Plenair Schouwenaar bij behandeling BW/Algemene wet gelijke behandeling



Verslag van de vergadering van 27 mei 2014 (2013/2014 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.40 uur


De heer Schouwenaar i (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Namens de VVD-fractie spreek ik mijn dank uit aan mevrouw Dijkstra en de heer Schouw. Dank voor hun initiatief, waardering voor het vele werk dat zij hebben verzet en complimenten voor het resultaat dat zij tot dusver hebben bereikt. Bij de schriftelijke voorbereiding heeft ook mijn fractie vragen gesteld. Ik ben de indieners en de minister erkentelijk voor hun beantwoording.

Dit initiatiefvoorstel is door de VVD-fractie positief ontvangen. Het stemt overeen met het VVD-verkiezingsprogramma: gelijkberechtiging en geen discriminatie. Daar zijn wij het volledig mee eens. In ons verkiezingsprogramma staat echter ook: geen overbodige regels. Wij moeten ons dan ook de vraag stellen: is hiervoor een wet nodig? Mijn fractie zegt: ja, een wet is nodig, want de weigerambtenaar verdwijnt niet zoals verwacht werd. Al moet ik zeggen dat de informatie hierover in de stukken twijfels oproept.

In de memorie van toelichting staat dat 24 gemeenten formeel besloten hebben dat gewetensbezwaarden trouwambtenaar kunnen worden; negen gemeenten zouden na 2001 nog weigerambtenaren benoemd hebben. Enkele van deze gemeenten zeggen stellig dat dit niet juist is. Jammer, want juist dit punt zou buiten iedere twijfel moeten zijn.

Het COC heeft aangetoond dat er confrontaties met weigerambtenaren plaatsvinden. Gemeenten, Raad van State en de Nederlandse vereniging van ambtenaren van de burgerlijke stand zeggen dat mogelijke kwesties in de praktijk worden opgelost. Hoe dit ook zij, mijn fractie meent dat gelijkberechtiging niet afhankelijk moet worden gemaakt van praktische oplossingen. Mijn fractie deelt evenmin het argument van de gemeentelijke autonomie. Het Rijk bepaalt de buitengrenzen.

Deze tegenstellingen worden opgelost met het wetsvoorstel, op een manier die zowel sympathiek en elegant als afdoende is. Voor de toekomst gaat een benoemingseis gelden zodat er geen weigerambtenaren meer bijkomen en voor het heden worden mogelijke kwesties met zittende ambtenaren van de burgerlijke stand aan de gemeenten overgelaten. Met deze benadering gaat mijn fractie akkoord, maar wat de uitwerking in dit wetsvoorstel betreft, heb ik nog enkele punten van kritiek. Deze betreffen de doelstellingen van de wet, het informele deel van de huwelijkssluiting, de onbezoldigd buitengewoon ambtenaar van de burgerlijke stand voor één dag en de positie van de bestuursrechter.

Allereerst de doelstellingen. In het wetsvoorstel staan er vier. Ten eerste: ambtenaren moeten de wet uitvoeren. Ten tweede: garanderen dat in elke gemeente getrouwd kan worden. Ten derde: herstellen van het vertrouwen in de ambtseed. Ten vierde: handhaven van de scheiding tussen kerk en staat. Mijn fractie is het eens met de eerste twee doelstellingen. Ambtenaren moeten de wet uitvoeren zonder discriminatie, met een expliciete bejegening van gewetensbezwaren. Dus geen oogluikende erkenning, geen gedoogsituatie, maar expliciete besluitvorming op gemeentelijk niveau en volledige rechterlijke toetsing van die besluiten. Iedereen moet kunnen rekenen op een overheid die neutraal is en die zich aan de wet houdt. Wie gewetensbezwaren heeft, moet zich afvragen of hij ambtenaar van de burgerlijke stand wil zijn. Wil hij of zij ambtenaar van de burgerlijke stand zijn bij de gratie van collegae die zijn of haar taken overnemen?

Mijn fractie onderschrijft dat in elke gemeente, te allen tijde, ieder huwelijk voltrokken moet worden. Dat moet wettelijk gegarandeerd zijn. Dat zijn de eerste twee doelstellingen. De derde doelstelling is gericht op herstel van het geschonden vertrouwen in de ambtseed. De VVD-fractie heeft twijfels op dit punt. Vrijwel niemand weet dat er een ambtseed bestaat voor de ambtenaar van de burgerlijke stand. Zelfs kandidaat-ABS'en weten dat niet. Geschonden vertrouwen in deze eed blijkt nergens uit. In dit verband vindt mijn fractie het zware woord "eedbreuk" een onbewezen stelling.

