Plenair Schrijver bij beleidsdebat Internationale Veiligheidsstrategie



Verslag van de vergadering van 24 maart 2015 (2014/2015 nr. 25)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.06 uur


De heer Schrijver i (PvdA):

Mevrouw de voorzitter. Dank ook namens de PvdA voor de waardige wijze waarop u onze twee omgekomen militairen in Mali hebt herdacht.

De internationale veiligheidssituatie kent de afgelopen jaren vele dieptepunten. MH17, IS, Boko Haram, de Krim, Syrië en Libië staan daar symbool voor. De verhoudingen tussen Oost en West zijn ingrijpend veranderd. Terecht stelt de regering in de brief aan de Kamer dat de wereld "complexer en onvoorspelbaarder" is geworden. 70 jaar na de oprichting van de Verenigde Naties als de collectieve veiligheidsorganisatie en precies 40 jaar na de Slotakte van Helsinki zijn we vooral weer ontnuchterd. We moeten ons welhaast krampachtig vasthouden aan de ankers van de internationale rechtsorde met zijn diverse overlegfora om te voorkomen dat we afglijden naar een nieuwe Koude Oorlog, naar chaos in het Midden-Oosten en diverse delen van Afrika en naar een onbeteugelde wapenwedloop. Tegelijkertijd wordt de internationale veiligheid bedreigd door de opkomst van allerlei niet-statelijke entiteiten die zich gewapenderhand in de strijd mengen: ik noemde al de terreurorganisaties Boko Haram en de Islamitische Staat. Al Qaida, Al-Nusra, Hezbollah, Al-Shabaab in Somalië, het Verzetsleger van de Heer, dat delen van Afrika plundert en onveilig maakt, en nog andere kunnen gevoeglijk aan deze lijst worden toegevoegd.

Het roept ook de vraag aan de regering op hoe met deze niet-statelijke organisaties in de internationale betrekkingen om te gaan. We kunnen deze immers niet allemaal over één kam scheren. In de praktijk vinden we de Russische opstandelingen in Oost-Oekraïne, de Taliban en bepaalde Syrische verzetsgroepen van een andere orde dan IS, Al Qaida, Hezbollah, Al-Shabaab en Boko Haram. Aansluitend op de vragen van collega Franken vraag ik of de regering criteria kan aanduiden hoe onderscheid aan te brengen tussen deze niet-statelijke groeperingen en hoe deze te karakteriseren. Wanneer zijn het terreurorganisaties? Wanneer zijn het opstandige bewegingen die een bepaald gebied onder hun controle hebben en zelfs besturen, wanneer zijn het gesprekspartners bij het streven naar overgang van een misdadig dictatoriaal regime naar een nieuw wettig en democratisch regime en wanneer een niet te omzeilen gesprekspartner bij het streven naar duurzame vrede? Welke bijdrage zou onze defensie kunnen en moeten leveren om aan deze bedreigingen het hoofd te kunnen bieden? Nu de minister van Defensie zo'n actieve inzet tentoonspreidt op het terrein van defensiesamenwerking in Europa — en dat tot ons genoegen — vragen wij ook hier welke samenwerking hier denkbaar is en welke vorm deze aan zou kunnen nemen.

De situatie in Syrië is ondraaglijk en in strijd met iedere notie van menselijke waardigheid, vrijheid en gerechtigheid. Enkele honderdduizenden slachtoffers en miljoenen vluchtelingen en ontheemden verder is vooral duidelijk dat er geen militaire oplossing van dit conflict bestaat. Een coalitie van de VS, Arabische en westerse bondgenoten, waaronder Nederland, voert stelselmatig bombardementen op de stellingen van IS uit, maar het is duidelijk dat deze beweging en haar ideologie niet vanuit de lucht weggebombardeerd kunnen worden. In de kwestie-Afghanistan verwierf Nederland enige internationale naam en faam als koploper van de zogenaamde 3D-benadering: Defense, Diplomacy and Development. De indruk bestaat dat staten in de kwestie-Syrië meer op Defense, humanitaire assistentie en vluchtelingenhulp inzetten en minder op Diplomacy en Development, in de zin van een volgehouden commitment om aan wederopbouw en capaciteitsopbouw bij te dragen. Het is duidelijk dat het Westen niet alleen de oplossing van de kwestie-Syrië kan brengen. Dat vereist bekwame multilaterale vredesdiplomatie, met ook China, Rusland en landen en organisaties uit de Arabische regio in een hoofdrol.

