Plenair Ganzevoort bij behandeling Afschaffing van de verplichte maatschappelijke stage



Verslag van de vergadering van 10 juni 2014 (2013/2014 nr. 33)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.38 uur


De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Voorzitter. De Dijsselbloemdoctrine wordt meestal nogal selectief aangehaald, ook nu weer door collega Bruijn. Dat is ook niet zo moeilijk, want aan elke goede doctrine zitten verschillende kanten. Het gaat in elk geval om terughoudendheid bij veranderingen in het onderwijs. Kijk uit voor te veel politieke sturing op de inhoud van het onderwijs. Kijk uit voor veranderingen zonder draagvlak en zonder goede wetenschappelijke onderbouwing. Kijk uit voor de verdringing van pedagogische keuzes door ideologische. En kijk ervoor uit, het onderwijs te belasten met steeds verschillende elkaar tegensprekende besluiten. Met andere woorden en simpel samengevat: het onderwijs is niet de speeltuin van politici.

Allemaal verstandig, maar niet echt besteed aan de kaasstolp van het Binnenhof lijkt het wel. Het is al lastig met frequent wisselende kabinetten die allemaal hun eigen accenten willen leggen, maar het wordt helemaal ingewikkeld als politieke partijen elke paar jaar een andere koers gaan varen. Op 26 april 2011 besloot de Tweede Kamer tot het invoeren van een verplichte maatschappelijke stage. In deze Kamer was het wetsvoorstel een hamerstuk. Op 20 februari 2014 stemde de Tweede Kamer voor afschaffing. Het is opvallend hoeveel fracties ondertussen gedraaid zijn. CDA, SP en ChristenUnie waren voor de invoering en tegen de afschaffing. D66 en GroenLinks stemden in de Tweede Kamer tegen de verplichting en voor de afschaffing daarvan; redelijk consistent kun je zeggen. Maar PvdA, VVD en SGP waren voor de invoering van een verplichte stage en voor de afschaffing daarvan. En de Partij voor de Dieren en 50PLUS waren tegen de invoering en tegen de afschaffing. De PVV draaide inhoudelijk minstens zo hard, maar haar stemgedrag berustte op andere onderdelen van dit wetsvoorstel, dus die partij kun je niet helemaal meetellen. Dat betekent dat 44 van de leden hier aan de overkant een draaiende zusterfractie hebben. Mijn fractie vind dit gênant. Als politieke opportuniteit bepalend wordt voor de wijze waarop wij het onderwijs richting geven, dan heerst de willekeur en zijn we ver afgedwaald van de wijsheid van de commissie-Dijsselbloem. Verschillende woordvoerders van de draaiende partijen gaven dat ook volmondig toe met woorden zoals "politieke realiteit". Dat betekent: hoe de wind staat. En het gevolg is dan ook een zwalkend onderwijsbeleid waardoor het veld zich steeds op iets nieuws moet instellen. Waren scholen net in meerderheid enthousiast geworden over het fenomeen "maatschappelijke stage", wordt de grond eronder weer weggehaald.

De heer Bruijn i (VVD):

Heeft de heer Ganzevoort wel eens geprobeerd om een startmotor van een auto te laten draaien als de motor eenmaal loopt?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Sommige vragen zijn heel simpel: nee.

De heer Bruijn (VVD):

Dat nodig ik u uit om dat eens te doen. Drie jaar geleden waren wij voor de verplichting van de maatschappelijk stage. De overheid heeft dit proces drie jaar ondersteund. De stage loopt nu en dan is het logisch dat je de sleutel van de startmotor niet blijft omdraaien. Ik begrijp niet dat hier over draaien wordt gesproken. Het is een logische aanpassing van de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden. Dat waren ook de beoogde ontwikkelingen. Bent u dat niet met mij eens?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Op de inhoud kom ik dadelijk uitgebreid terug. U hebt waarschijnlijk niet helemaal bijgehouden wat er in de Tweede Kamer op dit terrein is gebeurd. Uw eigen zusterfractie heeft toegegeven dat zij in 2011 voor een verplichting heeft gestemd waar zij niet voor was. In die zin was er geen sprake van een startmotor, maar heeft die fractie iets anders gedaan dan zij eigenlijk wilde.

