T01363

Toezegging Positie Raad voor de rechtspraak (32.021)



De Minister van Veiligheid en Justitie zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Broekers-Knol, toe het eens te zijn met mevrouw Broekers over de positie van de Raad voor de rechtspraak, namelijk dat deze niet in de Grondwet - vergelijkbaar met een Hoog College van Staat wordt verankerd.


Kerngegevens

Nummer T01363
Status afgevoerd
Datum toezegging 10 mei 2011
Deadline 1 juli 2011
Verantwoordelijke(n) Minister van Veiligheid en Justitie
Kamerleden mr. A. Broekers-Knol (VVD)
Commissie commissie voor Veiligheid en Justitie (V&J)
Soort activiteit Plenaire vergadering
Categorie legisprudentie
Onderwerpen Grondwet
Raad voor de rechtspraak
Kamerstukken Evaluatiewet modernisering rechterlijke organisatie (32.021)


Uit de stukken

Handelingen I 2010-2011, nr. 26 - blz. 24

Mevrouw Broekers-Knol (VVD): "Toch wil de VVD-fractie een enkele kanttekening plaatsen bij de positie van de Raad voor de Rechtspraak, met name in het licht van de wijzigingen die worden voorgesteld in het voorliggende wetsvoorstel en in het verlengde daarvan de herziening van de gerechtelijke kaart. Kent de Raad voor de Rechtspraak zich niet meer bevoegdheden toe dan oorspronkelijk beoogd is bij de instelling van de Raad als faciliterend orgaan? Ik wijs onder meer op de mogelijkheid dat de Raad voor de  rechtspraak nevenlocaties aanwijst, dat de Raad voor de Rechtspraak voor elk gerecht een zaakverdelingsreglement vaststelt -- zie art. 93a van de conceptversie herziening  gerechtelijke kaart -- en op art. 23a van het voorliggende wetsvoorstel, waarin aan de Raad voor de Rechtspraak de bevoegdheid wordt verleend om besturen van gerechten op te dragen om taken gezamenlijk uit te voeren. In zijn Jaarplan Rechtspraak 2011 schrijft de Raad voor de Rechtspraak op pagina 9 dat "een regeling van de positie van de Raad voor de Rechtspraak, als scharnierpunt tussen de staatsmachten, in de Grondwet beoogd wordt". De Raad voor de Rechtspraak spreekt dezelfde wens uit op pagina 20 van de Agenda van de Rechtspraak 2011-2014. De indruk wordt gewekt dat de Raad voor de Rechtspraak een positie in de Grondwet vergelijkbaar met die van een Hoog College van

Staat ambieert. Gezien de dualistische positie van de Raad, namelijk enerzijds een orgaan sui generis in de rechterlijke organisatie, maar anderzijds een orgaan met een nauwe band tussen de minister en de Raad voor de Rechtspraak vanwege gedeelde bevoegdheden en een zekere gezagsverhouding tussen de minister en de Raad -- ik verwijs hiervoor ook naar het boek uit 2008 van Bovend 'Eert en Kortmann, Rechterlijke organisatie, rechters en  rechtspraak, pagina 225 t/m pagina 229 -- ligt dit naar het oordeel van de leden van de VVD-fractie niet voor de hand. Deelt de minister de opvatting van de leden van de VVD-fractie?"

Handelingen I 2010-2011, nr. 26 - blz. 41

Minister Opstelten: "Mevrouw Broekers heeft uitdrukkelijk gesproken over de positie van de Raad voor de rechtspraak en de manier waarop die functioneert. Ik ben het daarover met haar eens. Zij heeft ook correct aangeduid wat het vertrekpunt was van de Wet Rvdr uit 2002. (...)Er is ook gesproken over grondwettelijke verankering van de Raad voor de rechtspraak, en over de raad als Hoog College van Staat. De positie van de Raad voor de rechtspraak is juist tussen de minister en de rechtspraak in. Ik heb kennisgenomen van het pleidooi van de raad voor grondwettelijke verankering van zijn positie. Ik kan mevrouw Broekers geruststellen: dat is niet aan de orde, punt. We moeten de Raad voor de rechtspraak positioneren zoals die nu functioneert. Daar komt geen verandering in. Dat weet de voorzitter ook van me. Betogen en pleidooien voor grondwettelijke verankering van de raad leiden de aandacht af van de hoofdmissie waar we het vandaag vooral over hebben."

Handelingen I 2010-2011, nr. 26 - blz. 46

Minister Opstelten: "Ik heb goed geluisterd naar wat er is opgemerkt over de Raad voor de rechtspraak en ik heb er in de eerste termijn ook het nodige over gezegd. Ik ben zeer tevreden over het functioneren van de Raad voor de rechtspraak, over de rol en de functie die in de wet is toegedicht aan de Raad voor de rechtspraak en over de wijze waarop men zijn verantwoordelijkheid daarvoor neemt. Dat is waarachtig geen eenvoudige zaak en de Raad voor de rechtspraak dient mijn steun te hebben, maar ook die van beide Kamers. De raad moet zich inderdaad positioneren op de taak die de wetgever heeft bedoeld en die in de wet is geformuleerd."


Brondocumenten


Historie