Plenair Flierman bij behandeling Wet maatschappelijke ondersteuning 2015



Verslag van de vergadering van 7 juli 2014 (2013/2014 nr. 37)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 19.09 uur


De heer Flierman i (CDA):

Mevrouw de voorzitter. Vandaag bespreken wij in deze Kamer het laatste van een reeks ingrijpende voorstellen in het sociaal-maatschappelijk domein, waarmee de regering een aantal belangrijke taken overdraagt aan de gemeenten. Tegelijkertijd is dit het eerste wetsvoorstel waarmee de plannen voor de hervorming van de langdurige zorg vorm krijgen. Die voorstellen hebben grote gevolgen voor het openbaar bestuur, maar hebben natuurlijk in de eerste plaats grote gevolgen voor de burgers in dit land.

De noodzaak van een hervorming van de langdurige zorg staat voor de CDA-fractie niet ter discussie. Uit vele bronnen blijkt dat Nederland aan deze zorg een snel groeiend en veel groter deel van zijn bbp besteedt, dan andere West-Europese landen. Een ingreep in deze sector was dan ook onvermijdelijk als we essentiële zorg duurzaam betaalbaar willen houden. Daarover zijn de meeste partijen het wel eens.

Met het wetsvoorstel dat we vandaag bespreken, wordt de verantwoordelijkheid voor ondersteuning en participatie van mensen die niet meer op eigen kracht aan het maatschappelijk verkeer kunnen deelnemen geheel een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Daarbij wil de regering dat we uitgaan van wat mensen nog wel zelf kunnen of met hun familie of sociaal netwerk kunnen regelen. Aanvullend daarop voorziet de gemeente in ondersteuning in de vorm van algemene voorzieningen of maatwerk.

De kern van deze voorstellen sluit prima aan op het CDA-gedachtegoed. Sommige inleidende passages uit stukken van de regering lijken een-op-een uit ons verkiezingsprogramma geknipt. Ik citeer: "Wij bepleiten een verschuiving binnen de zorg naar preventie en naar zelf- en samen-redzaamheid. (…) We zetten de mens en zijn zorgvraag centraal door hem, waar nodig met ondersteuning vanuit de gemeente, in staat te stellen zo lang als mogelijk zelf de regie op de zorg te voeren. Er hoort ook bij dat mensen zo lang mogelijk in hun eigen thuissituatie kunnen blijven wonen." Voorzitter, kiest u maar of deze tekst uit het CDA-verkiezingsprogramma, of uit een brief van de staatssecretaris aan deze Kamer komt. De staatssecretaris claimt zo nu en dan, in ieder geval in gesprekken met CDA'ers, dat hij eigenlijk vooral CDA-beleid uitvoert. Hoe dan ook, we zouden denken: hulde, wellicht een nieuw lid voor onze partij?

De vraag is echter of onze sympathie voor de hoofdlijn van de decentralisatie en de hervorming van de langdurige zorg stand houdt bij de beoordeling van de uitwerking van die lijn in deze wet, en van de uitvoerbaarheid van de voorstellen. Zijn de randvoorwaarden om deze wet tot een succes te maken aanwezig? Die vraag, de toets op de kwaliteit van wetgeving en op de uitvoerbaarheid ervan, is er bij uitstek één die in deze Kamer aan de orde is. Om die vraag te beantwoorden zal ik in mijn bijdrage het voorstel bezien vanuit het perspectief van de burger, de gemeenten, de zorgaanbieders en vanuit het perspectief van de nationale overheid. Tot slot willen we stilstaan bij de transitie en transformatie.

