Plenair Bröcker bij behandeling Belastingplan 2015



Verslag van de vergadering van 15 december 2014 (2014/2015 nr. 13)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.41 uur


De heer Bröcker i (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Dat was een mooie afsluiting van collega Reuten en een mooie oproep. Dat valt bij deze staatssecretaris met een ambitieuze agenda, ongetwijfeld in goede aarde. Het is ook goed dat hij voor zijn ambities en zijn wil de steun krijgt van de Socialistische Partij.

De bijdrage van mijn fractie aan dit eerste debat over het Belastingplan voor deze staatssecretaris en de laatste in deze zittingsperiode van de Kamer — ik kijk nu even naar collega Essers — heb ik ingedeeld in vier blokjes. Ik zal het kort even hebben over het Belastingplan. Ik zal ook even aandacht besteden aan de Belastingdienst. Uiteraard moet ik iets zeggen over de stelselhervorming. En last but not least wil ik wat woorden wijden aan de internationale ontwikkelingen om ons heen.

Vooraf wil ik de staatssecretaris complimenteren. Hij heeft nu tien maanden deze rol. Ik weet niet of dat wittebroodsweken zijn geweest, maar ik heb niet het idee. Hij heeft namelijk regelmatig de eer gehad om in de koppen van landelijke dagbladen te verschijnen. Hij heeft echter toch heel voortvarend de Brede agenda opgepakt. Daar heeft mijn fractie grote waardering voor. Mijn fractie heeft ook waardering voor de heldere, zakelijke communicatie en interactie met — naar mijn inschatting — de meeste fracties in deze Kamer.

Over het Belastingplan kan ik vrij kort zijn. De memorie van antwoord was adequaat. Zoals de staatssecretaris aangeeft, geeft de beperkte omvang van het pakket de Belastingdienst lucht en ruimte voor de ingezette verbeteringen in de uitvoering van het huidige stelsel. Ik hoop alleen wel dat de Belastingdienst in de komende periode deze ruimte volop gaat benutten als het gaat om interne aanpassingen.

Complexiteit — dat komt vaak aan de orde in deze Kamer — in ons stelsel, vaak ingegeven door fiscaal instrumentalisme, blijft een buitengewoon hardnekkig fenomeen. Een mooi voorbeeld is de afvalstoffenbelasting, die we in deze zittingsperiode van de Kamer telkens hebben mogen behandelen. Ze is bij mijn weten in deze periode ingevoerd, aangepast, afgeschaft, in 2014 opnieuw ingevoerd en in dit Belastingplan opnieuw aangepast. Het gaat om een maatregel met een beperkt voorziene opbrengst van 100 miljoen euro en met de nodige volatiliteit van wetgeving. Bovendien zijn er in de Tweede Kamer diverse, mogelijk valide, amendementen toegevoegd om het voorstel wat te verzachten, maar ook wederom verder te compliceren. Hoe beleeft de staatsecretaris dit voorbeeld in ons wetgevingsproces? Misschien dat hij daar wat over kan zeggen.

Mijn fractie verwelkomt de eerste stapjes voor lastenverlichting op arbeid — dit is misschien meer een beperking van voorgenomen lastenverhogingen — die met steun en initiatief van D66, ChristenUnie en de SGP in de Tweede Kamer in dit Belastingplan zijn gezet. Ik hoop van harte dat dit een eerste aanzet is voor meer fundamentele stappen in ons nieuwe stelsel. Dat ben ik met mijn collega Essers eens.

De wijziging in de leidingwaterbelasting — ik pik er een aantal uit in mijn beschouwing — is pikant en al onderwerp van correspondentie geweest tussen de commissie Financiën van deze Kamer en de staatssecretaris. Dat was op initiatief van collega Essers, ons fiscaal technische geweten in de commissie.

De heer Essers i (CDA):

Even een correctie. Collega Reuten heeft het als eerste aangezwengeld. Wij hebben het dankbaar overgenomen.

De heer Bröcker (VVD):

Dan ga ik ervan uit dat er, net als bij Treub, twee kanten aan zitten. Het fiscale punt is misschien opgebracht door de heer Reuten en de heer Essers heeft wellicht een aandeel gehad in het technische aspect ervan en de verwoording door de commissie.