Anders dan het geldende beeld in onze media, is de Veiligheidsraad niet geheel verlamd op het dossier-Syrië. Zo is, wonder boven wonder, het verplichte programma voor de ontmanteling en verwijdering van de chemische wapens op basis van Veiligheidsraadresolutie 2218 in 2014 vrijwel geheel voltooid in een nauwe samenwerking tussen de VN en de OPCW onder leiding van de uit Nederland afkomstige VN-topvrouw Sigrid Kaag. Daarnaast is ook op enkele andere fronten enige vooruitgang geboekt. Ik noem Veiligheidsraadresolutie 2139 over de verplichting van alle partijen om de rechten van de mens en het internationale humanitaire recht te eerbiedigen, alsmede om internationale humanitaire hulp in de conflictgebieden ruim baan te geven. Gealarmeerd door de aanhoudende en zelfs intensiever wordende beschietingen op door burgers bewoonde gebieden, gijzelnemingen, onthoofdingen en overige terroristische daden, bepaalde de raad in juli 2014 in Resolutie 2165 dat de verslechterde humanitaire situatie in Syrië een "bedreiging van de vrede" vormt. Heel opvallend is dat de Veiligheidsraad in deze resolutie beslist dat de VN-humanitaire organisaties en hun uitvoerende partners desnoods ook zonder toestemming maar wel met kennisgeving aan de Syrische autoriteiten langs bepaalde routes het land in mogen gaan teneinde humanitaire hulp te verlenen. Aldus wordt op beperkte wijze de aloude regel uitgehold die bepaalt dat humanitaire hulpverlening aan een land in nood steeds de instemming van de regering van dat land vereist. Onze fractie juicht dat toe omdat de regering van een land in ernstige nood niet de vrijheid zou moeten hebben internationale humanitaire hulp aan zijn burgers te onthouden. Hoe beoordeelt de Nederlandse regering deze ontwikkeling, mede in het licht van de situatie dat de Russische regering luttele weken later zonder toestemming van de Oekraïense regering hulpkonvooien naar de Russische bevolking in het oosten van dat land zond?

Ten slotte noem ik diverse resoluties, waarin de Veiligheidsraad IS, ANF en aanverwante bewegingen als terroristische organisaties bestempelt en deze op één lijn plaatst met Al Qaida. Enigerlei financiële of andere steun aan deze organisaties moet hoe dan ook onmogelijk gemaakt worden. Hoe beoordeelt de regering de naleving van deze resolutie en in het bijzonder het afsnijden van de financiële stromen uit Arabische golfstaten naar IS? Ook vraag ik de regering of naar haar oordeel de in Nederland genomen maatregelen voldoende zijn om te voorkomen dat via onze banken geld van of naar IS-doelen doorgesluisd wordt. Intussen zet, na Kofi Annan en Lakhdar Brahimi, nu de VN-topman De Mistura eenzaam zijn herculesarbeid als speciaal gezant van Ban Ki-moon voor Syrië voort. Anders dan in sommige andere conflictsituaties is duidelijk dat China, Rusland, Iran en andere hoofdrolspelers uit de regio geen greintje sympathie hebben voor de Islamitische Staat en hun extremisme. Deelt de regering deze inschatting?

Heeft de regering ideeën over de actievere organisatie van een vredescoalitie voor Syrië? Naar onze diepe overtuiging dragen wapenleveranties aan Syrische groeperingen hier niet aan bij. Gebiedt de werkelijkheid aan de grond niet het inzetten van een robuuste VN-vredesoperatie, die internationaal breed gedragen wordt en wél met "boots on the ground" is? Ziet de regering mogelijkheden om via Europa en in samenwerking met gelijkgezinde landen, waaronder Turkije, bij te dragen aan het doorbreken van de internationale patstelling die bij voortduring daarvan elke dag tot onaanvaardbaar nieuwe aantallen slachtoffers leidt? Heeft de Nederlandse diplomatie, na de bezuinigingen en de toenemende nadruk op economische diplomatie, nog wel de menskracht en het denkvermogen in huis om zich hiervoor te kunnen inzetten of moeten we dit vooral aan het Europees niveau overlaten? Met veel belangstelling namen we kennis van de recente EU-mededeling over de regionale EU-strategie voor Syrië en Irak en de dreiging van ISIS. In de overigens goede kabinetsreactie daarop van 13 maart jongstleden gaat de regering er nog vanuit dat er absoluut geen gesprek aangeknoopt moet worden met het Assad-regime. Hoe beoordeelt de regering dan de ommekeer in de Amerikaanse buitenlandse politiek in de zin dat minister Kerry heeft aangekondigd ook met het Assad-regime in verder contact te willen treden?