Burgers die ondersteuning behoeven, zullen vaker worden aangesproken op hun mogelijkheden om zelf, via huisgenoten of hun sociaal netwerk die ondersteuning te regelen. Lukt dat niet, dan biedt de gemeente hulp, in de eerste plaats ondersteuning in de vorm van algemene voorzieningen. Tot zover lijkt alles nog overzichtelijk voor de burger, maar als hij of zij een maatwerkvoorziening nodig heeft wordt dat anders. Dan komt er eerst een onderzoek, waarna een aanvraag kan volgen. In dat onderzoek wordt ook bezien in hoeverre huisgenoten, een sociaal netwerk of mantelzorgers in de hulpbehoefte kunnen voorzien. Een onafhankelijke cliëntondersteuner staat de aanvrager bij. We vragen ons wel af of die ondersteuning inmiddels echt onafhankelijk is geregeld, bijvoorbeeld in afspraken tussen gemeenten, MEE en het ministerie. Zijn daarover inmiddels sluitende afspraken met alle gemeenten gemaakt? Recente signalen van MEE Nederland duiden erop dat dat nog niet geborgd is. Graag horen we hoe de staatssecretaris ervoor gaat zorgen dat dat die afspraken er alsnog en bijtijds komen.

Ook blijft voor ons de vraag of die onderzoeksfase in alle gevallen nodig is. Waar het gaat om een eenduidige ondersteuningsvraag zou men zich toch ook rechtstreeks tot de gemeente kunnen wenden. Die kan altijd nog besluiten dat eerst onderzoek zou moeten plaatsvinden. Uit de antwoorden van de regering zou je kunnen afleiden dat in ieder geval de gemeente kan besluiten dat een voorafgaand onderzoek niet nodig is. Als de gemeente het onderzoek niet of niet tijdig uitvoert, zo lezen we, kan de cliënt wel direct een aanvraag indienen. Zou de staatssecretaris dat nog eens willen verduidelijken?

Daarnaast maken we ons nog steeds grote zorgen over de toeleiding van burgers naar de goede regeling. In aansluiting op ondersteuning is immers sprake van zorg krachtens de Zorgverzekeringswet, en langdurige zorg krachtens de nieuwe Wlz. Wij vrezen dat er tussen gemeenten, zorgverzekeraars en CIZ met regelmaat discussie ontstaat over de vraag wie verantwoordelijk is voor het oppakken van de hulpvraag vanuit de burger. De regering wijst er steeds op dat iedereen zijn verantwoordelijkheid kent, maar het gaat natuurlijk niet om de mensen bij wie de hulpvraag en de betreffende regeling op voorhand duidelijk is, maar vooral om de twijfelgevallen. Niemand heeft voor deze hulpvragers een overkoepelende eindverantwoordelijkheid. Partijen hebben er wel belang bij, in ieder geval financieel, om de hulpvraag door te schuiven, waarmee de hulpvrager dus tussen wal en schip terechtkomt. Onze vragen naar de eindverantwoordelijkheid dienaangaande zijn wat ons betreft nog steeds niet bevredigend beantwoord. Ik hoop dat de staatssecretaris daarin alsnog kan voorzien.

Dan is er de eigen bijdrage. Als je ondersteuning van de gemeente krachtens de Wmo, of zorg op basis van de Wlz nodig hebt, is er een verplichte eigen bijdrage, waarbij met inkomen wordt rekening gehouden. Als je een aandoening hebt waarbij de zorg via de zorgverzekeraar wordt geleverd — dat kan ook een langdurige of levenslange aandoening zijn — dan is die eigen bijdrage er niet, behoudens het voor iedereen geldende eigen risico. Het is ons duidelijk dat het hier om verschillende wettelijke regimes gaat, maar vanuit de burger bezien blijft het onredelijk, of ten minste onlogisch. Wat is nu eigenlijk de logica in de toedeling van cliënten met bepaalde langdurige beperkingen of aandoeningen aan de Wmo, Wlz of zorgverzekeraars? We zouden dat graag nog eens van de staatssecretaris zelf horen.

