Plenair Ganzevoort bij beleidsdebat Internationale Veiligheidsstrategie



Verslag van de vergadering van 24 maart 2015 (2014/2015 nr. 25)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.16 uur


De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Voorzitter. Na het wat simplistische wereldbeeld van de heer Kops is het misschien goed om weer terug te gaan naar de beleidsbrief, waar zeer verstandige dingen in staan over de internationale veiligheid.

Wij leven in een wereld die in een aantal opzichten aanzienlijk onveiliger is geworden, waarin we niet alleen dreigingen ervaren maar ook verantwoordelijkheid moeten en willen nemen. Het neerhalen van de MH17 heeft vooral de onveiligheid voelbaar gemaakt en het sneuvelen van twee van onze militairen laat zien dat die verantwoordelijkheid ook een hoge prijs met zich kan brengen. We kunnen vandaag dus niet luchtig spreken over de complexe vragen over onze internationale veiligheid.

We moeten niet alleen waken tegen een luchtig spreken; we moeten ook waken tegen simpele oneliners en alarmistische praat, die het misschien goed doen in een verkiezingsdebat en wellicht zelfs goed aanslaan bij de PVV-kiezers, maar die de wereld niet veiliger maken. De polariserende uitspraken over het islamitische deel van deze wereld en ook van onze eigen bevolking horen bij die kwalijke taal. Daarmee wordt de veiligheid niet vergroot, maar worden de tegenstellingen en de kans op radicalisering vergroot. Ook de uitspraak van de minister-president dan wel de partijleider van de VVD — soms is de rol wat onduidelijk — dat jihadisten beter kunnen sneuvelen, is er wat ons betreft één uit de serie simpel, eenzijdig, suggestief en schadelijk. Of, ik vroeg het al aan collega Van Kappen, het in mijn visie onzalige plan van de VVD aan de overkant om alle vluchtelingen tegen te houden aan de poort van Europa, alsof er geen Vluchtelingenverdrag bestaat, alsof daarmee de oorzaak is weggenomen, alsof niet de meeste vluchtelingen allang in eigen regio worden opgevangen en alsof het tegenhouden van vluchtelingen iets verandert aan terreurdreiging. Ook dat hoort daarbij. Ik zou zeggen: dom en gevaarlijk, wellicht bedoeld om te stoken in het slechte huwelijk van een coalitie. Maar daarvoor is de kwestie mij eerlijk gezegd te belangrijk.

De obligate roep om meer geld voor defensie is er ook zo één. Zeker, we moeten praten over de inzet van onze krijgsmacht en we moeten met elkaar spreken over de rol die we daarmee willen spelen op het wereldtoneel. In dat kader — ook als het gaat om de samenwerking binnen Europa — moet het ook gaan om de kosten daarvan. Maar enkel investeren in geweldspotentieel is niet de oplossing van de crisis in de wereld. Daarom is het wat ons betreft gemakzuchtig en opportunistisch om de huidige onveiligheid aan te grijpen om enkel te pleiten voor meer geld naar defensie. We moeten dat gesprek veel fundamenteler voeren. In de eerdere bijdrage van collega Van Kappen zijn daarvoor goede aanzetten gegeven.

Het is niet mijn ambitie om vandaag de analyse over te doen die in de beleidsbrief is te vinden en die op haar beurt de verwerking is van veel gedegen en structureel onderzoek. Veel belangrijker voor het debat van vandaag is de vraag wat die analyse betekent voor de politiek-strategische positie die Nederland inneemt en de koers die de regering daarbij volgt. Dan roept de analyse naast waardering ook een aantal belangrijke gespreksvragen op. Ik begin met de constatering dat de internationale geweldsdreiging vandaag de dag complexer en ongrijpbaarder is geworden. Het is al eerder genoemd: minder geweld tussen staten en meer risico van bijvoorbeeld transnationale terroristische groepen als IS en de ontwrichtende werking daarvan op kwetsbare en fragiele staten. Als het al gaat om interstatelijke dreiging, zoals bij Rusland, dan nog eerder hybride dan direct. Een klassieke oorlogsdreiging met oost-westconnotaties heeft plaatsgemaakt voor niet-transparante steun aan separatisten, quasi-legitieme zelfbeschikking, annexatie en propaganda.