De heer Bruijn (VVD):

Dat was mijn vraag niet. Vindt de heer Ganzevoort niet dat de verplichting voor de stage nu moet worden afgeschaft omdat het proces loopt?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik heb al gezegd dat ik op die inhoudelijke vraag straks inga. Mijn antwoord op de vraag of ik vind dat de partij van de heer Bruijn is gedraaid, blijft ja.

Kennelijk heeft men hier rond het Binnenhof weinig geleerd van de analyses van talloze onderwijsveranderingen. Dat alleen, voorzitter, zou op zich voor deze Kamer reden kunnen zijn om nu niet mee te gaan in dit voorstel om de verplichte maatschappelijke stage af te schaffen.

Maar wellicht heeft het kabinet dwingende redenen om dit toch voor te stellen? Om daar achter te komen, hebben we de memorie van toelichting en de memorie van antwoord op de vragen vanuit deze Kamer. En dan valt om te beginnen op dat ook de regering geen wetenschappelijke basis heeft voor dit voorstel, dat er geen evaluatieonderzoek is gedaan, en dat de enige grond voor het voorstel is dat het in het regeerakkoord staat. Een minpuntje op de Dijsselbloemschaal. Daar staat tegenover — collega Bruijn heeft dat met nadruk gezegd — dat de belangrijkste reden om de verplichting los te laten ook een element uit de Dijsselbloemdoctrine is: we moeten niet te gedetailleerd aan scholen opleggen hoe ze de maatschappelijke gerichtheid van het onderwijs moeten organiseren. Dat laatste ligt heel dicht aan tegen de argumenten die GroenLinks in 2011 had om in de Tweede Kamer tegen de invoering te stemmen. Toen zei onze woordvoerder dat het voorstel onvoldoende wetenschappelijke onderbouwing bad, te zeer ideologisch gedreven was, te veel in het "hoe" in plaats van het "wat" zat en te veel financiën bij andere taken in het onderwijs zou wegzuigen. Ik zou het daarbij kunnen laten, want dat op zich zou voor mijn fractie voldoende inhoudelijke reden kunnen zijn om met de afschaffing in te stemmen.

Maar misschien moeten we toch nog iets meer de diepte in. Er is wat ons betreft geen enkele reden om tegen een maatschappelijke stage te zijn. Onderwijs — zo kunt u in elke bijdrage van onze kant horen — is niet alleen gericht op taal en rekenen, arbeidsvaardigheden en in cijfers uitgedrukt studierendement. Centraal staat de vorming en ontwikkeling van jonge mensen tot volwassen burgers die voor zichzelf en anderen verantwoordelijkheid kunnen nemen, die zich authentiek ontplooien en die de vaardigheden hebben om in de maatschappij hun plaats in te nemen. In die visie kan een maatschappelijke stage naadloos passen, maar er zijn meer manieren waarop scholen deze pedagogische opdracht kunnen realiseren. Dat is de reden dat GroenLinks niet voor een verplichting was en is, maar het wel degelijk toejuicht als scholen hun maatschappelijk-pedagogische verantwoordelijkheid nemen, bijvoorbeeld in de vorm van een stage.

Mevrouw De Vries-Leggedoor i (CDA):

Ik hoor de heer Ganzevoort zeggen dat zijn fractie niet voor een verplichting van de maatschappelijke stage was en is. Ik hoorde de heer Bruijn hetzelfde zeggen. Tegelijkertijd hoorde ik de heer Ganzevoort zeggen dat het wetsvoorstel in deze Kamer een hamerstuk was. Ik hoor veel argumenten die betrekking hebben op de Tweede Kamer, maar wij hebben hier een eigen functie. Wij hebben het wetsvoorstel unaniem aangenomen. De vraag is wat straks de argumenten voor deze Kamer zijn om daarvan af te wijken.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Die vraag heb ik genoteerd. Ik kom daar uiteraard inhoudelijk op terug.