Een ander aspect, vanuit het perspectief van de burger en ook vanuit dat van de gemeente, is het gegeven dat in de onderbouwing van de taakstelling de grootste bezuiniging juist op de hulp in het huishouden is gelegd. Dat lijkt ons onlogisch, juist als je ernaar streeft mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. Ook verschillende wethouders, onder andere uit de grote steden, maken zich op dit punt terecht grote zorgen. We horen graag nog eens uitgelegd waarom dit naar het oordeel van de staatssecretaris wel logisch is, wij horen eerlijk gezegd nog liever dat hij nog ruimte ziet om op dit punt aan de zorg tegemoet te komen.

Dat brengt mij bij het perspectief van de gemeente. Ook vanuit dat perspectief zijn er nog tal van vragen. De belangrijkste is natuurlijk of uiteindelijk de beleidsvrijheid en de financiële ruimte van de gemeenten toereikend zijn. Wil een gemeente adequaat maatwerk kunnen leveren dan moet ze veel beleidsvrijheid hebben. We zien achter in de parlementaire discussie voortdurend pogingen om die beleidsruimte in te perken door kaders te formuleren, rechten veilig te stellen en budgetten te oormerken. Ik denk onder meer aan het amendement-Van Dijk/Van 't Woud op stuk nr. 89, dat beoogt de aanspraken uit de "oude" Wmo zonder meer over te hevelen naar de nieuwe wet. Officieel is de staatssecretaris blij met dat amendement, maar als je echt beleidsvrijheid nastreeft voor gemeenten, kan dat niet waar zijn. Zou de staatssecretaris hierop willen ingaan?

Naarmate de beleidsvrijheid verder beperkt wordt, zal het lastiger worden om met de sterk gekrompen budgetten op lokaal niveau maatwerk te leveren. De CDA-fractie heeft veel vertrouwen in de mogelijkheden en het verantwoordelijkheidsbesef op lokaal niveau, maar men moet naast de beleidsruimte ook de financiële mogelijkheden hebben. Inmiddels is voor het overgangsjaar 2015 de nodige pijn weggenomen, en daarmee zijn de aanspraken van de huidige cliënten voor een belangrijk stuk veiliggesteld, maar in 2016 wordt het echt spannend. Is er dan voldoende ruimte, ook voor nieuwe cliënten? Zeker is het niet, dat is het enige wat vaststaat. Dat brengt me tot de vraag hoe de regering kijkt naar het budget voor 2016. Is er de bereidheid om, indien de monitoring uitwijst dat er bijvoorbeeld voor nieuwe cliënten te weinig ruimte is, alsnog extra budget aan het Gemeentefonds toe te voegen? Wij zouden graag een reactie van de regering horen.

Naast het totaalbedrag is de verdeling van het budget over de gemeenten een belangrijk gegeven. De cijfers zijn in mei verstrekt, maar deze leiden nog tot heel veel vragen, en tot onverklaarbare verschillen. Hoe ver is men inmiddels met de beoordeling van het materiaal en hoe worden eventuele problemen opgelost? Kan de staatssecretaris, of wellicht de minister als beheerder van het Gemeentefonds, daar een toelichting op geven? Gemeenten hebben pas dit najaar zicht op de werkelijke aantallen cliënten in hun gemeenten, en eigenlijk kan men dan pas echt beoordelen of gemeenten de huidige en de toekomstige vraag aankunnen. Eigenlijk kunnen we pas dan bepalen of de invoering van de Wmo haalbaar is.

Wij horen ook graag hoe de regering denkt over de ontwikkeling van de financiële ruimte de komende jaren bij de gemeenten. Tot nu toe liep die in de pas met de ontwikkeling van de rijksbegroting, maar nu een zo belangrijk segment van overheidszorg wordt overgedragen aan gemeenten, rijst de vraag of een trendmatige aanpassing nog wel volstaat. De volumegroei van het budget van het ministerie van VWS was de afgelopen jaren aanmerkelijk hoger dan de trend. In hoeverre worden gemeenten in de toekomst gecompenseerd indien de vraag naar de ondersteuning waar zij verantwoordelijk voor zijn meer dan nu voorzien groeit? Hoe ziet de beheerder van het Gemeentefonds dat? Ik merk daarbij op dat de andere twee partijen in het zorgstelsel, de verzekeraars en het Rijk via de AWBZ, veel meer mogelijkheden hebben om extra inkomsten te genereren indien de ontwikkeling van de vraag naar zorg daartoe aanleiding geeft, namelijk via premie- of belastingverhogingen.