Het was op zich al opmerkelijk dat we terugwerkende kracht in de belastingwetgeving als regel niet aanvaardbaar vinden. Het bijzondere is nu dat in dit Belastingplan met terugwerkende kracht een onderdeel van de vorig jaar aangenomen verhoging van de leidingwaterbelasting, wordt teruggedraaid. Deze verhoging zou ingaan per 1 juli 2014 op basis van het Belastingplan 2014, maar op grond van beleidsoverwegingen is dat toen niet gebeurd. De fraai geformuleerde mea culpa van de staatsecretaris over het wetgevingsproces is overigens met tevredenheid en waardering door de commissie ontvangen. Ik zal het antwoord van de staatssecretaris op de laatste vragen van de commissie zelf misschien inlijsten thuis. Ik wilde dit echter toch even melden.

In de Fiscale verzamelwet die we eerder hebben aangenomen en die betrekking had op banken en in dit Belastingplan als het gaat om verzekeraars, wordt geregeld dat het zogenaamde tier 1-vermogen — onder de Basel, c.q. de Solvency regels — waarop het voorgestelde artikel 29a van de Wet op de vennootschapsbelasting betrekking heeft, kan worden behandeld als vreemd vermogen. Mijn fractie volgt de onderbouwing van de regering.

Breder speelt de internationale discussie over de grensoverschrijdende kwalificatie van financiële instrumenten als vreemd of eigen vermogen. Dat is de discussie over hybride leningen en hybride kapitaal. De commissie van Weeghel — dat is een van de commissies die de afgelopen jaren rapporten hebben uitgebracht — heeft in haar rapport aanbevelingen gedaan over de fiscale behandeling van vreemd en eigen vermogen. In het rapport wordt gepleit voor een meer fiscaal-neutrale behandeling van vreemd en eigen vermogen door de introductie van een fictieve aftrekpost voor eigen vermogen in de vennootschapsbelasting. Ik besef dat dit budgettaire consequenties heeft — dat is ook een van de redenen waarom dit nooit is opgepakt — en ik heb begrip voor de vele prioriteiten in de herziening van ons belastingstelsel, maar ik vraag de staatssecretaris toch naar een reactie op dit onderwerp. Ik vraag hem meer in het algemeen ook in hoeverre de Wet op de vennootschapsbelasting op een af andere manier in de toekomst aan een herziening zal worden onderworpen. Dat bedoel ik dan wel wat breder.

Dan de Belastingdienst zelf. Mijn fractie heeft al eerder aan het adres van de staatssecretaris haar waardering geuit voor de brief van 19 mei jl. over de Brede agenda van de Belastingdienst zelf. Mijn fractie is ook tevreden over de vertaling van deze agenda in concrete stappen en tijdspad, met deliverables — excuses voor de Engelse term, maar het is een term die de staatssecretaris als oud consultant moet herkennen — is deze voortgang gemeld in de halfjaarrapportage nieuwe stijl van begin oktober. Het tijdspad is ambitieus, maar de urgentie is groot waarbij de staatssecretaris terecht — daar heeft het in het verleden weleens aan gemankeerd — de verwachtingen probeert te managen ten aanzien van de veranderingen die worden geïmplementeerd. We moeten wel bedenken dat zelfs op weg naar een eenvoudiger systeem, stelselwijzigingen altijd complexiteit in de uitvoering tot gevolg hebben en de Belastingdienst zal daar ook operationeel "klaar" voor moeten zijn.

In de agenda zoals die is opgenomen in de brief van 19 mei benoemt de staatssecretaris 4 sporen:

1. complexiteitsvermindering;

2. robuust maken van werkprocessen;

3. objectiveren van output en prestaties;

4. borging in de organisatie.

