Wet herziening ten nadele aangenomen



De Eerste Kamer is akkoord gegaan met de Wet herziening ten nadele die regelt dat onherroepelijke uitspraken van de strafrechter bij misdrijven met een dodelijke afloop ten nadele van de eerder vrijgesproken verdachte kunnen worden herzien. Over de wet werd hoofdelijk gestemd: 36 senatoren waren voor (VVD, CDA met uitzondering van de leden Flierman en Franken, PVV, ChristenUnie en SGP), 35 tegen. Volgens de wet is herziening van de uitspraak alleen mogelijk als er sprake is van nieuw technisch bewijs, een belastende verklaring van de gewezen verdachte of diens medeverdachte of wanneer kan worden vastgesteld dat er sprake was van vals, ontlastend bewijsmateriaal.

Op dinsdag 26 maart werden in het plenaire debat met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie vragen gesteld over onder meer de aantasting van het ne bis in idem -beginsel, de opslag van DNA-materiaal, bewijsvergaring door particulieren en de toepassing van terugwerkende kracht. Voorafgaand aan de hoofdelijke stemming op 9 april vroeg senator Swagerman (VVD), in een door hem aangevraagde derde termijn, de minister om te garanderen dat de wet alleen wordt toegepast in gevallen waarbij de opzet van de dader was gericht op een dodelijke afloop. De minister zegde dit toe en gaf aan dat dit zal worden verankerd in beleidsregels van het Openbaar Ministerie. De fractiewoordvoerders van D66, SP, PvdA en GroenLinks uitten er bezwaar tegen dat dit zwaarwegende punt via aanpassing van beleidsregels wordt geregeld en niet via aanpassing van de wet. Senator Engels (D66): “Beleidsregels kunnen nooit in de plaats treden van een algemeen verbindend voorschrift. Dat is staatsrechtelijk uitgesloten.”

Senator Swagerman (VVD) vroeg tevens om aanpassing van het ontwerpbesluit voor de opslag van DNA-gegevens. Volgens de senator dienen deze DNA gegevens niet te worden opgeslagen in gevallen waarbij onomstotelijk is bewezen dat de vrijgesprokene het strafbare feit niet gepleegd kan hebben. De minister zegde dit toe, maar plaatste daarbij de kanttekening dat dit mogelijk in strijd is met de onschuldpresumptie van artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. De minister gaf aan dat hij hierover advies zal vragen en indien mogelijk een nieuw ontwerpbesluit zal voorhangen bij het parlement.

Zie ook:


Deel dit item: