Plenair Schouwenaar bij voortzetting behandeling Toegelaten instellingen volkshuisvesting



Verslag van de vergadering van 10 maart 2015 (2014/2015 nr. 23)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.42 uur


De heer Schouwenaar i (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Ook van de zijde van de VVD dank voor de uitgebreide en gedegen beantwoording van de minister. Af en toe dacht hij mee en af en toe corrigeerde hij. Hij heeft ons, voor zover dat nog nodig was, helemaal overtuigd. Toch heb ik nog een paar opmerkingen over leefbaarheid, pacht, woningzoekenden en openbaarheid, of "openheid" zou ik eigenlijk moeten zeggen.

Allereerst kom ik op de leefbaarheid. Die is ingekaderd; dat heb ik gezien. Dat heb ik ook in eerste instantie genoemd, maar er komen altijd weer wensen bij, vaak in de vorm van uitzonderingen op bestaande of nieuwe regelingen. Zouden we die toch niet van een soort buitengrens moeten voorzien, waardoor we de voorzienbare drang tot uitbreiding bij voorbaat en los van een concrete casus kunnen inkaderen? "Leefbaarheid" is een heel vaag begrip. Soms is het materieel en tastbaar en gaat het over aantallen: het aantal vuilniszakken, het aantal overvallen, het aantal aangiftes. Maar soms gaat het over een gemoedstoestand: onheilspellend, gevaarlijk, bedreigend. "Leefbaarheid" is een heel divers begrip. Het lijkt mij dus ook niet eenvoudig om dat te definiëren, maar het lijkt mij wel nuttig. Het deed mij denken aan de woorden van professor Belinfante, die over de openbare orde — dat is ook zo'n moeilijk begrip — zei: niemand weet wat het is, maar dat belet ons niet om het te handhaven. Ik hoop dat het met de leefbaarheid allemaal iets gecontroleerder gaat.

Dan kom ik op de pacht. De juridische aspecten hebben we besproken. Ik constateer dat we van mening verschillen. Er zijn in elk geval juridische verschillen genoemd. Dat ze niet overtuigend zijn, is wat anders, maar ik denk niet dat we kunnen volhouden dat pacht en eigendom met grond te maken hebben en dat ze langdurig en dus hetzelfde zijn. Dat is te ongenuanceerd. Ik wil nog drie andere redenen noemen waarom het in de ogen van mijn fractie onwenselijk zou zijn om de markttoets achterwege te laten. In de eerste plaats is het onwenselijk vanuit het oogpunt van besluitvorming. In feite zeg je dan bij voorbaat al tegen de corporatie: uw plan kiezen we, we hebben geen vergelijking met andere plannen nodig; die willen we ook niet. Tegen een particuliere investeerder zeg je dan: waar u ook mee komt, hoe mooi uw plannen ook zijn, we willen ze niet weten. Wij vinden dat uit het oogpunt van besluitvorming geen aanbevelenswaardige gang van zaken.

Mevrouw De Vries-Leggedoor i (CDA):

Maar mijnheer Schouwenaar, dat geldt toch ook voor eigen grondbezit?

De heer Schouwenaar (VVD):

Dat is correct, maar daarbij speelt in elk geval, veel sterker dan bij pacht, het argument dat je niets kunt als de corporatie niet bereid is om afstand te doen van haar grond. Wij hadden ook liever gehad dat dat amendement er niet in stond, maar wij moeten het hier doen met de teksten zoals ze worden aangeleverd.

Voorzitter. In de tweede plaats zetten we hiermee de deur toch weer een behoorlijk stuk verder open in de richting van de toegelaten instellingen in de vrije sector, op het niet-DAEB-terrein. Dat wilden we juist niet vanwege de risico's die daaraan eigen zijn. Het is toch een beetje de wereld op zijn kop, want straks kunnen we de situatie krijgen dat in grote steden, waar heel veel erfpacht is en heel veel stadsvernieuwing is, bijna uitsluitend de toegelaten instellingen in de vrije sector actief zijn en dat particuliere investeerders geen voet aan de grond krijgen. Die situatie zouden wij met zijn allen niet moeten willen.

