Plenair Slagter-Roukema bij behandeling Wet langdurige zorg



Verslag van de vergadering van 25 november 2014 (2014/2015 nr. 9)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.28 uur


Mevrouw Slagter-Roukema i (SP):

Voorzitter. Ik voer het woord mede namens de Partij voor de Dieren. Vandaag debatteren wij met de staatssecretaris van VWS over het wetsvoorstel dat strekt tot invoering van een nieuwe Wet langdurige zorg ter vervanging van de huidige Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. De reikwijdte van de Wlz is aanzienlijk beperkter dan die van de AWBZ, omdat grote delen daarvan worden overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet en de Wmo 2015. Het debat van vandaag is het derde grote debat. Naast het debat over de Wmo was er ook het debat over de Jeugdwet dat wij met de staatssecretaris voerden over de herziening van de langdurige zorg en de daarmee gepaard gaande overheveling van verantwoordelijkheden naar gemeenten en zorgverzekeraars. Laat ik maar met de deur in huis vallen: wij vinden dat ook deze stelselhervorming te snel, te ondoordacht, te onzorgvuldig en onder ontoelaatbare bezuinigingsdruk tot stand moet komen.

Ook tijdens beide voorgaande debatten heb ik namens mijn fractie betoogd dat wij het nut en de noodzaak van een stelselherziening wel inzien. Ook wij zijn voor betere kwaliteit van de zorg. Wij zijn voor maatwerk en ondersteunen de gedachte dat mensen zo lang mogelijk in staat moeten worden gesteld om in hun eigen huis te blijven wonen. Tijdens beide debatten heb ik betoogd dat wij de idealen en de vergezichten van de staatssecretaris over een inclusieve samenleving delen. Ik heb echter ook gewezen op de onvoldragenheid en de overhaastheid van die beide wetsvoorstellen. Het zijn mooie plannen als blauwdruk. Ik vreesde echter de vele nog onvoorziene gevolgen als met de uitvoering zou worden gestart.

De heer Flierman i (CDA):

Ik heb een kleine vraag aan mevrouw Slagter. Steunt haar fractie ook de gedachte dat het inmiddels noodzakelijk is om iets te doen aan beheersing van de uitgaven in de zorg?

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ja, ik zei dat ik het zal hebben over het nut en ook de noodzaak. Daarmee bedoel ik uiteraard dat kostenbeheersing ook een belangrijk punt kan zijn. Daarnaast moeten wij echter wel kunnen discussiëren over de vraag hoeveel geld wij dan met elkaar overhebben voor de langdurige zorg. Dat staat wat mij betreft toch in een iets ander perspectief dan door de coalitie wordt gepresenteerd.

Ik zei al dat beide wetsvoorstellen onvoldragen en overhaast waren. Het waren mooie plannen als blauwdruk. Ik vreesde echter de vele nog onvoorziene gevolgen als met de uitvoering zou worden gestart. De beide transities, die qua aard, omvang en intensiteit hun weerga niet kennen, zouden niet belast moeten worden met de dwingende bezuinigingstaakstelling, afgesproken in het coalitieakkoord van 29 oktober 2012. Gemeenten kregen verder veel te weinig tijd om zich erop voor te bereiden.

De kloof tussen beleid en uitvoering is gedurende het afgelopen jaar gaandeweg steeds duidelijker en pijnlijker geworden. De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd en de Transitie Autoriteit Jeugd, de laatste ingesteld op verzoek van deze Kamer, meldden beide in steeds verontrustender rapportages wat er allemaal nog niet per 1 januari 2015 voor de jeugd van 0 tot 18 jaar is geregeld. De staatssecretaris zal her en der aanwijzingen moeten geven of zelfs als plaatsvervanger contracten met instellingen moeten sluiten. Veel ouders van kinderen die nu zorg ontvangen en veel zorgaanbieders die deze zorg verlenen, verkeren nog steeds in onzekerheid over de vraag hoe dat geregeld is, waar ze zich moeten melden en of ze überhaupt nog hulp kunnen krijgen of verlenen na 1 januari.

Gemeenten, die aan de keukentafel gesprekken met burgers zouden gaan voeren om ondersteuning op maat aan te bieden, schaffen de huishoudelijke hulp massaal af terwijl de aanwezigheid daarvan toch een eerste voorwaarde lijkt om ouderen en gehandicapten langer thuis te laten wonen. De bedoeling was dat gemeenten de mensen zouden opzoeken. In werkelijkheid wordt deze hulp zonder verdere uitleg gestopt, is ook mijn ervaring. Van mensen die niet zonder deze hulp kunnen — het gaat onder andere om sociaal geïsoleerde of beginnend dementerende mensen — wordt wel verwacht dat ze zo zelfredzaam zijn dat ze zelf het gesprek met de gemeente aangaan.

Hoe is het toch mogelijk dat beleidsmakers altijd de neiging hebben om majeure veranderingen, zoals deze nu voor de deur staan, gelijktijdig voor heel ons land door te willen voeren, zonder een goed gecontroleerd experiment of pilots? Er is toch nog geen enkele evidence dat het in de toekomst allemaal gaat werken zoals wordt beoogd? Daarmee doel ik zowel op het nut als op de noodzaak, namelijk het inderdaad opleveren van bezuinigingen. Wij vinden dat onverantwoord en houden ons hart vast. Ik wil daarmee overigens niet zeggen dat de staatssecretaris niet zijn stinkende best doet. Als rondreizende vertegenwoordiger in goede bedoelingen reist hij van Wmo-tafel naar cockpitoverleg. Hij lijkt overal aanwezig om noodverbanden te leggen en brandjes te blussen.

De heer Flierman (CDA):

Ik kom even terug op het vorige punt. Mevrouw Slagter keek mij aan of zij mij uitdaagde nog te reageren. Daar wil ik graag op ingaan. Mijn beeld is dat mevrouw Slagter zegt dat zij het in theorie eens is met mijn gedachte dat ook beheersing van uitgaven noodzakelijk is, maar dat dit in de praktijk niet betekent dat er bezuinigd moet worden. Is dat de correcte samenvatting van het SP-standpunt?

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Nee, absoluut niet. Ik heb alleen gezegd dat de vraag hoeveel wij er met elkaar voor overhebben een discussie waard is. Daarnaast ben ik het eens met de heer Flierman dat de uitgaven uit de pan zijn gerezen doordat er steeds uitbreiding van de indicaties plaatsvond en er oneigenlijk gebruik van werd gemaakt. Dat is allemaal waar. Het is echter ook waar dat het beschavingspeil van een land moet worden afgemeten aan wat men overheeft voor zorg voor mensen over wie het in de Wlz gaat.

De heer Flierman (CDA):

Dat ben ik natuurlijk met mevrouw Slagter eens. Wij hoeven niet meteen tot een bananenrepubliek te vervallen. Maar anders dan eerder door de PVV-fractie is gesuggereerd, wil ik bepaald niet zeggen dat Nederland met wat er nu wordt voorgesteld een onbeschaafd land wordt.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Nou, dat hangt ervan af. Ik vind dat wij een beschaafd land zijn en dat wij daarom ook goed moeten zorgen voor onze ouderen, langdurig zieken en mensen die langdurige zorg in de nabijheid nodig hebben. Ik vind ook, zoals ik net al zei, dat de kosten van de AWBZ voor een deel onbeteugelbaar zijn geworden doordat de indicaties te veel zijn uitgebreid. Dat er dus naar gekeken wordt, vind ik helemaal prima. Verder zal ik ook betogen dat door de manier waarop het nu gebeurt, door de snelheid, de overhaastheid en de ondoordachtheid, de kansen op brokken en ongelukken op de loer liggen. Daarvoor wil waarschuwen.

Mevrouw Popken i (PVV):

ik wil kort reageren op de heer Flierman. Wat de PVV-fractie betreft, is met deze wet de beschaving voorbij.

Mevrouw Barth i (PvdA):

Ik wil mevrouw Slagter nog voorhouden dat Nederland met kop en schouders boven de hele rest van de wereld uitsteekt als de uitgaven aan langdurige zorg een graadmeter zijn voor de mate van beschaving van een land. Er is namelijk geen land op de wereld te vinden waar zoveel geld wordt uitgegeven aan de langdurige zorg als hier. Ook landen als Zweden, Noorwegen, Denemarken en Duitsland, ook allemaal heel beschaafde, solidaire landen met een sterke verzorgingsstaat, geven met afstand niet zoveel geld aan de langdurige zorg uit als wij doen.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Deze opmerking neem ik voor kennisgeving aan. Daarmee ben ik het natuurlijk eens. Daarom zeg ik dat er nut en noodzaak bestaan voor hervormingen, maar dat je wel kunt bekijken op welke manier je die uitvoert. Daarom gaat het mij met name.