Dat brengt ons ook nog even bij het gemeentelijk belastinggebied. De minister van Binnenlandse Zaken spreekt in zijn brief aan de Tweede Kamer van de grootste decentralisatieoperatie van de afgelopen decennia. Dan rijst voor ons de vraag of de gemeenten ook niet meer financiële armslag via hun eigen belastinggebied zouden moeten krijgen. Als de gemeenten als democratisch werkende lichamen in het brede sociale domein echte afwegingen moeten kunnen maken, horen daar de mogelijkheid en het recht bij om de inwoners via een belasting een bijdrage te vragen. Het eigen belastinggebied van gemeenten is echter de afgelopen jaren alleen maar verkleind. Dat vinden wij een ongerijmdheid. Ik wil hier niet op een concrete vorm ingaan, maar een verruiming, uiteraard met een gelijktijdige, liefst forsere vermindering van belastingdruk op nationale schaal zou niet onlogisch zijn. Zou de minister van Binnenlandse Zaken hier eens op willen reflecteren?

Gemeenten moeten ook organisatorisch klaar zijn voor hun nieuwe taken, inclusief de taken die zij krachtens de wetgeving die wij hier al aanvaard hebben, op hun bord krijgen. Ook daar hebben wij grote zorgen. Pas na aanvaarding van deze wet kunnen feitelijke cliëntgegevens ter beschikking komen. De gemeenten moeten voor 1 oktober met aanbieders tot afspraken komen, voor 1 november een beleidsplan en verordening maken en voor 1 januari de eerste besluiten nemen. In feite hebben zij voor de inkoop goed twee maanden en voor besluitvorming rond het beleid en de regels drie maanden de tijd. De omgekeerde volgorde, eerst informatie verzamelen, dan het beleid bepalen en op basis daarvan de inkoop laten plaatsvinden, lijkt ons overigens veel logischer. Dat kost dan wel wat meer tijd dan vier maanden. Daarbij moet men dan ook nog leren omgaan met de nieuwe opgaven. De gemeentelijke medewerkers moeten als het ware in de huid van de cliënt kruipen. Dat is beslist niet elke ambtelijk medewerker meteen gegeven. Dit is een enorme opgave in korte tijd. Hoewel iedereen optimistisch is, is er geen zekerheid. Ook in dit opzicht zou een definitief besluit over invoeren op een later moment zinvol zijn.

Een bijkomend aspect is dat vrijwel alle gemeentebesturen net nieuw zijn samengesteld. De staatssecretaris heeft veel vertrouwen in die besturen, maar dat neemt niet weg dat je je mag afvragen of je ze al meteen met zo'n enorme taak moet opzadelen.

Waar nodig gaan de gemeenten samenwerken op grond van de Wgr. De democratische controle op de uitvoering van een aantal Wmo-taken, een terrein dat uitermate beleidsgevoelig is en waar wij juist verlangen dat gemeenten er bewust keuzes maken, wordt daarmee op afstand gezet. Naar ik begrijp wil de regering in een ander opzicht de indirecte bestuurslaag juist in betekenis terugdringen. Hoe rijmt zij die inzet met de ontwikkelingen in het kader van de Wmo? Zou de minister van Binnenlandse Zaken daarop willen ingaan?