Die veranderde geweldsdreiging betekent enerzijds een terugkeer van machtspolitiek en denken in invloedssferen waarvan we na de Koude Oorlog af dachten te zijn. Anderzijds betekent het ook een afnemende rol van de natiestaat en de discussie over hoe de soevereiniteit is georganiseerd. Nou stond die in onze globaliserende wereld toch al zwaar onder druk, omdat de grote geopolitieke en economische kwesties zich op een ander niveau afspelen dan dat van de enkele natiestaat, zoals Nederland. Alleen in grotere Europese verbanden kunnen wij de dreigingen het hoofd bieden. Mijn eerste vraag aan de regering is dan ook of zij dit strategische inzicht dat in die hele beleidsbrief doorklinkt ook omzet in concrete acties naar meer gezamenlijkheid in het Europese defensie- en veiligheidsbeleid. Welk perspectief heeft zij voor ogen? Hoe ziet de regering mogelijkheden om nog verdere stappen te zetten op weg naar een veel effectievere en efficiëntere Europese krijgsmacht? Ik besef dat daar allerlei belemmeringen en beperkingen liggen en dat het niet eenvoudig is, maar de vraag is wel in welke mate en op welke wijze de minister van Defensie toewerkt naar dat perspectief. Hoe gaat zij daarbij om met de remmende krachten, ook in ons eigen land, die liever inzetten op isolationisme en schuilen achter de dijken? Durft de regering explicieter te zijn over een duidelijke keuze voor gezamenlijke verantwoordelijkheid en sterkere complementariteit?

Mijn tweede vraag betreft de reactie op het transnationaal terrorisme. Ook hierover vinden we in de beleidsbrief behartigenswaardige inzichten, bijvoorbeeld dat er meer nodig is dan het militair bestrijden van IS. Zo staat er bijvoorbeeld dat organisaties als ISIS en Al Qaida gebaat zijn bij polarisatie en het aanwakkeren van een ideologische strijd tussen moslims en het Westen. Wat betekent dat volgens de regering voor de wijze waarop in Nederland het debat wordt gevoerd over de islam? Is de regering het met mijn fractie eens dat er alle ruimte moet zijn voor religiekritiek en vrijheid van meningsuiting, maar dat we wel steeds vaker lijken af te glijden in de richting van polarisering en dat ongebreidelde islamhaat steeds salonfähiger aan het worden is? Welke verantwoordelijkheid ziet de regering voor zichzelf om deze polarisatie terug te dringen, ook in onze eigen samenleving? Hoe wil de regering voorkomen dat een in toenemende mate moslimonvriendelijke samenleving juist de voedingsbodem wordt voor radicalisering? Hoe voorkomt de regering dat zij ook zelf alleen maar oog lijkt te hebben voor de risico's van radicalisering en hoe kan ze inzetten op meer samenwerking met gematigde en tolerante krachten?

Mijn derde vraag raakt vooral aan het massieve geweld in Syrië, Irak, Libië en Nigeria en aan de effecten daarvan op omliggende landen en de enorme vluchtelingenstroom als gevolg daarvan. Miljoenen mensen zijn op de vlucht, overleven in onmenselijke omstandigheden en komen terecht in handen van mensensmokkelaars, vanwege de ijle hoop op een veilig leven. De regering zet vooral in op steun en opvang in de eigen regio, horen we vaker en lezen we ook in deze beleidsbrief. Maar dan is mijn vraag aan de regering, hoe veel vluchtelingen de eigen regio's aankunnen. Wat zijn de gevolgen van die massale vluchtelingenstroom voor kwetsbare landen als Libanon en Jordanië? Welke risico's ziet de regering voor ontwrichting en destabilisatie van juist die landen? Is het in dat kader verantwoord om zo stevig in te zetten op Fort Europa, de buitengrenzen af te grendelen en te wachten tot er weer duizenden verdrinken op de Middellandse Zee of omkomen bij verder oplaaiend geweld? Vraagt deze tijd niet juist om een veel ruimhartiger en effectiever asielbeleid, juist vanwege de veiligheid, zowel daar als hier in eigen land?

Maar ik vraag in dat kader ook om een nadere toelichting van de regering op haar 3D-benadering. We lezen daarover mooie woorden in de beleidsbrief, maar concrete beleidsmaatregelen en investeringen worden niet zo zichtbaar. Deelt de regering de mening dat de analyse van de beleidsbrief zou moeten leiden tot een intensivering van de inzet voor preventie, ondersteuning van fragiele staten, ontwikkelingshulp en diplomatie? Welke plannen heeft de regering om die intensivering gestalte te geven? Hoe vertaalt zich dat in de budgetten voor diplomatie en ontwikkelingshulp? Hoe staat het met de plannen van de regering om op zijn minst weer te gaan voldoen aan de OESO-norm van 0,7% bbp voor ontwikkelingssamenwerking, zoals deze Kamer in december 2012 vroeg via aanneming van de motie-Kox c.s.?