Mevrouw Barth (PvdA):

Ik sloeg even aan op de opmerking van mevrouw Slagter dat nog viel te bezien of Nederland nog wel een beschaafd land is na de invoering van de Wlz. Ook na de invoering van de Wlz liggen de uitgaven aan langdurige zorg in Nederland namelijk nog steeds tientallen procenten hoger dan in heel veel andere Europese landen.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik ben van mening dat mevrouw Barth mijn woorden verdraait. Ik neem daar dan ook afstand van.

Mevrouw Popken (PVV):

Ik hoop dat mijn gewaardeerde collega het met mij eens is dat wij in dit land verder moeten kijken dan cijfers en bedragen en dat het gaat om de mensen over wie wij het hier hebben. Deze Wlz laat de mensen in de kou staan.

Mevrouw Slagter-Roukema (SP):

Ik vervolg mijn betoog. Ik zei al dat de staatssecretaris zijn best doet. Ik vond zelfs ergens dat hij in staat is om tien vingers aan een pols te houden. Dat vond ik best knap. Maar toch: de termen ondoordacht en overhaast gelden ook voor de uitvoering van het voorliggende wetsvoorstel. Ook hierover leven bij mijn fractie veel vragen en zorgen. Ze zijn in feite dezelfde als bij de bespreking van de Jeugdwet en de Wmo. Ze zijn echter nog pregnanter, gezien de tijd die ons rest tot de invoering per 1 januari 2015. Wat doen we onszelf en de mensen die met alle veranderingen te maken krijgen, van 800.000 AWBZ-geïndiceerden naar 200.000 Wlz-geïndiceerden straks, aan door zo'n ingrijpende stelselherziening in zo korte tijd te willen behandelen? De tijd voor onderzoek naar de consequenties van het wetvoorstel, dat tijdens de discussies in de Tweede Kamer ook nog aanmerkelijk geamendeerd is, en voor de reflectie, bij uitstek de taak van de Eerste Kamer, is ons niet gegund. Door het vooruitlopen op de uitvoering van dit nog niet aangenomen wetsvoorstel is er in het land een dynamiek ontstaan waarvan wij als senatoren kennis kunnen nemen en waarbij wij het gevoel krijgen dat we achter de feiten aanlopen. Juist in het voorliggende wetsvoorstel blijken er van dag tot dag nieuwe koerswijzigingen en nieuwe onzekerheden op te duiken — mevrouw Scholten wees er ook al op — voor steeds weer andere groepen. Het is onmogelijk om het overzicht up-to-date te houden. De brieven en rapporten van de staatssecretaris buitelen over elkaar heen. Hoe kijkt de staatssecretaris nu zelf aan tegen het tot nu toe gelopen traject? Hij moet toch wel met ons van mening zijn dat, als wij het hebben over kinderen en volwassenen die voor hun bestaan afhankelijk zijn van intensieve verzorging en begeleiding, bij het goed regelen van langdurige zorg, de zorgvuldigheid niet mag lijden onder de snelheid waarmee de veranderingen moeten worden doorgevoerd? Haastige spoed brengt zelden wat goeds! Ik vrees de ongelukken die neerslaan op de burgers, patiënten en werknemers in de zorg, en velen vrezen dat met mij.

In de beide voorbereidende onderzoeken heb ik namens mijn fractie veel vragen gesteld. Er was en er is veel onduidelijk, maar veel vragen zijn beantwoord in de beide memories van antwoord. Ik heb dan ook respect voor de snelheid en uitgebreidheid van de beantwoording. Dat is weliswaar een compliment voor de ambtenaren van VWS, maar het wil niet zeggen dat er niet nog meer en ook weer nieuwe vragen zijn. Dat heeft ook te maken met de ingewikkeldheid van de materie. In veel gevallen valt het ook niet uit te leggen. Kijk maar naar de mailtjes van ongeruste ouders met kinderen met een complexe zorgvraag, en de mailtjes van volwassenen die vaak met bewonderenswaardige moed en vindingrijkheid in staat waren onder de AWBZ een zelfstandig bestaan op te bouwen. Zij vrezen nu voor hun toekomst en soms letterlijk voor hun leven.

