T00488

Toezegging Opvolging aanwijzingen (29.704)



De minister van Justitie zegt de Kamer toe bij de eerstvolgende wijziging van de Politiewet te verduidelijken hoe de bepalingen inzake de opvolging van ontvangen aanwijzingen uitgelegd dienen te worden. In een aanvullende bepaling zal worden geëxpliciteerd dat voor het in overeenstemming brengen met de aanwijzing van de stukken geen nadere besluitvorming in het college vereist is


Kerngegevens

Nummer T00488
Oorspronkelijke nummer tz_JUST_2007_18
Status voldaan
Datum toezegging 24 april 2007
Deadline 1 januari 2012
Voormalige Verantwoordelijke(n) Minister van Justitie
Huidige Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. J.J.L. Pastoor (CDA)
mr. I.Y. Tan (PvdA)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie brief/nota
Onderwerpen aanwijzingen
politie
Kamerstukken Wijziging Politiewet 1993 in verband met het versterken van de bevoegdheden op rijksniveau, alsmede de opheffing van de Raad Korps landelijke politiediensten (29.704)


Uit de stukken

Handelingen Eerste Kamer 2006 – 2007, 27 – 852

Blz. 864

Minister Hirsch Ballin: (…) Ik neem de tekst van artikel 43g er even bij. De laatste zin ervan luidt: de aanwijzingen worden schriftelijk en na overleg met de korpsbeheerder gegeven. Aan overleg dus geen gebrek. De korpsbeheerder brengt, voor zover nodig, de stukken als bedoeld in artikel 31, eerste lid in overeenstemming met de aanwijzingen. (…) Laat ik er geen doekjes om winden dat de bepalingen niet in duidelijkheid uitblinken. Je kunt er tweeërlei uitleg aan geven. De ene is dat de korpsbeheerder uit de wet opmaakt dat hij of zij na ontvangst van een aanwijzing de stukken daarmee in overeenstemming moet brengen en die nogmaals aan het regionaal college voorlegt. Het regionaal college kan zich realiseren dat het eigenlijk geen vrijheid heeft en moet doen wat uit de aanpassing van de stukken voortvloeit, wetende dat de korpsbeheerder, en uiteraard ook omdat het een gezelschap is van mensen die allemaal gewend zijn aan het naleven van de wet, die aanwijzing heeft gekregen. Die benadering kan ik mij voorstellen. Ook kan ik mij de benadering voorstellen dat de korpsbeheerder in een dergelijke situatie de taak heeft om de aanwijzing die hij of zij van de ministers heeft gekregen, om te zetten in een aanpassing van de tekst van het beleidsplan en verder niets. Ik moet erkennen dat de huidige wettekst beide interpretaties toelaat. Beide interpretaties hebben tot gevolg dat de stukken uiteindelijk met de aanwijzing overeenstemmen. (…) Ik wil er echter ook geen doekjes om winden na de voorafgaande discussie, waarin mij is gebleken dat de wet zelf deze twee mogelijke benaderingen toelaat en dus de vraag overeind laat die de heer Pastoor ook vanmiddag indringend heeft gesteld. Dan lijkt het ons ook maar beter om bij de eerstkomende gelegenheid de desbetreffende bepalingen in die zin te verduidelijken dat er een juridisch helder antwoord wordt gegeven op de vraag welke van de twee alternatieven van toepassing is. Dat zeggen wij graag toe.

Mevrouw Tan (PvdA): Ik ben blij met deze toezegging  van de minister. Waarom zouden wij immers niet iets corrigeren waarop wij stuiten? In hoeverre is het dan ook mogelijk te overwegen om een model te kiezen waarbij de korpsbeheerder bij de aanwijzing door het  Rijk een verlengde bevoegdheid krijgt namens het Rijk van de ministeriële doorzettingsmacht voor het regionaal college? Dit ligt in het verlengde van mijn vraag over de bevoegdheden en verantwoordelijkheden. Nu is dit alleen toegespitst op de situatie van een aanwijzing.

Minister Hirsch Ballin: Bij de uitwerking van de toezegging die ik net heb gedaan zullen wij graag In een aanvullende bepaling zal worden geëxpliciteerd dat voor het in overeenstemming brengen met de aanwijzing van de stukken geen nadere besluitvorming in het college vereist is. De verantwoordelijkheid ligt dan ook in politieke zin duidelijk bij degenen die de aanwijzing hebben gegeven. De korpsbeheerder zet dat in tekst om en kan dan vervolgens niet door de andere leden van het regionaal college verwijtend worden aangekeken. Die verantwoordelijkheid ligt dan bij de ministers. De suggestie van mevrouw Tan voor de uitwerking van de toezegging acht ik dan ook een heel bruikbare. Er zal zich waarschijnlijk binnen afzienbare tijd een gelegenheid voordoen waarbij correcties in de Politiewet moeten worden aangebracht. Wanneer wij dit bij die gelegenheid meenemen, is naar mijn mening ook volledig recht gedaan aan datgene wat de heer Pastoor tot uitdrukking heeft gebracht.


Brondocumenten


Historie