Dat brengt mij bij de aanbieders van zorg. Ook daarover leven nog veel vragen. In algemene zin bekruipt je soms ook wel het gevoel dat er terecht aandacht is voor de gemeenten als beleidsbepalers, terwijl de uitvoerders het maar moeten zien te rooien. Dat lijkt ons niet juist. In de eerste plaats is het de vraag hoe je als aanbieder omgaat met forse verschillen in gemeentelijke beleidsinzet. Onverminderd het belang van die beleidsruimte moet het voor aanbieders wel te managen zijn. Je kunt verwachten dat er op termijn een aantal basisvormen voor de uitvoering van beleid overblijven waar elke gemeente met een eigen inkleuring voor kiest. Overigens lijkt het me zelfs dan voor uitvoerend medewerkers van een aanbieder lastig bijhouden dat bij het passeren van de gemeentegrens de inzet kan veranderen.

Maar zover is het nog niet. Voorlopig is er vooral onduidelijkheid rond de vraag wat en hoeveel gemeenten bij wie gaan aankopen. De contracten tussen gemeenten en aanbieders moeten op 1 oktober rond zijn, maar als een aanbieder moet anticiperen op verlies aan werk, zal hij al veel eerder een ontslagprocedure inzetten. Immers, die vergt om en nabij een halfjaar. Gevolg: grote onzekerheid bij medewerkers en hun gezinnen, zeker in regio's waar het economisch niet voor de wind gaat. Ik sprak onlangs een wethouder uit zo'n gemeente, en die zei mij: de crisis heeft de mannen in onze gemeente, die in de bouw werkten, hard geraakt, en nu worden hun vrouwen, die veelal in de zorg werkzaam zijn, ook nog getroffen. Dat zijn sociale drama's, misschien niet meteen hier in de Randstad, maar zeker in andere delen van ons land. Wat doen we nu? Hebben de gemeenten ook hierin veel beleidsruimte en mogen ze het uitzoeken? Of kijkt de regering wat zij kan doen? Ik hoor graag een reactie.

Voorts zijn er vragen rond de overgang van onderneming. Is de voorliggende wet mede als gevolg van amendering niet een ticket om inefficiency van de ene naar de andere organisatie te verhuizen? Verschillende instanties benadrukken dat er een gerede kans is dat de rechter zal oordelen dat er wel degelijk sprake is van overgang van onderneming, ook al zegt de regering dat daarvan geen sprake is. Wil de staatssecretaris daar nog eens op ingaan, en dan ook expliciet de impact van amendering in de Tweede Kamer meenemen?

In de "oude" Wmo was het uitgangspunt dat de gemeenten niet zelf als aanbieder zouden optreden. Die bepaling is geschrapt. De vraag is nu of we willen dat de aanbieders van zorg in een private markt opereren, of dat we steeds meer regels gaan stellen. De wet lijkt, zeker na amendering, in dit opzicht op twee gedachten te hinken. Bovendien zijn er gemeenten die de uitvoering van de Wmo in eigen hand willen nemen. Nu willen wij gemeenten niet de ruimte ontnemen om op dit vlak eigen keuzes te maken, maar dat moet wel in een situatie van level playing field. Hoe ziet de regering dat en wordt de Wet markt en overheid, de andere Wmo, in dit kader van toepassing?

Een ander belangrijk thema is wat ons betreft de fiscale problematiek. Op zorg is geen btw verschuldigd, maar op het moment dat de ene aanbieder personeel bij de andere inleent, wel. De staatssecretaris verwijst in de stukken naar overleg met de fiscus, maar dat is nog niet afgerond en de fiscus staat niet meteen bekend als het meest meegaande onderdeel van de rijksdienst. Hoe staat het nu met dit overleg? Wij vinden het noodzakelijk dat dit helder is geregeld voordat de wet in werking treedt. Graag een reactie van de staatssecretaris.