Naar de inschatting van mijn fractie zal het grootste probleem de komende maanden het antwoord op de vraag zijn in welk domein iemand thuishoort en op welke vorm van zorg hij of zij recht heeft na de uitkleding van de AWBZ. Ondanks de, naar de mening van de staatssecretaris, duidelijke afbakening ten opzichte van de aanpalende wetten en de duidelijke criteria met betrekking tot de instroom in de Wlz, denken wij dat er toch veel randgevallen zullen blijken te zijn die, als daar geen oog voor is, als hete aardappels tussen zorgverzekeraar, gemeente en zorgkantoor heen en weer worden geschoven. Dat zijn de puzzelstukjes waarover mevrouw Scholten sprak.

Uitgangspunt voor de Wlz is dat deze geen behandelwet moet heten. Alleen mensen die geen enkel perspectief op "beter" worden hebben, vallen eronder. Voor ons gevoel is dat een erg beperkte manier om naar zorg te kijken, maar het is wel de reden waarom thuiswonende kinderen met meervoudige aandoeningen niet onder de Wlz vallen maar onder de Jeugdwet en de Zorgverzekeringswet. De gedachte achter de Jeugdwet is om zo vroeg mogelijk te interveniëren bij problemen met opgroeien en opvoeden. Passen langdurig zieke kinderen daar wel in? De bedoeling van de Wmo is de participatie en de zelfredzaamheid te ondersteunen. Geldt dat ook voor kinderen die hun leven lang zijn aangewezen op specialistische zorg en begeleiding? Via de Zorgverzekeringswet is de wijkverpleging wel het aangewezen loket voor deze kinderen, maar omdat de zorg zo zwaar is dat zij zonder wijkverpleging en de zorg van hun ouders niet thuis kunnen wonen, ligt het voor de hand dat zorgverzekeraars er al snel op zullen aandringen om toch een Wlz-indicatie aan te vragen. De zorgverzekeraars hebben al een duidelijk signaal afgegeven dat zij vrezen voor de financiële risico's die gepaard gaan met de overheveling van de wijkverpleging.

Hetzelfde — dat zijn: een duidelijke Wlz-indicatie hebben, 24 uur per dag toezicht vereist en geen kans meer op verbetering hebben — speelt bij de mensen met een hoog zzp-ggz-c pakket. Hoewel zij staan voorgesorteerd, kunnen zij toch pas na drie jaar instromen, terwijl deze categorie evident geen enkel perspectief heeft op "beter" worden. Dit hele gedoe wekt de suggestie dat de Wlz er enkel op is gericht om mensen in leven te houden en lichamelijk te verzorgen. Dat is wat mijn fractie betreft een veel te beperkte opvatting van wat zorg behoort te zijn. In feite is dat een beschaafd en welvarend land als het onze onwaardig. Wil de staatssecretaris toelichten hoe breed of hoe smal hij de zorg opvat die onder de Wlz valt? Het gaat mij dan niet alleen om het financiële aspect, maar ook om het zorgaspect, waarbij het een niet altijd gelijk is aan het ander.

Bijzonder is overigens dat bij meerdere gezondheidsproblemen de dominante, door het CIZ te bepalen diagnose of grondslag voor het al of niet instromen in de Wlz, leidend is. Vooral bij personen met een psychiatrische hoofddiagnose veroorzaakt dat een ongelijke behandeling. Het is nog niet zo makkelijk om te onderscheiden of bepaald psychiatrisch gedrag voortkomt uit een psychische stoornis of uit een andere lichamelijke of geestelijke beperking en het is om die reden ook arbitrair, terwijl het wel veel consequenties kan hebben voor de plaatsing en financiering in een bepaalde instelling en het al of niet vallen onder de Wlz. Het roept wat mij betreft overigens ook de vraag op naar de deskundigheid van het CIZ. Betrokkenen melden ons dat dit orgaan indiceert met het handboek op schoot, aan de hand van harde selectiecriteria. Mijn ervaring is dat juist in deze sector goed moet worden gekeken naar de persoon en zijn omgeving en naar de mantelzorgers. Het gaat niet om het beoordelen van gevallen maar om personen, die vaak al een heel leven van vallen en opstaan in een harde werkelijkheid achter de rug hebben. Hier past indiceren op maat.