De laatste drie sporen — sporen 2, 3 en 4 — hebben de staatssecretaris en het ministerie grotendeels in eigen hand. Complexiteitsvermindering, spoor 1, is naar de mening van mijn fractie veel meer een gedeelde verantwoordelijkheid in het kabinet, met de vakministers, en met het parlement. In de praktijk is dat een buitengewoon weerbarstig onderwerp, zoals ik eerder heb aangestipt in mijn betoog. Robuuste hantering van de naar wij begrijpen opgewaardeerde uitvoeringstoets, moet ook steun geven aan de staatssecretaris binnen het kabinet, waar het gaat om het voorbereiden en ontwikkelingen van wetgeving en richting parlement, met name als het gaat om amenderingen op die wetgeving. Terecht heeft de staatssecretaris begin dit jaar, redelijk vroeg in zijn periode, het kabinet ervan overtuigd dat het uitvoeringstechnisch onwenselijk was voor de Belastingdienst om een huishoudenstoeslag te introduceren.

Uitvoerbaarheid van wetgeving is een van de onderwerpen waar deze Kamer wat van heeft te vinden. Te pas en te onpas wordt aan deze taak gerefereerd in deze Kamer. Helaas moeten we echter te vaak constateren dat er in ieder geval bij de behandeling van het Belastingplan, een verzamelwet, in december, simpelweg geen of weinig mogelijkheden zijn om deze taak als Kamer echt waar te maken. Kan de staatssecretaris misschien wat meer inzicht geven in de ontwikkeling van de uitvoeringstoets nieuwe stijl die hij voor ogen heeft en hoe deze toets in de praktijk ook gedeeld gaat worden met de Tweede en Eerste Kamer?

Ik zal nu een aantal opmerkingen maken over het stelsel. Mijn fractie is tevreden over de brief die de staatssecretaris met Prinsjesdag heeft gepubliceerd en waarin een nadrukkelijke schets wordt gegeven van de inhoudelijke — ik gebruik de term uit de brief zelf — bewegingen naar een toekomstig stelsel. Ons stelsel is broodnodig aan vernieuwing toe. Daar is iedereen het wel over eens. De ambities van het kabinet — op dat punt ben ik het niet helemaal eens met collega Essers — met betrekking tot de keuzes die men wenst te maken, zijn toch vrij stevig. Iedereen is het er ook wel over eens dat vereenvoudiging en een betere benutting van ons stelsel om werk te stimuleren en werken meer lonend te maken, een heel breed draagvlak moet hebben.

De heer Reuten i (SP):

Vereenvoudiging is een ding. Als de woordvoerder van de VVD-fractie zo blij is met deze brief, dan stel ik mij toch voor dat de woordvoerder van de PvdA-fractie niet blij kan zijn. Het is van tweeën één. Het is een VVD-brief. Dat begrijp ik heel goed van deze staatssecretaris. Ik begrijp ook heel goed dat de heer Bröcker blij is met de inhoud daarvan. Ik ben dat niet. Maar ik hoor graag of de PvdA-fractie achter deze VVD-stellingname aan gaat lopen. Dat vind ik heel interessant. Ik weet al van tevoren dat hiermee de afspraken van het regeerakkoord, namelijk een minder scheve inkomensverdeling, niet worden waargemaakt. Integendeel.

De heer Bröcker (VVD):

Dit wordt een beetje een herhaling van zetten. Wij zijn tevreden over de wijze waarop de brief is ingericht en de doelen die geformuleerd zijn. Mijn fractie ondersteunt ook de heldere keuzes en de richting voor de inrichting van een nieuw stelsel. Het is een brief van het kabinet en er worden nog helemaal geen concrete voorstellen gedaan. Er zijn nog ongelofelijk veel knoppen waaraan straks gedraaid zal moeten worden. Ik vind zijn opmerking toch wat suggestief. Dan kom ik toch even op voor mijn collega, maar mevrouw Sent kan daar straks zelf ook op antwoorden. Het voorspellend vermogen van de heer Reuten met betrekking tot hoe dit eruit komt te zien, vind ik opmerkelijk. Het is in ieder geval niet statistisch onderbouwd.

Het is evident dat er in het brede ideologisch spectrum — daar valt ook het politieke spectrum van de SP onder — veel gevoeligheden en conflicterende wensen zijn. De brief omschrijft de politieke dynamiek in dit proces: een stelselherziening zonder lastenverlichting is niet haalbaar, maar een lastenverlichting zonder een bijbehorende stelselherziening is een gemiste kans. Daar sluit mijn fractie zich graag bij aan.