De VVD-fractie twijfelt ook aan de vierde doelstelling: handhaving van de scheiding van kerk en staat. Zij meent dat die scheiding niet in het geding is. Wat is scheiding van kerk en staat? Daartoe wordt in elk geval gerekend: geen kerkelijk recht binnen de overheid, geen officiële staatsgodsdienst, geen privileges voor leden van een bepaalde godsdienst, geen speciale financiële relaties tussen kerken en overheden, en geen bevoordeling van kerkgenootschappen. Dat is hier niet aan de orde. Sterker nog: de overheid maakt een wet waartegen vanuit religieus standpunt bezwaar bestaat: de Wet openstelling huwelijk van 1 april 2001. Tegen de uitvoering van deze wet kan een ABS gewetensbezwaren hebben. Dan moet de overheid zich afvragen: zijn die bezwaren serieus en zwaarwegend? En zo ja, treffen we organisatorische maatregelen om aan die bezwaren tegemoet te komen? Die vraag is primair van organisatorische en van arbeidsrechtelijke aard. Het tast de scheiding van kerk en staat niet aan. Immers, de formule van het huwelijk blijft neutraal. De overheidstaak om alle huwelijken te sluiten blijft vooropstaan. Die taak blijft ongewijzigd. Alleen bij de uitvoering van die taak wordt de organisatie aangepast aan een persoonlijke omstandigheid. Daarover is verschil van mening, maar daarmee wordt geen kerkelijk recht binnen de overheid geïntroduceerd.

De doelstellingen drie en vier kunnen wat de VVD-fractie betreft gemist worden. Mijn fractie ziet geen noodzaak om de scheiding van kerk en staat hierbij te betrekken. Evenmin ziet zij de noodzaak om de vraag of het vertrouwen in de ambtseed al dan niet is geschonden erbij te betrekken. De doelstellingen een en twee zijn krachtig en duidelijk: gegarandeerde gelijkberechtiging, de overheid vervult haar taak op neutrale wijze, ambtelijke plicht en geen discriminatie.

Dan het tweede punt. De informele kant van de huwelijkssluiting. Het huwelijk is persoonlijk van aard. Weliswaar is het burgerlijk huwelijk een toetsing aan de wettelijke vereisten, gevolgd door de constatering dat aan die eisen is voldaan en dat het huwelijk gesloten is, maar de motieven van beide partners zijn persoonlijk. Daarmee onderscheidt de huwelijkssluiting zich van allerlei andere overheidshandelingen die puur zakelijk zijn. Om die reden is het wenselijk dat de overheid ruimte biedt voor allerlei persoonlijke keuzes en uitingen bij de huwelijkssluiting: locatie, toespraak, muziek, ambtenaar van de burgerlijke stand, ringen en kus. Ook de keuze om dat allemaal achterwege te laten, is vrij; de zogenaamde "gratis trouwdag" die meestal zonder extra's verloopt.

De ambtenaar van de burgerlijke stand moet beide kunnen, zowel het formele als het informele deel. Het formele deel is een verantwoordelijkheid van de overheid. Het informele deel verloopt via de keuzes van bruidsparen en wordt gesanctioneerd via eventuele klachten. Over het algemeen verloopt ook dit informele deel uitstekend en tot volle tevredenheid. De VVD-fractie ziet dan ook geen enkele reden om dit informele deel te gaan reglementeren. Het is mijn fractie niet duidelijk waarom de indieners dit informele deel erbij betrekken. De memorie van toelichting en de memorie van antwoord zijn negatief over dit informele deel. Mijn fractie deelt die kritiek niet. Zo nodig hadden de indieners een afzonderlijk of aanvullend initiatief kunnen indienen in plaats van en passant een dissonant te laten klinken bij een doorgaans vreugdevolle omlijsting van de huwelijkssluiting.

Dan het derde punt, de bijzondere ambtenaar van de burgerlijke stand voor één dag. De wet eist dat de ABS geen onderscheid maakt als bedoeld in de Algemene wet gelijke behandeling. Hij of zij moet alle huwelijken voltrekken. De wet stelt deze eis terecht aan de ABS en de (o)babs. Er is echter ook een (o)babs voor één dag, een familielid of een vriend die op uitdrukkelijk verzoek van het trouwpaar juist hun huwelijk sluit. Het is dan ook niet relevant om aan deze (o)babs voor een dag te vragen hoe hij over andere huwelijken denkt. Want hij wordt uitsluitend benoemd voor dat ene huwelijk. Mijn fractie vindt dat de benoemingseis van artikel 16 BW niet moet gelden voor de (o)babs voor een dag. Het bezwaar zou kunnen zijn dat een uitzondering zou gaan dienen als middel om de wet bewust te ontduiken. Wij delen die vrees niet. De benoeming ligt in handen van verantwoordelijke gemeentebesturen, die ook nog eens gecorrigeerd kunnen worden door de Kroon.