Daarmee kom ik op een volgend veld van vragen, want bij internationale veiligheid schuift alles in elkaar. Terecht schrijft de beleidsbrief ook over de veiligheidsrisico's op het terrein van grondstoffen, voedsel, water en energie. Schaarste, onrechtvaardige verdeling en machtspolitieke invloed op de handel in deze goederen zorgen voor toenemende instabiliteit. Dat roept de vraag op of de regering wel radicaal genoeg kiest voor andere oplossingen. Over het energievraagstuk schrijft de beleidsbrief dat we moeten uitkijken voor een te sterke afhankelijkheid van Rusland en dat we de export uit het Midden-Oosten en Noord-Afrika moeten bevorderen. Maar die redenering kan mijn fractie niet zo goed volgen. Natuurlijk moeten we de afhankelijkheid van Russisch gas afbouwen. Maar dan is Saudische olie toch niet de oplossing? De beleidsbrief erkent ook dat de klimaatverandering een bron van onveiligheid is. Maar waarom trekt dan de regering niet de veel principiëlere conclusie dat we veel sneller en grootschaliger moeten omschakelen naar hernieuwbare energiebronnen, ook vanuit geopolitieke overwegingen? Waarom zegt de beleidsbrief wel dat landen in Noord-Afrika hun energiebeleid moeten veranderen, maar niet dat wij dat moeten doen? Wat is de invloed van de veiligheidsdiscussie op het energiebeleid van deze regering en waaraan kunnen wij dat concreet merken?

Op het terrein van voedsel en internationale handel spelen vergelijkbare vragen. Ik spits dat voor dit moment toe op de onderhandelingen over TTIP. De beleidsbrief schrijft daarover: "Mede in dit licht is een succesvolle afronding van de onderhandelingen over Transatlantic Trade & Investments Partnership van groot belang. TTIP kan een impuls geven aan de vastgelopen WTO-onderhandelingen en een basis leggen voor nieuwe wereldwijze handelsregels en standaarden." Kan de regering reageren op de grote twijfels die er zijn bij het te verwachten positieve effect op de Europese economie en bij de grote risico's voor veel kwetsbare economieën? Hoe oordeelt de regering over het recente rapport van brancheorganisatie Partos over beleidscoherentie, waaruit onder meer blijkt dat handelsverdragen ertoe kunnen leiden dat lokale bedrijfjes in kwetsbare economieën juist kapot worden gemaakt? Waarom denkt de regering kennelijk zo naïef over de gevolgen van Investor-State Dispute Settlement (ISDS), terwijl ze daarmee feitelijk multinationals vrij spel geeft en nationale regeringen vleugellam maakt? Graag wat meer toelichting.

Ten slotte heb ik nog een vraag over de meer immateriële kant van het verhaal. Op papier zien we veel aandacht voor de positie van vrouwen en seksuele, religieuze en culturele minderheden. Specifieke onderwerpen zijn dan de bescherming van vrouwen tegen seksueel geweld in conflictsituaties en het bevorderen van de rol van vrouwen in politieke en verzoeningsprocessen. Die belangrijke rol wordt steeds belangrijker. Het is opvallend dat de regimes die vandaag de dag de grootste veiligheidsrisico's opleveren, de meest problematische verhouding hebben met de rechten van vrouwen en minderheden. De manier waarop in Rusland de positie van homoseksuelen steeds meer onder druk staat en de omgang van IS met vrouwen en seksuele en religieuze minderheden vragen om meer dan mooie woorden. Maar wat betekent dat concreet? Welke inzet pleegt de regering op dit terrein en welke positieve effecten heeft zij daarmee bereikt? Hoe werkt zij samen met ngo's, die vaak effectiever kwetsbare groepen kunnen bereiken? Op welke wijze kan zij haar inzet vergroten en van Nederland anno 2015 een gidsland maken?

Het uitgangspunt bij onze Internationale Veiligheidsstrategie zou volgens mijn fractie moeten zijn dat wij maar één wereld hebben en dat we daarom met huid en haar met die hele wereld verbonden zijn. Ons lot is met elke vezel van ons bestaan verbonden met het lot van anderen: met vluchtelingen op de Middellandse Zee, met vrouwen in Boko Haramgebied, met mensen die vanwege hun geloof en etniciteit worden onderdrukt in het gebied waar IS heerst, met homo's en lesbiennes in Rusland, maar ook met jonge mensen die verblind in hun verlangen naar een ideale wereld afreizen naar een gewelddadig kalifaat, ook met separatisten in Oost-Oekraïne en ook met machthebbers in het Kremlin. Er is simpelweg maar één wereld en daarmee hebben we het te rooien. Daarom kan onze veiligheidsstrategie niet bestaan uit schuilen achter de dijken, niet bestaan uit muren bouwen rond Fort Europa of conflicten oplossen met geweld. Zelfs als zoiets onvermijdelijk is, kan het nooit de kern zijn van onze veiligheidsstrategie. Echte veiligheid gaat niet zonder vrede en vrijheid. Die kunnen niet bestaan zonder rechtvaardigheid en een duurzame omgang met de aarde.