In 2005 is op de VN-wereldtop een enorme stap vooruit gezet met de aanvaarding door de staatshoofden en regeringsleiders van het nieuwe normatieve beginsel Responsibility to Protect: nationale overheden hebben de primaire verantwoordelijkheid hun burgers te beschermen tegen internationale misdrijven, maar als deze overheden falen dan wel niet tot bescherming bereid zijn, geldt een tweedelijnsverantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap. Het is onjuist om dit beginsel louter te verbinden aan internationaal militair optreden. Responsibility to Protect heeft een veel wijdere strekking, die door Ban Ki-moon is samengevat in de drieslag prevent, react, rebuild. Dit nieuwe beginsel vormde de rechtsgrondslag voor de VN-bemoeienis in Kenia na het verkiezingsgeweld in 2007, in Libië bij de bescherming van burgers en door burgers bevolkte gebieden in 2011 en idem in Ivoorkust in 2011. Deelt de regering de opvatting dat dit beginsel van Responsibility to Protect eigenlijk ook van toepassing zou moeten zijn op de situatie in Syrië? Zo ja, ziet zij kansen om dit in de gegeven situatie internationaal goed uit te dragen met volle toepassing van de VN-drieslag, namelijk verdere escalatie zien te voorkomen — prevent — adequaat reageren, zo nodig met militaire middelen op basis van een VN-mandaat — react — en ten slotte rebuild, dus de bereidheid tot bijdragen aan wederopbouw en capaciteitsopbouw?

Op de spreekwoordelijke steenworp afstand van Syrië speelt zich het veiligheidsdrama tussen Israël en de Palestijnse gebieden af. Lange tijd hebben we de hoop gekoesterd dat het vredesinitiatief van de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Kerry vruchten zou gaan afwerpen. Ook deze Nederlandse regering heeft lange tijd vrijwel al haar kaarten hierop gezet. Een inhoudelijke reactie op het AIV-rapport op dit punt is in feite uitgebleven. Helaas moeten we constateren dat het vredesoverleg muurvast is blijven zitten. Oplossing van het Israëlisch-Palestijns conflict is van groot belang voor de hele wereldgemeenschap. De PvdA is en blijft voor een tweestatenoplossing. Wij streven naar een onafhankelijke, levensvatbare Palestijnse staat naast de staat Israël binnen veilige en internationaal erkende grenzen. Dit biedt de beste garantie voor vrede, veiligheid en voorspoed, voor het naast en met elkaar kunnen leven van zowel Israëli's als Palestijnen. Israël heeft als sterkste partij een speciale verantwoordelijkheid om het gebruik van geweld te beperken en om het initiatief te nemen het vredesproces vooruit te brengen, maar we eisen ook een onvoorwaardelijke stop van alle raketbeschietingen op Israël door Hamas vanuit de Gazastrook. Nederland en de EU moeten hun goede banden richting zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit beter gebruiken ter ondersteuning van het vredesproces. Te vaak worden Amerikaanse initiatieven afgewacht. Te weinig wordt een eigen Europese lijn gekozen. Een constructieve Europese bijdrage kan natuurlijk alleen als de EU op hoofdlijnen eensgezind is.

De heer Kox i (SP):

Ik luister goed naar het betoog van collega Schrijver. Hij zegt dat we moeten doorgaan op de ingeslagen weg. Er treedt waarschijnlijk een nieuwe regering aan in Israël, met een minister-president die vindt dat een tweestatenoplossing nu van de baan is. De president van de VS heeft gezegd dat, zolang Netanyahu regeert, een tweestatenoplossing van de baan is. Ziet de fractie van de Partij van de Arbeid in die nieuwe situatie aanleiding om haar positie ten aanzien van andere stappen die gezet zouden kunnen worden om het conflict op te lossen, zoals de officiële erkenning van de staat Palestina of de effectieve deelname van Palestina aan het Internationaal Strafhof, te bepalen door die stappen opnieuw op de agenda te zetten? Of gaan we gewoon afwachten totdat Netanyahu op enig moment verdwijnt?

De heer Schrijver (PvdA):

Dank voor uw interessante vragen. Ik kom daar straks nog redelijk uitvoerig op terug. Een aantal van die stappen staat gewoon op de agenda, omdat ze gemaakt zijn zoals het partij worden bij het Internationaal Strafhof.