De heer Reuten (SP):

Ik wil senator Bröcker graag toegeven dat het meer een profetie was. Maar als ik kijk naar de afgelopen drie jaar — en die gebruik voor mijn prognose — waarin de bovenste helft van de inkomensverdeling erop vooruit is gegaan, dan kan ik daar wel een voorspelling op baseren over de belastingherziening.

De voorzitter:

Wat is uw vraag, mijnheer Reuten?

De heer Bröcker (VVD):

Ik ben het met die opmerking absoluut niet eens. Als ik de interne discussie binnen mijn fractie in de Eerste Kamer en de fractie van de Tweede Kamer en binnen mijn partij beluister, dan wordt daar — laat ik het zachtjes zeggen — een wat meer genuanceerd beeld geschetst van de resultaten van de afgelopen jaren. Überhaupt denk ik dat resultaten uit het verleden geen indicatie zijn voor resultaten in de toekomst.

De heer Van Boxtel i (D66):

De heer Bröcker heeft een aantal woorden gewijd aan de brief van de staatssecretaris die bij de stukken voor Prinsjesdag was gevoegd. Hij zei terecht: ik wil geen lastenverlichting zonder een aanpassing van het stelsel. Wat mijn fractie echter bezighoudt en dat hoor ik niet zo in zijn betoog, is dat we toch ook wel een beetje haast hebben. U bent heel complimenteus maar hebt u dan ook het gevoel dat dit kabinet echt tempo maakt met dit nieuwe Belastingplan?

De heer Bröcker (VVD):

D66 vindt in het algemeen dat er te weinig haast is gemaakt met de hervormingen die we de afgelopen jaren hebben doorgevoerd. Het grote onderwerp van de herziening van het belastingstelsel is wel degelijk urgent, maar nogmaals, je moet realistisch zijn. Als je kijkt naar het politieke spectrum dat wij op dit moment kennen en de ongetwijfeld verschillende invalshoeken die partijen, niet alleen binnen het kabinet, maar ook buiten het kabinet, met betrekking tot het stelsel hebben, dan vind ik deze aanpak van de regering heel verstandig. Ik heb dan overigens wel de hoop dat er versneld onderdelen van het toekomstige stelsel kunnen worden geïmplementeerd. Er zijn natuurlijk heel veel praktische zaken die we versneld kunnen oppakken. Ik denk echter wel dat het belangrijk is — dat is eigenlijk mijn volgende punt — dat er een visie komt en dat die een draagvlak heeft bij partijen. Verder moet er daadkracht zijn bij het doorvoeren van veranderingen in het stelsel voor de komende periode. Je moet er dan natuurlijk wel rekening mee houden dat je daar behoorlijke regeringsperioden voor moet hebben. Deze regeringsperiode duurt nog maximaal twee jaar plus. Ik denk dan ook dat het wenselijk is dat er consensus is over de richting van het stelsel en over elementen van het stelsel, en dat daar een breed politiek draagvlak voor is.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik zal de laatste zijn om dat te ontkennen. Ik dacht: ik ga heel zorgvuldig luisteren. Ik heb net ook naar collega Essers geluisterd en naar collega Reuten. Je kunt bij iedereen wel een beetje taxeren hoe men in dit debat zit. Bij u valt mij echter op dat u vooral descriptief zegt: dit is een mooi, goed stuk. Maar waar zou uw fractie accenten willen plaatsen? Wat wilt u aan de staatssecretaris meegeven op weg naar zo'n nieuw plan? Dat is namelijk waar het om gaat.