Nu mensen langer thuis gaan wonen, zal er ook behoefte zijn aan meer aangepaste woningen. Verzorgings- en verpleeghuizen komen tegelijkertijd leeg te staan, omdat de verwijzing daarheen vermindert. De regering wijst op de mogelijkheden tot het ombouwen van deze voorraad voor zeg maar de Wmo-doelgroep. Daarnaast verwachten wij echter dat ook de noodzaak zal ontstaan om gewone woningen aan te passen. Weliswaar is er een beperking van de verhuurderheffing als een corporatie investeert in het ombouwen van verpleeg- of verzorgingshuizen. Is dat niet zo bij ombouw van de gewone voorraad? De woningcorporaties worden echter door de regering ook fors beperkt in hun investeringsruimte. Hoe gaan we dit dilemma aanpakken? Ziet de regering ruimte om voor corporaties en zorgaanbieders meer mogelijkheden te scheppen om in aangepaste woningen te investeren?

Hoewel geen aanbieders in letterlijke zin, noem ik hier toch ook nog de zorgverzekeraars. Zij krijgen in het gehele stelsel een belangrijke taak, maar zijn veel minder direct aanspreekbaar dan gemeenten. Welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om hen aan te spreken, en hen zo nodig, collectief of individueel, te kunnen corrigeren?

Dat brengt mij bij de rijksoverheid, die stelselverantwoordelijk blijft. Wat verstaan we daar eigenlijk onder? Dat zaken gemonitord worden? Akkoord, maar wat doen we als er problemen worden geconstateerd? In de richting van een individuele gemeente is nog wel het een en ander voorzien, maar welke mogelijkheden ziet de staatssecretaris om andere partijen, zoals de zorgverzekeraars, aan te sturen als zich generieke problemen aandienen, zoals een tekort aan budget? Waaruit bestaat dan de hulp die de regering gaat bieden? Betere regelgeving, dat wil zeggen meer mogelijkheden voor de spelers in het veld om hun taak goed op te pakken? De vraag of gemeenten, CIZ en zorgverzekeraar er bij "grensgevallen" uitkomen, noemde ik al als een potentieel probleem. Evenzo de vraag of het denkbaar is dat extra budget beschikbaar komt als blijkt dat de zorgvraag meer dan trendmatig toeneemt.

De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de SVB en het CAK, die beide voor de gemeenten taken gaan uitvoeren, blijft uiteindelijk op nationaal niveau berusten. Is voldoende gewaarborgd dat de gebruikers, in casu gemeenten, betekenisvolle zeggenschap krijgen? Wil de staatssecretaris hier nog eens op ingaan?

Mevrouw Barth i (PvdA):

Ik wil de heer Flierman graag een verhelderende vraag stellen. Ik heb hem aan het begin van zijn betoog horen zeggen dat het CDA het belangrijk vindt dat de snelheid van de groei van de zorgkosten naar beneden gaat. Dat heb ik hem horen zeggen. Tegelijk heb ik de heer Flierman een paar keer in zijn inbreng horen zeggen dat er naar zijn mening geld bij moet als het heel moeilijk wordt, als blijkt dat de uitgaven boven trendmatig stijgen. Hoe verhouden die twee uitgangspunten zich tot elkaar in zijn inbreng?

De heer Flierman (CDA):

Dat lijkt mij toch niet zo ingewikkeld? We hebben gezien dat de uitgaven voor zorg, macro bezien, fors gegroeid zijn; die zijn veel forser gegroeid dan in andere West-Europese landen. Dat die uitgaven onder controle gebracht moeten worden, staat voor ons en veel andere partijen — waaronder die van mevrouw Barth volgens mij — dus helemaal vast. Dat neemt niet weg dat als je één niveau dieper kijkt en je constateert dat er concrete problemen zijn bij gemeenten, bijvoorbeeld omdat de zorgvraag in de doelgroep toeneemt of omdat de verwachte oplossingsruimte, die bijvoorbeeld zit in het inschakelen van sociale netwerken en mantelzorgers, niet zo groot is als de regering nu verwacht, je te maken krijgt met een heel lastig probleem. Het lijkt mij niet de bedoeling dat gemeenten dan met de rommel en de problematiek blijven zitten en maar moeten zien hoe zij het oplossen. Ik vind dat het Rijk daarop aanspreekbaar moet zijn. Dat kan in laatste instantie ook betekenen dat er extra budget beschikbaar komt. Er is tenslotte in de afgelopen maanden in een aantal rondes ook extra budget beschikbaar gekomen.