We zijn wel bezorgd dat de tweestatenoplossing wordt achterhaald. Er is een ernstige toename van de bouw van illegale nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en in Oost-Jerusalem. Dat heeft een dermate grote vlucht genomen dat nog minder grondgebied voor een onafhankelijke Palestijnse staat dreigt over te blijven. Het gevaar dreigt dat de Palestijnse staat verder gereduceerd wordt tot een aantal enclaves, omringd door Israëlisch gebied. Ook de AIV stelt in haar advies aan onze Kamer: "Als niet op korte termijn beweging wordt gebracht in het Midden-Oosten vredesproces, kan het bereiken van een tweestatenoplossing wel eens een gepasseerd station blijken te zijn." Deelt de regering de zorgen daarover en blijft zij van mening dat het advies van het Internationaal Gerechtshof over de Israëlische muur door alle partijen in het gebied zou moeten worden nageleefd? Welke mogelijkheden ziet de regering nog om de partijen daartoe te bewegen?

De heer Van Boxtel i (D66):

Mijn collega Kox probeerde het net en toen zei de heer Schrijver dat hij daar nog uitgebreid op terug zou komen. Maar ik heb nu het vervolg van zijn betoog beluisterd en hoor nog niets. Ik herhaal daarom de vraag van de heer Kox: vindt de heer Schrijver dat het Nederlandse kabinet nu de beoogde tweestatenoplossing met een versnelde erkenning van de staat Palestina ter hand moet nemen? Of schetst hij alleen weer het proces?

De heer Schrijver (PvdA):

Wij vinden dat dat onderdeel van het vredesproces zou moeten zijn. We zijn voor de tweestatenoplossing en daarmee ook voor de erkenning van een Palestijnse staat.

De heer Van Boxtel (D66):

Dan maak ik de vraag nog specifieker. Ik kom er straks ook nog uitgebreid op terug. Vindt u dat Nederland, bijvoorbeeld in navolging van Zweden, dan ook nu al die uitspraken zou moeten doen? Minister Koenders heeft steeds gezegd, te wachten op een in strategisch opzicht aanmerkelijk punt. Je zou kunnen zeggen: na de verkiezingen in Israël lijkt dat punt wel aangebroken. Deelt u die mening?

De heer Schrijver (PvdA):

Ik deel die opvatting en ik zal uitleggen waarom.

Ook in de afgelopen periode is er weer veel te doen geweest over de al dan niet erkenning van een Palestijnse staat. Zweden heeft als 135ste staat het bestaan van Palestina als staat erkend. In de AVVN mag Palestina als waarnemersstaat, als non-member observer state, aanschuiven. In sommige gespecialiseerde organisaties is Palestina reeds als volwaardig lid toegelaten. Dit alles duidt op het bestaan van Palestina als onafhankelijke staat. Er is veel voor te zeggen dat Palestina, hoe het ook met de erkenning zit, als staat reeds bestaat en kennelijk vindt twee derde van de wereldgemeenschap dat ook. In het internationale recht is bovendien het bestaan van een staat al enige tijd niet langer afhankelijk van erkenning door derde staten — dat was de constitutieve theorie — al vormt internationale formele erkenning wel de symbolische wimpel aan de vlag, maar ook niet meer dan dat. In de huidige tijd is vooral de zogenaamde declaratoire theorie in zwang. Of een staat wel of niet bestaat, hangt vooral af van de volgende vier criteria, zoals verwoord in de Conventie van Montevideo: is er een staatsgebied, is er een staatsvolk, is er een min of meer effectief staatsgezag en kan de staat zijn eigen internationale betrekkingen behartigen? Deelt de regering de inschatting dat Palestina grotendeels aan deze vier criteria voldoet en dus de facto reeds een staat is? Als het antwoord van de regering bevestigend is, kan zij dan aangeven wanneer zij een daadwerkelijke erkenning opportuun acht? Erkenning, mijnheer Kox, in dit geval vertraagde erkenning, vormt dan immers slechts een vaststelling van reeds bestaande feiten.

De Palestijnse Autoriteit heeft het afgelopen jaar ook een groot aantal belangwekkende multilaterale verdragen bekrachtigd, waaronder het Verdrag inzake het recht van de zee, diplomatieke verdragen, het anticorruptieverdrag, diverse mensenrechtenverdragen — daarmee ben ik erg blij — het genocideverdrag en het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof. Mijn fractie juicht het toe dat Palestina zich op deze wijze voegt in de internationale rechtsorde en zich dus ook onderwerpt aan de daarbij behorende internationale toezichtprocedures. Mogen wij van de regering vernemen hoe zij deze bekrachtiging van een groot aantal multilaterale verdragen door Palestina beoordeelt, met name ook het Statuut inzake het Internationaal Strafhof?