De heer Bröcker (VVD):

Ik kan natuurlijk de bekende punten noemen, zoals de discussie rond de smeerolie voor de economische groei en lastenverlichting. Ik heb al eerder, bij mijn eerste Belastingplan hier, namens mijn fractie gesproken over het vereenvoudigen van de btw. Ik heb het voorbeeld genoemd van caviavoer — ik was drie of vier jaar geleden de eerste — dat onder het hoge tarief valt en het konijnenvoer dat onder het lage tarief valt. Er zijn dus nogal wat opties. We kunnen binnen deze Kamer ook een discussie hebben over instrumentalisme en vergroening. Mijn partij is absoluut niet tegen het beleid van vergroening en om dat ook te faciliteren. Ook dan kun je opmerkingen maken over de totale lasten en over het Europese speelveld dat belangrijk is. Het is prima om hier dat soort bespiegelingen te houden, maar ik geef er toch de voorkeur aan dat de staatssecretaris — zoals ook bij de algemene financiële beschouwingen — zijn rondje doet langs de politieke partijen in de Tweede Kamer en kijkt waar het primaat ligt. Ik ben ook benieuwd hoe het proces op dit moment verloopt en hoe we het beoogde draagvlak voor de staatssecretaris kunnen vinden. Daarmee heb ik al een deel van mijn verdere tekst doorlopen.

De heer Ester i (ChristenUnie):

Ik wil nog even doorgaan op dit punt. Bij de stelselherziening gaat het natuurlijk om de juiste balans tussen snelheid en zorgvuldigheid. Is de heer Bröcker, alles afwegende, van mening dat de stelselherziening in principe nog in deze kabinetsperiode zijn beslag zou moeten vinden?

De heer Bröcker (VVD):

Dat lijkt mij uitgesloten. Ik verwacht niet dat je een dergelijke majeure operatie rondkrijgt als je naar het gehele palet kijkt, dat wil zeggen de toeslagen, de vereenvoudigingen en alle wijzigingen. Ik laat echter graag de staatssecretaris daarop antwoorden.

De heer Ester (ChristenUnie):

Het lijkt me goed om dat punt zo te markeren. Dank u wel.

De heer Bröcker (VVD):

Ik wil dit blokje afsluiten met de internationale ontwikkelingen. De internationale fiscaliteit en de relatie tot Nederland hebben de nodige publiciteit en discussie in het parlement teweeggebracht. In de stelselbrief van het kabinet wordt uitdrukkelijk de "verdediging" van ons vestigingsklimaat genoemd. Daarvan maakt de fiscale infrastructuur onderdeel uit, die internationale samenwerking vergemakkelijkt en vooral dubbele belastingheffing voorkomt. Dat Nederland onder andere een deelnemingsvrijstelling heeft en een goed verdragennetwerk heeft onderhandeld, draagt daar allang aan bij. Terecht constateert de staatssecretaris dat onze positie geen automatisme is en onder grote druk staat. Andere landen binnen de EU hebben elementen van ons instrumentarium gekopieerd, zoals Groot-Brittannië.

In de memorie van antwoord schetst de staatssecretaris de Nederlandse aanpak van het voorkomen van oneigenlijk internationaal gebruik van onze fiscale infrastructuur en met name van ons verdragennetwerk. Het gebruik van deze infrastructuur voor activiteiten zonder substantie kan inderdaad leiden tot een verslechtering van de positie van Nederland voor echte internationale activiteiten en bedrijvigheid die vanuit Nederland worden georganiseerd. Dit onderwerp hebben wij in deze Kamer besproken met de voorganger van deze staatssecretaris in het debat over het Nederlands verdragsbeleid. Mijn fractie ondersteunt de inzet van deze staatssecretaris om multilateraal in EU- en in OESO-verband in te zetten op aanpak van oneigenlijk gebruik door internationale ondernemingen. Daarbij passen transparantie, informatie-uitwisseling en samenwerking met andere belastingdiensten. Dat zal ook de inzet van Nederland in de EU moeten zijn. Mijn fractie ondersteunt beleid om oneigenlijk gebruik van belastingverdragen aan te pakken, los even van de vraag hoe "oneigenlijk" wordt gedefinieerd. Dat is toch telkens het weerbarstige element in de materie.

Laat ik daarover een paar opmerkingen maken en daarbij de staatssecretaris wat vragen stellen. Allereerst hebben we het in deze Kamer gehad over ontwikkelingslanden waarmee belastingverdragen zijn afgesloten. Naar wij begrijpen, heeft Nederland die landen aangeboden om, waar nodig, te heronderhandelen om antimisbruikbepalingen aan te scherpen. Kan de staatssecretaris aangeven hoe de betreffende landen hierop hebben gereageerd en waar Nederland hierin staat?