Dan kom ik op de woningzoekenden, de mensen die actief op zoek zijn, de mensen die dringend een huis nodig hebben. Over die mensen schrijft de minister in de memorie van antwoord op bladzijde 25: verwacht mag worden van gemeente, corporatie en huurdersorganisatie dat zij de belangen van de woningzoekenden zullen meewegen. Die verwachting steekt naar mijn indruk wat bleekjes af bij de wettelijke rechten zoals die aan huurders toegekend worden. Nogmaals, wij pleiten niet voor afzwakking van de wettelijke rechten van huurders. Wij pleiten voor de versterking van de positie van woningzoekenden. Bladzijde 25 van de memorie van antwoord is een van de weinige plaatsen waar woningzoekenden met zoveel woorden worden genoemd. In de stukken komen huurders veel aan bod en woningzoekenden opvallend weinig. In dezelfde stukken ben ik niet veel tegengekomen over aantallen en noden van woningzoekenden, hoogstens af en toe iets over de lengte van wachttijden, terwijl die aantallen en noden toch onze eerste zorg zouden moeten zijn. Daarom vraag ik aan de minister: wilt u in de relatie tussen huurder en woningzoekende meer dan tot dusverre de nadruk leggen op de belangen van de woningzoekenden?

Mijn laatste punt betreft de openbaarheid. Ik ken uiteraard de motie of het amendement, dat weet ik niet, ingediend door het lid Van der Linde in de Tweede Kamer over de open data. Heel grof gezegd gaat dat over actieve openbaarheid en over de hele sector. Ik heb het ook over passieve openbaarheid en de individuele toegelaten instelling. Wil de minister ernst maken met de gevleugelde woorden van zijn collega Thorbecke? Bij openbaarheid denk ik niet aan nog meer informatie voor de toezichthouders. Dat is al goed geregeld. Het gaat over toegang tot informatie voor mensen die betrokken en geïnteresseerd zijn en die ook recht hebben op die informatie. Journalisten, marktpartijen, belangenorganisaties, bewoners et cetera. Zij zouden maximale toegang moeten krijgen wanneer zij daarom vragen. Waarom? Vanwege het preventieve effect dat van die openbaarheid uitgaat.

Corporaties zouden voortdurend openheid van zaken moeten kunnen geven, zonder zich daarbij te kunnen beroepen op een weigeringsgrond. Dat voortdurende besef van verantwoording moeten afleggen, zet een rem op onverantwoord handelen. Corporaties moeten niet te snel een beroep op een weigeringsgrond mogen doen. Zij dienen een openbaar belang. Begrippen als bedrijfsgevoeligheid of concurrentie passen niet goed bij het openbare belang. De WOB hoort bij de semipublieke sector, als middel om riskant gedrag te voorkomen.

De heer Duivesteijn i (PvdA):

Ik wil op de eerste plaats opmerken dat ik het hartstochtelijk daarmee eens ben. Op de tweede plaats wil ik de heer Schouwenaar uitnodigen om daar een motie over in te dienen, want ik denk dat het ongelofelijk belangrijk is dat dat signaal naar de sector gaat.

De heer Schouwenaar (VVD):

Ik ga ervan uit dat de minister dat signaal voldoende zal oppikken en dat hij het ook in zijn contacten met de sector zal uitdragen. Ik dank u overigens voor uw hartstocht, maar die hebt u ook bij andere onderwerpen, dus die moet ik delen met anderen. Dat is niet erg; ik doe het graag.

Ik was eigenlijk aan het einde gekomen van mijn betoog. Wij zouden graag zien dat de minister de mogelijkheid onderzoekt van die nog grotere openbaarheid. Ik dacht dat ook een nieuwe versie van de WOB onderweg is, maar die hapert wat in de Tweede Kamer. Misschien is dat een mooie gelegenheid om daarop door te gaan en die optie zo mogelijk verder uit te werken.