Van de brandhaarden in het Midden-Oosten ga ik over naar de Oekraïnecrisis. De verwoestende conflicten in Oost-Oekraïne hebben in één jaar tijd reeds 6.000 doden en enkele tienduizenden gewonden geëist. Ook zijn de spanningen tussen enerzijds westerse landen en anderzijds Rusland zo hoog opgelopen dat deze gevaarlijk op de situatie van ten tijde van de Koude Oorlog begint te lijken. Gelukkig zijn nog wel diverse overlegfora in stand gebleven, waaronder die van de OVSE, de EU en het Oostelijk Partnerschap en diverse ad-hocgroepen, waaronder de Normandiëgroep en de trilaterale contactgroep. De laatste bestaat uit Oekraïne, de Russischsprekende opstandelingen en de OVSE, die met bemiddeling van Rusland en Wit-Rusland in 2014 een aantal keren in Minsk geprobeerd heeft tot vredesovereenkomsten te komen. In de praktijk bleken deze echter nauwelijks enig effect in de conflictgebieden te sorteren.

Vervolgens kwam het opmerkelijke en prijzenswaardige vredesinitiatief van bondskanselier Merkel en de Franse president Hollande in het kader van de Normandiëgroep. In Minsk kwam op 12 februari van dit jaar na een marathononderhandeling een pakket van maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de Minskovereenkomsten tot stand, die in samenhang de basis voor duurzame vrede in Oekraïne moeten scheppen. Het gaat onder meer om een staakt-het-vuren, om terugtrekking van de zware wapens, om toezicht en verificatie door de OVSE en om, opvallend, grondwettelijke hervorming via dit verdrag in Oekraïne per uiterlijk eind 2015 gericht op decentralisatie en de speciale status van bepaalde gebieden. Die grondwettelijke hervorming en de daarop te baseren wetgeving voorzien in immuniteit en amnestie — gelukkig niet voor de verantwoordelijken voor de MH17-ramp — in taalzelfbeschikking, in staatssteun voor deze regio's en in grensoverschrijdende samenwerking met de naburige regio's in Rusland. Mijn fractie vond het erg bemoedigend dat slechts enkele dagen na dit akkoord tussen Merkel, Hollande, Poetin en Porosjenko, op 17 februari al, de voltallige Veiligheidsraad zich unaniem achter dit pakket van maatregelen, inclusief het staakt-het-vuren, heeft geschaard. Aanvankelijk leek de strijd zich hier en daar heftig voort te zetten, maar gelukkig zien we de afgelopen weken tekenen van hoop dat de eerste onderdelen van het pakket maatregelen nageleefd worden. Wat kan Europa eraan bijdragen dat er geen ontsporing plaatsheeft?

De heer Van Boxtel (D66):

Ik deel uw betoog tot nu toe geheel, behalve toen u zei dat het akkoord tussen de vier regeringsleiders zijn vruchten lijkt af te werpen. Ik zat gisteravond nietsvermoedend naar Nieuwsuur te kijken en zag daarin dat om de hoek bij Marioepol de gevechten weer volledig oplaaien. Je krijgt onmiddellijk de verdenking dat de separatisten ook nog Marioepol willen bezetten zodat de hele lijn langs de Zwarte Zee vanaf de Krim is veiliggesteld vanuit Russisch perspectief. Mij baart dat grote zorgen.

De heer Schrijver (PvdA):

Die gevoelens van angst deel ik met u. Juist daarom is de internationale toezichthoudende rol van bijvoorbeeld de OVSE, maar ook de voortgezette betrokkenheid van belangrijke landen in het Normandië-overleg, inclusief Rusland, zo belangrijk. Mijn vraag was: welke rol ziet Nederland daarbij voor zichzelf weggelegd? Is er bijvoorbeeld ook een rol op het terrein van defensie? Zo ja, welke?