Mevrouw Barth (PvdA):

Dat uitgangspunt snap ik heel goed. Tegelijkertijd vraag ik mij het volgende af. U zegt dat gemeenten niet met de rommel mogen blijven zitten. Waar moet dan, in de visie van het CDA, de beperking van de snelheid van de groei vandaan komen?

De heer Flierman (CDA):

Het debat daarover is veel breder dan dit debat. We hebben nu eenmaal met een aantal demografische gegevens te maken. Die betekenen dat de doelgroep in de komende jaren groeit, dat nadrukkelijk moet worden nagedacht over de vraag: hoe kunnen we de ondersteuning aan mensen anders organiseren dan alleen via de AWBZ of via rijksfinanciering? Gemeenten hebben bewezen dat zij dat effectiever kunnen doen dan het Rijk. Dat is naar mijn mening een vaststaand feit. Ik hoop dan ook dat we hiermee een heel eind komen. Als blijkt dat we toch met een aantal ernstige probleemsituaties blijven zitten of als de problematiek in sommige gemeenten zo groot blijkt te zijn dat daaraan iets gedaan moet worden, dan mag dat niet worden uitgesloten. Waar het budget dan vandaan komt, is een macroafweging die we dan zullen moeten maken met alle plussen en minnen die in de begroting verwerkt worden. Ik wil daarin nu nog geen keuzes maken.

We hebben het in dit proces steeds over transitie en transformatie. Tot slot van mijn bijdrage wil ik bij beide nog stilstaan. De transitie gaat over de overdracht van taken, dus over de eerstkomende maanden en ook wel over de start van het werk in de nieuwe situatie. We hebben daar talrijke vragen over gesteld, maar gerust zijn we niet. De berichten over de haalbaarheid van de hele operatie zijn eerder verontrustend. Wat zegt de voortgangsmonitor voor de gemeenten, inclusief de vijf focuspunten, nu? We hebben zondagmiddag de laatste rapportage ontvangen. Welke kleur heeft die rapportage volgens de staatssecretaris? Groen, alles gaat naar wens, of oranje — en dan niet in voetbaltermen, voorzitter — of rood? Er zijn teams die waar nodig gemeenten ondersteunen. Voor zover het om ambtelijk-technische problemen gaat, zal dat ongetwijfeld zinvol zijn, maar bestuurlijk-politieke complicaties? Die worden door zo'n ambtelijk team uit Den Haag niet opgelost. Juist dat type problemen moet in de gemeente in onderling overleg worden opgelost. Dat vergt enige tijd, en die is er niet. Hoe ziet de staatssecretaris dat?

De regering gaat een algemene transitiecommissie voor de decentralisaties instellen, maar over de inrichting weten we nog niets. Wellicht kan de minister van BZK daarop morgenochtend ingaan. Een transitieautoriteit, die we voor de Jeugdwet wel hebben ingesteld, komt er voor de Wmo niet. Dat is temeer merkwaardig, nu bij de Wmo in korter tijdsbestek zaken geregeld moeten worden. Ook de aanbieders vragen om een plek waar ze concrete zorgen kunnen neerleggen. Zou een met bevoegdheden beklede autoriteit ook hier toch niet zinvol zijn? Of zou de transitiecommissie een bevoegdheid, of ten minste een hele zware adviestaak, in het bepalen van het invoeringsmoment moeten krijgen? Ik hoor hierop graag een reactie van de regering.