De nadere memorie van antwoord vermeldt dat "de klantbediening …" — let wel, deze term suggereert dat het gaat over klanten die vrij kunnen kiezen, de werkelijkheid is helaas vaak heel anders — "door het CIZ wijzigt alsook de wijze van toegangsbepaling" en ook dat het CIZ nog moet leren om "op maat te indiceren, er moet eerst ervaring worden opgedaan met de nieuwe grenzen aan de zorg binnen de nieuwe domeinen, alsmede met de verschillende manieren van vaststellen van de behoefte aan zorg en ondersteuning binnen de verschillende wettelijke kaders".

Met andere woorden, de klanten moeten nog even geduld hebben voordat er met kennis van zaken naar hun indicatieaanvraag wordt gekeken. Hoe lang heeft het CIZ dan eigenlijk de tijd om voldoende toegerust te zijn, terwijl het werk toch gewoon door moet gaan? Kan de staatssecretaris toelichten hoe de overgang van het aantal indicatiebesluiten van 800.000 naar 200.000 tot stand komt? Van welke instantie krijgen degenen die niet langer recht hebben op Wlz-zorg bericht? Staat daar dan ook direct bij tot wie men zich moet wenden en waar men zich kan melden? En staat het er ook bij als men het er niet mee eens is?

In plaats van minder werk voor het CIZ lijkt het er eerder op dat het CIZ het in ieder geval voorlopig veel drukker krijgt. Hoe groot acht de staatssecretaris de mogelijkheid dat er wachtlijsten bij het CIZ ontstaan en hoe toelaatbaar is dat? Zijn er overigens prestatieafspraken gemaakt met het CIZ, in die zin dat het niet alleen functioneert als toegangspoort tot de Wlz maar daar ook nog een maximum aan kan stellen? Of, anders geformuleerd, bestaat de mogelijkheid dat geïndiceerd wordt, uitgaande van de mogelijkheden en de beperkingen van financiële kaders?

Met de ontmanteling van de AWBZ krijgen zorgverzekeraars er een nieuwe taak bij, namelijk de inkoop van thuisverzorging en verpleging. Ik behoef de staatssecretaris niet te vertellen dat dat stroef verloopt. Zorgverzekeraars hebben weinig prikkels om hun best te doen voor voorspelbaar zwaar verliesgevende verzekerden, met als gevolg te krappe inkoop en verlies van banen en kennis. Een landelijk werkende thuiszorgorganisatie meldt ons dat er een bizar circus is ontstaan van aanbesteding voor de verschillende functies waarin de wijkverpleging is opgeknipt. Wie heeft trouwens die splitsing van functies bedacht? Over generalistisch werken gesproken! Aparte aanbestedingen, aparte verantwoordingen, een bureaucratische explosie, met in het kielzog ervan een wildgroei aan consultants. Herkent de staatssecretaris deze observatie en is hij met ons van mening dat het zo juist niet zou moeten? Maar hoe dan wel?

Op welke zaken heeft de staatssecretaris nu eigenlijk wel invloed als het de zorgverzekeraars betreft en wat kan hij niet beïnvloeden? Zijn collega, de minister van VWS, houdt ons altijd voor dat de zorgverzekeraars private partijen zijn. Zij moeten zich weliswaar houden aan publieke randvoorwaarden, maar zijn toch ook erg vrij in hun doen en laten. Juist in de overgangsfase van AWBZ naar Wlz luistert het wel precies, want we gaan deels over van door ons allen gefinancierde, via een percentage van de belastingen opgebrachte en op solidariteit gefundeerde, langdurige zorg naar door concurrerende zorgverzekeraars ingekochte thuisverzorging en verpleging. Dat vergt balanceren van beide partijen. Hoe ziet de staatssecretaris dat zelf en is hij tevreden over het verloop? ZN heeft meerdere malen aangegeven er niet klaar voor te zijn, de signalen van andere partijen uit het land zijn ook niet geruststellend. Onderkent de staatssecretaris met ons de knelpunten? Hoe moeten wij het bericht duiden van Per Saldo dat de staatssecretaris vorige week heeft besloten dat het nieuwe pgb-tarief voor informele zorg van €20 bij zorgverzekeraars per 1 mei ingaat en niet per 1 januari? Is er dan een ander maximum bepaald en kan hij überhaupt die aanwijzing geven? Gaat de NZa niet over de tarieven? Graag een toelichting.