Als eerste sluit ik aan bij de memorie van antwoord waar de regering schrijft dat het "bij de maatschappelijke stage gaat (...) om de intrinsieke motivatie van scholen en leerlingen om er een succes van te maken". Maar in het vervolg worden alleen de scholen nog genoemd en zijn de leerlingen uit beeld. Ik sluit op dit punt aan bij wat mevrouw De Vries hierover heeft gezegd. Daarmee heeft de leerling geen zeggenschap meer over het al dan niet volgen van een maatschappelijke stage. Kan de regering duidelijk maken hoe de inspraak en medezeggenschap op dit punt zijn geregeld? En in het verlengde daarvan: kan de regering nog eens duidelijk maken hoe het toezicht op de concrete invulling van maatschappelijk-pedagogische verantwoordelijkheid van scholen en de concretisering van burgerschapsvorming plaatsvindt? Is dat met het risicogericht toezicht van de inspectie niet te ver uit ons blikveld geraakt? Deelt de regering onze visie dat we de vrijheid en verantwoordelijkheid bij de school moeten leggen en tegelijk moeten zorgen voor inhoudelijk en constructief toezicht? En hoe gaat de regering dat dan concreet uitwerken?

Een belangrijke aanname in het huidige wetsvoorstel is dat de in de afgelopen jaren opgebouwde infrastructuur wel zal blijven bestaan — de startmotor van collega Bruijn — en dat daarom de ingeplande bezuiniging geen probleem is voor het voortbestaan van de maatschappelijke stages voor scholen die daar het belang van inzien. Dat lijkt mijn fractie een voorbeeld van wensdenken. De regering heeft geen evaluatie gedaan en heeft daarom geen zicht op de factoren die bepalen waarom de maatschappelijke stages meer of minder succesvol zijn geworden. Ze weet niet welke rol de infrastructuur daarin speelde. Ze weet niet wat de effecten zullen zijn van het niet langer financieren daarvan. En ze weet nog veel minder wat de budgetkorting voor gemeenten op allerlei fronten voor gevolgen heeft voor het al dan niet voortzetten van hun aandeel daarin, bijvoorbeeld de makelaarsfunctie. Welke aanwijzingen heeft de regering als grond voor haar vertrouwen dat de infrastructuur zal blijven bestaan? Bij wijze van voorbeeld verwijs ik naar de interessante website maatschappelijkestage.nl. De voorpagina meldt dat de site per 1 augustus 2014 uit de lucht gaat. Het bijbehorende kenniscentrum is al gestopt. De vrees voor het wegvallen van de infrastructuur is dus niet helemaal denkbeeldig. Mijn fractie begrijpt de overwegingen om de verplichting te schrappen en ze begrijpt ook de keuze om op dit punt te bezuinigen en het geld breder te investeren in het onderwijs. Maar mijn fractie ziet ook dat er de afgelopen jaren wel degelijk positieve effecten zijn gerealiseerd en dat het jammer zou zijn, weggegooid geld zou zijn, als dit alles nu een stille dood sterft. Daarom vraag ik de regering om ervoor te zorgen dat het geen leeg mantra wordt dat scholen die de waarde van een maatschappelijke stage zien die zullen continueren. En voor het antwoord van de regering heb ik een paar concretiseringen waar ik graag een reactie op krijg.

Is de regering ten eerste bereid, te monitoren hoe de maatschappelijke stage en andere vormen van maatschappelijke betrokkenheid van het voortgezet onderwijs zich in de komende jaren ontwikkelen? Wil de regering daarbij ook inzicht geven in de kenmerken van scholen en leerlingenpopulaties waar de maatschappelijke stage en dergelijke bloeien of verdorren? Concreet: blijken bijvoorbeeld sociaal-economische klasse en opleidingsniveau van invloed op de beschikbaarheid van maatschappelijke stages en dergelijke en vindt de regering dat wenselijk? En wil de regering deze Kamer daarover informeren?