We hebben de staatssecretaris gevraagd of er een "go/no-go"-moment is en zo ja, wanneer. Zicht op de voortgang van de voorbereidingen bij gemeenten, zicht op de afspraken en contracten met aanbieders en zicht op de budgetten en cliëntgegevens komen eerst dit najaar aan de orde. Kan de regering de hele operatie nog uitstellen, als partijen in het veld, gemeenten en aanbieders nog niet klaar blijken te zijn? Voor zover wij nu begrijpen zal de trein, mocht de wet morgen aangenomen worden, gaan rijden en niet meer te stoppen zijn. Graag hoor ik van de staatssecretaris expliciet of dit juist is. De mogelijkheid om de wet nu aan te nemen, maar de invoering naar 1 januari 2016 te verschuiven en intussen veel zaken nader uit te werken en te preciseren, lijkt niet meer aan de orde. Begrijpen wij dat goed? Voor mijn fractie is dit een kernpunt en daarom wil ik graag een heldere reactie.

Tot slot de transformatie. Dan hebben we het over de ingrijpende verandering in de manier waarop naar ondersteuning en zorg wordt gekeken door burgers, gemeenten en aanbieders en ook door de nationale overheid. We hebben het ook over de verschuivingen in de takenpakketten tussen gemeenten en Rijk. Twee omwentelingen tegelijk! Burgers moeten wennen aan een nieuwe opvatting van de overheid, met name van de gemeenten over ondersteuning voor henzelf en voor hun rol in de ondersteuning van hun naasten. Gemeenten moeten wennen aan de gedaanteverwisseling in het gemeentelijke takenpakket. Onze oud-collega Kim Putters is er in zijn rol als directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau nog niet gerust op dat dat allemaal goed gaat. Ook hij wijst er in ieder geval op dat er tijd nodig is. Zouden de staatssecretaris en de minister nog eens willen reageren op zijn essay?

Het opnemen van een nieuwe verantwoordelijkheid is moeilijk, maar het overdragen en loslaten is misschien nog wel moeilijker. Iedereen die zijn kinderen volwassen ziet worden — de staatssecretaris en ik hebben er vorige week nog even over gekletst — weet hoe lastig dat is. Als dat op individueel niveau zo is, is het zeker op institutioneel niveau zo. Zijn de regering, het parlement, de ministeries en de landelijke koepel- en belangenorganisaties die ook deel uitmaken van dat systeem bereid en in staat om hun taak los te laten? Kunnen zij accepteren dat gemeenteraden, wethouders en gemeentelijke organisaties erover gaan en dat die recht hebben op successen, maar ook op mislukkingen, waar je weer veel van leert? Kunnen we toezien terwijl de gemeenten zelf van fouten leren en problemen oppakken? Of worden er meteen Kamervragen gesteld en moet de regering actie ondernemen? Recente opmerkingen van de PvdA in de Tweede Kamer over armoedebeleid, waar budgetten weer geoormerkt moeten worden, stellen ons in ieder geval niet gerust. Men mag graag de vrees uiten dat het geld aan lantarenpalen wordt besteed — we hoorden het zo-even ook weer — maar dat is natuurlijk een karikatuur van het democratisch proces op lokaal niveau, nog afgezien van het gegeven dat lantarenpalen heel nuttig zijn als je het gevoel van veiligheid wilt bevorderen. En dat was toch ook een prioriteit?

Voor onze fractie zal de grote decentralisatie pas echt geslaagd zijn, als er een bestendige verandering in het denken tot stand komt. Dan hebben we het zowel over opvattingen aangaande de eigen verantwoordelijkheid van burgers, ook voor hun familie en omgeving, als over opvattingen aangaande de rol en de ruimte die je gemeenten wilt laten. We vragen ons echter vooralsnog met ernstige zorg af of de randvoorwaarden voor het succes van die operatie thans al aanwezig zijn. We zien de antwoorden van de regering dan ook met grote belangstelling tegemoet.