Tijdens het voorbereidend onderzoek heeft mijn fractie een aantal vragen gesteld over de relatie tussen zorgverzekeraar, zorgkantoor en Wlz-uitvoerder. De beantwoording ervan heeft niet de gewenste duidelijkheid gebracht. De Wlz-uitvoerder, als vertegenwoordiger van verzekerden bij een bepaalde zorgverzekeraar, besteedt taken uit aan het zorgkantoor, zoals de zorginkoop, de administratie en de afhandeling van het pbg op grond van de Zorgverzekeringswet, en ziet toe op adequate uitvoering ervan door het zorgkantoor, maar de Wlz-uitvoerder is de eindverantwoordelijke. De NZa ziet weer toe op de Wlz-uitvoerder, die ingrijpt als het zorgkantoor zijn taken niet goed uitvoert. Eenzelfde zorgkantoor kan voor verschillende Wlz-uitvoerders taken uitvoeren. Als een verzekerde overstapt naar een andere zorgverzekeraar wisselt hij/zij ook van Wlz-uitvoerder, echter niet van zorgkantoor, omdat de woonplaats bepalend is voor de vraag bij welk zorgkantoor je hoort. Als de ene Wlz-uitvoerder ontevreden is over het functioneren van een bepaald zorgkantoor zal de andere dat toch waarschijnlijk ook zijn? De constructie is zo ingewikkeld dat mijn fractie verwacht dat die problemen zal opleveren. Bovendien brengt die een omvangrijke administratieplicht met zich. Waartoe zijn de Wlz-uitvoerders eigenlijk in het leven geroepen en wat is het voordeel van deze ingewikkelde constructie?

Collega Flierman wees er ook al op dat cliëntondersteuning ook bij het debat over de Wmo een heikel punt was. Duidelijk was dat veel gemeenten het niet goed en niet op tijd geregeld hadden. Er zijn nog steeds veel knelpunten in de continuïteit. Ook in de Wlz dient onafhankelijke cliëntondersteuning geregeld te worden, die zorgkantoren moeten inkopen. De staatssecretaris bevestigde dat nog eens vorige week in de Tweede Kamer en meldde daarbij dat hij een tijdpad van een halfjaar voor het opstellen van een functieprofiel, inclusief deskundigheidseisen, voor ogen had en verwachtte dat zorgkantoren daarop zouden kunnen inkopen bij organisaties die deze ondersteuning aanbieden. Voor dat laatste gaf hij aan, een tijdpad van twee jaar voor ogen te hebben. Is het toegestaan dat Wlz-uitvoerders daar twee jaar de tijd voor krijgen? In de Wlz staat toch dat onafhankelijke cliëntondersteuning per 1 januari 2015 voor iedereen beschikbaar moet zijn?

Aanvullend op het voorgaande, op welke manier en met welke financiering kunnen houders van een pgb-Zorgverzekeringswet ondersteuning krijgen bij het aanvragen en uitvoeren van dat pgb? Zorgverzekeraars bieden niet de mogelijkheid om gebruik te maken van het Servicecentrum PGB van de SVB. Ervaringsdeskundigen wijzen erop dat het zonder deze service zo goed als onmogelijk is om op een verantwoorde manier een pgb te beheren. De regeling is fraudegevoelig en daar wilden we toch juist met zijn allen van af? Kan de staatssecretaris zorgverzekeraars hiertoe alsnog verplichten, net zoals dat geldt voor de genoemde €20?