Naar de mening van mijn fractie is het duidelijk dat de onderhandelingspositie van Nederland bij belastingverdragen de laatste jaren is verzwakt. In onze verdragen komen antimisbruikbepalingen voor die soms verder gaan of algemener zijn gesteld dan bepalingen die het betreffende bronland — het land waarmee we een belastingverdrag hebben gesloten — heeft onderhandeld met vaak grotere landen, zoals het Verenigd Koninkrijk. Deelt de staatssecretaris deze constatering?

De internationale financiële crisis kent het risico dat landen of blokken van landen, met name de grotere, zich protectionistisch gaan opstellen met betrekking tot hun eigen industrie, export of monetair beleid. Het verhogen of beschermen van belastingopbrengsten is ook een logische doelstelling, gezien de druk die overal op overheidsfinanciën staat en met name op de verdeling van de belastinglasten. We hebben zorg dat bronlanden eenzijdige maatregelen op fiscaal gebied nemen, vooruitlopend op de uitkomsten van het overleg in G20-, OESO- of in EU-verband. Ook zien we gelegenheidscombinaties tussen grotere EU landen om zaken door te drukken die niet zonder eigenbelang en niet noodzakelijkerwijze in het belang van kleinere landen zijn. Hoe kijkt de staatssecretaris aan tegen de onderhandelingspositie van Nederland in met name het EU krachtenveld?

De laatste weken is er de nodige commotie ontstaan over de — collega Essers heeft al daar al op gewezen — naar het zich voorlopig laat aanzien legitieme afspraken die multinationals hebben gemaakt met nationale overheden in de EU en ongetwijfeld ook buiten de EU. De memorie van antwoord gaat daar ook op in, evenals een uitgebreid rapport van de Algemene Rekenkamer dat de situatie voor Nederland in details beschrijft. Ik heb nog nooit zo'n gedetailleerd van de Rekenkamer gezien. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat als onderdeel van de internationale taxplanning door internationaal opererende bedrijven wordt ingespeeld op verschillen tussen belastingregimes van verschillende landen. In dat kader is het ook niet zo verrassend dat in de EU het onderwerp harmonisatie van grondslagen voor de vennootschapsbelasting nadrukkelijk weer in beeld komt. Mijn fractie staat niet afwijzend tegenover die discussie. Kan de staatssecretaris aangeven hoe het kabinet in deze discussie staat?

Als ik nog een paar minuutjes heb …

De voorzitter:

U hebt er nog twee.

De heer Bröcker (VVD):

Dan wil ik toch nog even ingaan op de suggestie van collega Essers met betrekking tot het rulingbeleid. Dat is al jarenlang een kernpunt van het Nederlandse fiscale vestigingsbeleid dat in het algemeen buitengewoon goed heeft gefunctioneerd. Vele kabinetten hebben dat op een goede gecoördineerde manier binnen Nederland georganiseerd. Het rapport van de Algemene Rekenkamer verwijst ook naar de rulingpraktijk en naar wat daar zoal in omgaat en bevat concrete aanbevelingen die, naar wij hebben begrepen, grotendeels door de staatssecretaris zijn overgenomen. Mijn fractie ondersteunt dat. Kan de staatssecretaris daarop ingaan? Nu wordt echter een discussie gevoerd over het maatschappelijk belang bij — uiteraard — transparantie en bij het krijgen van inzagerecht door een kleine commissie — een commissie-stiekem — in het parlement om specifieke rulings te bekijken.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik wil de term "commissie-stiekem" meteen vervangen. Als er nu iets intransparant is, is het als je over mogelijkheden tot of vermoedens van belastingontduiking praat.

