie van justitie van plan is onder dwang celmateriaal bij hun minderjarig kind te laten afnemen. Ik ben het met mevrouw Quik eens dat wij dat moeten doen."


Brondocumenten


Historie