Over de kwaliteit van de verpleeghuiszorg is vorige week een uitgebreid debat gevoerd in de Tweede Kamer. Met de staatssecretaris zijn ook wij van mening dat die tekortschiet. We zijn blij met de erkenning dat goede zorg begint met de aanwezigheid van voldoende en goed opgeleid personeel. Daaraan schort het juist in heel veel gevallen, zo heeft de IGZ geconstateerd. De staatssecretaris heeft een actieplan toegezegd. Ik zou er graag een toelichting op krijgen. Hoe ziet dat eruit en wanneer wordt daarmee gestart. Wordt daarin inderdaad ook een bezettingsnorm opgenomen, los van de eventuele aanwezigheid van mantelzorgers?

Voor de kwaliteit van de ouderenzorg is de inzet van specialisten ouderengeneeskunde (SOG) niet alleen in verpleeghuizen maar ook in de eerste lijn van groot belang. Huisartsen en SOG's maken ook nu al gebruik van elkaars expertise om kwetsbare en ernstig zieke ouderen in de thuissituatie de juiste medische zorg te bieden. Door de sluiting van verzorgingstehuizen en de verminderde instroom in de Wlz zal het aantal ouderen dat thuis zal of moet blijven wonen fors toenemen. De financieringsstructuur voor SOG's is hierop niet berekend. Is dit probleem bekend bij de staatssecretaris en is hij bereid om onderzoek te laten doen naar een zelfstandige betaaltitel voor de SOG in de Zorgverzekeringswet? Ik overweeg om in tweede termijn hierover een motie in te dienen.

De beantwoording op bladzijde 30 en 31 van de nadere memorie van antwoord op vragen van mijn fractie over geheimhoudingsplicht versus beroepsgeheim overtuigt niet. De bestaande praktijk biedt onvoldoende redenen om er gerust op te zijn dat gemeenteambtenaren gevoelige persoonsgegevens, de gezondheid betreffende, geheim zullen houden. Schending van de geheimhoudingsplicht door politieambtenaren bleef in het verleden immers vrijwel altijd zonder gevolgen. Is de staatssecretaris bereid om luid en duidelijk te bevestigen dat gemeenten er goed van doordrongen moeten zijn dat een ambtenaar nooit de aan hem door een arts verstrekte medische gegevens met derden mag delen, zonder uitdrukkelijke toestemming van de patiënt en met vermelding aan de betreffende arts?

Tot slot zouden wij nog graag een duidelijke toezegging van de staatssecretaris willen hebben dat hij zich zal inspannen om samen met zijn collega van Financiën de btw-problematiek — het gaat om de bestaande btw op samenwerking, zowel binnen de Wmo, de Zorgverzekeringswet als de Wlz — op te lossen. Tot nu toe spreken beide ministeries namelijk met verschillende monden.

Ik verwacht dat de staatssecretaris ons vandaag in het debat duidelijk maakt hoe het komende overgangsjaar de continuïteit van zorg gewaarborgd blijft en wat het scenario is als na 1 januari 2015 blijkt dat er gaten vallen in de zorg voor mensen die daarop langdurig zijn aangewezen. Is er dan een noodplan, wie beoordeelt de schrijnende gevallen, tot wie moet men zich wenden en is er een pot met geld beschikbaar als het allemaal niet zo voorspoedig gaat verlopen? Hoe wordt voorkomen dat de ex-AWBZ'ers van het kastje naar het volgende loket worden gestuurd? Waar ligt de eindverantwoordelijkheid voor mensen die tussen wal en schip gaan vallen? Bij de Wlz-uitvoerder, die een zorgplicht heeft, of bij een regering die besloten heeft dat Nederland verandert en dat de zorg mee verandert maar die daar vervolgens veel te weinig geld voor heeft gereserveerd?

Onze inzet voor vandaag is dit wetsvoorstel afstemmen, of in ieder geval de invoering ervan aanhouden totdat er heel wat betere randvoorwaarden zijn gecreëerd, waarmee we althans een deel van de nu al voorziene ongelukken hopelijk kunnen voorkomen. Ik ben ervan overtuigd dat wij hier in deze Kamer van heroverweging de kwaliteit en uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel centraal moeten stellen en dat het voorstel dan op dit moment geen steun kan krijgen. Dat betekent dat alleen vanwege kolossale politieke druk aanname dreigt van een wetsvoorstel dat overhaast, onvoldragen en daarmee onverantwoord is.

Daarom zien wij met des te meer belangstelling uit naar de beantwoording door de staatssecretaris.