Wij zijn het eens met het voorgestelde benoemingsvereiste. Maar om aan iemand die benoemd wil worden voor één huwelijk de vraag voor te leggen hoe hij of zij denkt over andere huwelijken, vinden wij niet relevant. Daarom vroegen wij aan de indieners en aan de minister of zij deze opvatting delen, en zo ja, of zij daaraan tegemoet willen komen. De indieners schrijven in de memorie van antwoord dat zij zich kunnen voorstellen dat bij een (o)babs voor een dag om praktische redenen wordt afgezien van deze vraag om alle huwelijken te voltrekken. Mijn fractie is de indieners erkentelijk voor deze nuancering. Mogen wij ui dit antwoord afleiden dat de indieners deze nuancering bij een (o)babs voor een dag niet in strijd achten met hun initiatiefvoorstel? Aan de minister willen wij vragen of hij deze uitleg met betrekking tot de (o)babs voor een dag bij wijze van uitvoeringsvoorschrift aan de gemeenten wil meedelen.

Dan ons vierde en laatste punt: de positie van de rechter. Uit artikel II, derde lid en de stukken begrijpt mijn fractie dat de rechter een eventueel ontslag van een weigerambtenaar door de gemeente niet mag vernietigen op grond van de overweging dat de gemeente onderscheid maakt dat nu juist verboden is door de AWGB. Mijn fractie leest hierin een beperking van de rechter op een belangrijk punt en voor de weigerambtenaar wellicht het belangrijkste punt: zijn godsdienstige overtuiging. Als redenen voor deze beperking noemen de memorie van toelichting en de memorie van antwoord de kans dat de rechter een beslissing zou nemen die volgens de indieners een onjuiste beslissing zou zijn. Een dergelijke belemmering van de gemeente door de rechter willen zij voorkomen. De VVD-fractie acht het niet juist om de rechter buiten spel te zetten omdat hij een

onjuiste beslissing zou kunnen nemen. Bevestigt hij het bestreden besluit, dan betekent dat steun voor het gemeentelijk beleid. Vernietigt hij het besluit, dan betekent dat de aanwijzing om het ontslagbesluit juridisch te verbeteren. Tot dusver is van geen onjuiste rechterlijke beslissing gebleken, integendeel. Dus is er geen concrete aanleiding om de rechter te beperken.

Daar komt bij dat jurisprudentie wenselijk is bij een onderwerp dat blijkbaar voor discussie vatbaar is. Terecht merken de indieners op dat de rechter geen monopolie heeft. Maar de wetgever ook niet. De wetgever schept het wettelijk kader. De rechter vult de ruimte binnen dat kader in bij zijn overwegingen in een casus die hem wordt voorgelegd. Ook bij het onderhavige onderwerp laten zich casus en vragen denken die in concreto door de rechter zullen moeten worden beslecht. Bij dit onderwerp gaat het mede en vooral om grondrechten. De wet geeft geen rangorde van grondrechten. Dat is overgelaten aan de rechter. Mijn fractie acht het dan ook niet wenselijk hier ad hoc één uitzondering te maken.

De indieners wijzen erop dat het niet juist is een grondrecht te gebruiken om het grondrecht van een ander te frustreren. In zijn algemeenheid kan mijn fractie dat onderschrijven. Echter, het is een stelregel, geen wet. Een adagium dat ook bij de rechter bekend is. Het heeft echter geen absolute gelding. Telkens zal de rechter nagaan of en in hoeverre deze stelregel in een concreet geval geldt. Verder wijzen de indieners erop dat artikel 5.2 van de AWBG al drie uitzonderingen bevat. Dit argument deelt mijn fractie niet. Deze wet bevat tal van uitzonderingen. Dit enkele feit rechtvaardigt niet de toevoeging van nog meer uitzonderingen. Artikel 5.2. gaat over sollicitanten bij politieke of religieuze instellingen. Sollicitanten die afgewezen worden, zijn geschaad in hun verwachtingen. Dit wetsvoorstel gaat over zittende ambtenaren. Zij zijn geschaad in hun rechtspositie. Daarom hebben zij grotere bescherming dan sollicitanten. Hun posities zijn dus niet dezelfde.

Al met al heeft mijn fractie grote moeite met dit voorgestelde artikel II. De rechter moet niet beperkt worden tot een gedeeltelijke afweging van slechts enkele argumenten, hij moet een volledige afweging kunnen maken van alle argumenten, zonder een ad-hocbeperking. Dit is een belangrijk punt voor de VVD-fractie. Wij vragen ons af hoe de indieners en de minister hier over denken.

Wij kijken uit naar de reactie van de indieners.