Is de regering ten tweede bereid om in overleg met het onderwijsveld, gemeenten en maatschappelijke organisaties en aansluitend bij de ambities van het sectorakkoord VO een brede vorming van leerlingen te bieden en partnerschappen in de regio te versterken, beleid te ontwikkelen waardoor de noodzakelijke infrastructuur behouden blijft of doorontwikkeld wordt om onderwijs en samenleving op elkaar te betrekken en stages en andere vormen van maatschappelijke betrokkenheid te stimuleren? Wil de regering deze Kamer voor de zomer van 2015 informeren over de ontwikkelingen op dit punt en over een duurzame verankering van deze infrastructuur gegeven de voorgenomen bezuinigingen? Stoppen met financieren is één ding, maar stoppen met beleid is toch iets heel anders.

De fractie van GroenLinks is standvastig in haar keuze voor maatschappelijk vormend onderwijs en tegen te veel verplichtingen bij de vormgeving daarvan. Maar voor ze kan instemmen met dit wetsvoorstel wil ze graag bevredigende antwoorden van de regering op haar vragen.

Mevrouw Gerkens i (SP):

Ik vind het verhaal van de heer Ganzevoort toch een beetje ambigu. Hij zegt dat de maatschappelijke stage waarde heeft en dat het goed is als daarmee door wordt gegaan, maar hij vindt dat het niet verplicht hoeft te zijn. Als de heer Ganzevoort het echt belangrijk vindt dat die maatschappelijke stage doorgaat, moet hij wel bereid zijn om daar financiële middelen tegenover te zetten. Ik dacht te begrijpen dat hij net zei dat we dat niet moesten doen of in ieder geval niet te hard moesten proberen, want daarmee zouden we die vrijheid weer beperken. Wat is het nu?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Het grote verschil tussen de partij van mevrouw Gerkens en mijn partij is dat mijn partij vindt dat er verschillende niveaus zijn waarop je een overheidsinterventie kunt plegen. Een verplichting of een verbod is daarvan de scherpste vorm en dat moet je alleen doen als het niet anders kan. Je kunt ook op het niveau van beleidsinterventies, bijvoorbeeld door financieel of anderszins te stimuleren, een gewenste ontwikkeling in stand houden, stimuleren en verder brengen. Op dit concrete punt hebben we aan de regering gevraagd, ervoor te zorgen dat dat beleid verankerd wordt en wordt doorontwikkeld. Het kan zijn dat de regering daarbij tot de conclusie komt — dat zou mij niet verbazen — dat dat ook geld kost. Maar dat is een keuze die wij graag van de regering horen. Wij vinden het niet belangrijk om welke bedragen dat gaat, maar wel dat er in de samenwerking tussen de sector, de gemeente, maatschappelijke organisaties en de regering als aanjager, beleid gestimuleerd worden dat we allemaal van belang vinden.

Mevrouw Gerkens (SP):

Het verbaast mij dat de heer Ganzevoort hierin bijna nog liberaler is dan de VVD, die wel zegt dat er financiële middelen moeten zijn als wij de verplichting afschaffen, zodat het ook vrijwillig door kan gaan. Dat hoor ik de heer Ganzevoort niet zeggen. Vindt de heer Ganzevoort dit wel een belangrijk punt en wil hij de regering daartoe oproepen of wil hij eerst afwachten wat er met praten bereikt kan worden?

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

De heer Ganzevoort zegt namens zijn fractie dat de regering aan zet is om ervoor te zorgen dat het beleid verder ontwikkeld wordt. Het kan zijn dat dit een financiële kant heeft. Dat horen wij dan heel graag. Het kan ook zijn dat de regering zegt: wij kunnen met de sector, die heel veel wil op dit terrein, en met gemeenten, die ook veel willen, en met maatschappelijke organisaties, daar een vorm voor vinden die misschien minder kost dan het nu kost. Misschien kan het wel met bestaande middelen. Ik weet het niet. Dat is een vraag die ik aan de regering gesteld heb. Ik ga er niet op vooruitlopen door nu te zeggen dat het ook financiële kanten heeft. Dat zou best kunnen en wat mij betreft valt daar zeker over te praten.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dan denk ik dat de heer Ganzevoort, die zo goed weet wat de PO-Raad en de VO-raad zeggen, toch een stukje heeft overgeslagen. Het veld zegt namelijk: we willen wel door maar we hebben daar de financiën niet voor.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Ik zeg dat we daar in eerste instantie beleid voor nodig hebben en als dat beleid geld kost, horen we dat graag van de regering.