De heer Bröcker (VVD):

Het is een vertrouwelijke commissie die in alle vertrouwen inzagerecht zou moeten krijgen in afspraken die in individuele gevallen zijn gemaakt. Ik wil dat graag corrigeren, maar de term was al eerder gelanceerd en ik haakte er even op in. Laat ik vooropstellen dat mijn fractie het van uitermate groot belang vindt dat wij zowel binnen als buiten het parlement goed inzicht krijgen in wat het rulingbeleid in Nederland behelst. Het rapport van de Algemene Rekenkamer is feitelijk al een eerste aanzet door de inventarisatie. We moeten ook volledige transparantie hebben over de inzet van de regering in de discussies binnen de EU en in OESO-verband. Ik vraag me echt af of het zinvol is. Ik sluit daarmee aan bij wat collega Van Boxtel zei over het erboven plaatsen van een kleine fiscale commissie — ik laat in het midden of deze vanuit de Eerste of Tweede Kamer moet komen — die nadrukkelijk gaat kijken naar individuele gevallen. Ik weet niet of dit achteraf of vooraf gaat gebeuren, maar ik vraag me af of dit zinvol is. Op dit moment vindt er informatie-uitwisseling plaats met verdragslanden en daarin zijn over het algemeen antimisbruikbepalingen opgenomen. Door verdragslanden zullen posities worden ingenomen over wel of geen misbruik. Brussel behartigt nadrukkelijk het hele dossier staatssteun en zet dat op dit moment, waar nodig, naar eigen inzicht in. Daarnaast zijn er ook beroepsmogelijkheden middels het Europese Hof. Ik vraag me af wat het toevoegt, met name de "wat dan"-vraag. Stel dat er binnen zo'n commissie verschil van inzicht bestaat — ik sluit dat helemaal niet uit — over of het wel of niet wenselijk is dat een bepaalde afspraak met een bepaald bedrijf binnen het rulingbeleid is gemaakt. Wat gebeurt er dan? Dit is iets wat ik hier heel nadrukkelijk wil inbrengen. De staatssecretaris zal hier ongetwijfeld op reageren en aangeven wat hiervan de voor- en nadelen zijn.

Mevrouw De Boer i (GroenLinks):

Ik kom even terug op wat de heer Bröcker iets eerder heeft gezegd. Ik heb daar even op zitten kauwen. Ik heb hem horen zeggen — het ging over de Europese harmonisatie van de grondslagen voor vennootschapsbelasting — dat dit niet iets is waar zijn fractie niet afwijzend tegenover staat. Ik heb hier even op zitten kauwen en kon niet bedenken of dit nu een ja of een nee is. Kan de heer Bröcker hier even helderheid over geven?

De heer Bröcker (VVD):

Dit is een onderwerp dat in de loop der tijden regelmatig is ingebracht, zelfs door bewindslieden van mijn huis. Ik geef aan dat grondslagharmonisatie een relevant onderwerp is binnen de EU, ook als je kijkt naar de huidige problematiek die er heerst met betrekking tot internationale tax planning. Ik heb gezegd dat mijn fractie daar open voor staat en dat wij daarvan tot op zekere hoogte de logica onderkennen. De vraag is alleen wat voor soort traject je daarin gaat bewandelen. Daarin komt telkens mijn zorg weer terug. Hoe opereert Nederland binnen de EU? Dit is volgens mij vorig jaar tijdens het debat — misschien ook bij het debat over het verdragsbeleid — door collega Essers ingebracht. Wij zijn een klein land samen met een groot aantal landen. Wij zullen ons er heel welbewust van moeten zijn dat in de verworvenheden die wij in Nederland hebben — deze zijn met name voor het internationale bedrijfsleven in Nederland over vele jaren ontwikkeld — een hele hoop aspecten zitten waarvoor we uiteindelijk goed zullen moeten waken. De discussie hierover zal echter op een bepaald moment binnen de EU gevoerd gaan worden. Ik doel onder meer op de deelnemingsvrijstelling en op belastingverdragen, waarin natuurlijk antimisbruikbepalingen zullen zijn opgenomen en waarvoor misschien ook checks and balances nodig zijn om beslissingen van een bronland, om een verdrag wel of niet te kunnen toepassen, te kunnen aanvechten en willekeur tegen te gaan. Ik vraag de staatssecretaris om een reactie op dit punt.

Ik wacht met belangstelling de beantwoording van de staatssecretaris af.