Voorzitter. Minister Koenders heeft op beeldende wijze zijn politiek ten opzichte van Rusland als die van "de vuist en de hand" getypeerd. Sancties vormen de vuist en maken duidelijk dat wij de Russische politiek ten aanzien van Oekraïne onacceptabel te vinden. Kan de regering een inschatting geven hoe deze politiek van de vuist de diverse doelstellingen tot nu toe heeft gediend? Wat is er bereikt? Ook vragen wij de regering aan te geven hoe zij tot nu toe haar politiek van de hand actief vormgeeft. Heeft de EU, heeft het Westen, heeft Nederland nog wel voldoende communicatiekanalen met de Russen open om wederzijds zinvol overleg te plegen?

Meer dan we enkele jaren geleden ooit voor mogelijk hadden kunnen houden blijkt er een sleutelrol weggelegd te zijn voor de OVSE, zoals ook in de Minskovereenkomsten staat. Lange tijd leek de organisatie op haar retour en met haar wat onbestemde waaier van taken en functies leek zij welhaast een relikwie uit de periode van de Koude Oorlog. Nu is haar functie als geïnstitutionaliseerd overlegorgaan, permanent beschikbaar voor een open dialoog tussen Oost en West, weer van essentieel belang. Het is een groot goed dat we binnen één organisatie op geïntegreerde wijze over vrede en veiligheid, economische samenwerking en mensenrechten — dat zijn de drie manden van Helsinki — kunnen overleggen en samenwerken. Het was ook bemoedigend om tijdens de recente Parlementaire Assemblee van de OVSE te vernemen hoe hands-on en bruggen bouwend de Servische minister van Buitenlandse Zaken als OVSE-voorzitter, de speciale Zwitserse vrouwelijke ambassadeur voor de Oekraïnecrisis en het Turkse hoofd Apakan van de speciale monitoringmissie in Oost-Oekraïne in de Oekraïnecrisis opereren, voor zover mogelijk ook in samenwerking met de in Den Haag gevestigde Hoge Commissaris inzake Nationale Minderheden.

De missie in Oost-Oekraïne doet naar omstandigheden geweldig goed werk, maar haar mogelijkheden met een beperkt aantal en ongewapende waarnemers in een erg uitgestrekt gebied moeten niet overschat worden. De vraag dringt zich op of de Oekraïnecrisis niet de spankracht van de OVSE te boven gaat, zeker als de missie in het veld opnieuw met enorm verzet of sabotage geconfronteerd wordt. Graag de visie van de regering hierop. Welke mogelijkheden ziet de regering om de OVSE-waarnemers beter voor hun taken uit te rusten? Kan het werk van de OVSE, die immers ook een regionale organisatie onder hoofdstuk VIII van het VN-Handvest is, niet aangevuld en versterkt worden met een VN-vredesoperatie, zoals ook is voorgesteld door president Porosjenko? Wat is de visie van Nederland daarop? Wat zou onze bijdrage kunnen zijn?

Ten slotte. Never waste a good crisis om het handelend vermogen van de OVSE te versterken …

De heer Kox (SP):

Ik leg aan collega Schrijver een alternatief voor. Hij stelt een VN-vredesmissie voor om de OVSE te ondersteunen omdat haar spankracht wel erg op de proef wordt gesteld. Ik was afgelopen zaterdag bij de Venetiëcommissie om te spreken over de rol die deze commissie en de Raad van Europa kunnen spelen in Oekraïne. Een groot deel van Minsk II betreft hervorming in de staat Oekraïne, herziening van de grondwet, decentralisatie, een nieuwe kieswet, en een andere zuiveringswet dan de regering nu voornemens is door te zetten. Dat soort grote wetgevende processen kunnen door de aard van de OVSE niet door de OVSE worden gedaan. De Raad van Europa heeft eigenlijk alle elementen: de Venetiëcommissie, het Comité van Ministers, de monitoring, een speciale waarnemer in het parlement van Oekraïne van de secretaris-generaal van de Raad van Europa. Zou het niet meer voor de hand liggen — dat is een suggestie — om te zeggen dat de OVSE haar werk heeft gedaan en dat de Raad van Europa erbij zou moeten worden gehaald omdat die al bezig is met die nieuwe wetgeving? Als we daar te lang mee wachten, alsof op 1 oktober de Grondwet niet gewijzigd is, valt heel Minsk II weer in duigen, zo heb ik zaterdag gehoord. Zou dat iets zijn waar ook de PvdA-fractie voor wil pleiten? Het is een middel dat voorhanden is en wij hoeven dan niets nieuws te verzinnen. Een VN-vredesmissie zou dat wel zijn.

De heer Schrijver (PvdA):

Ik dank collega Kox voor deze interessante aanvullende informatie. Wij zouden dat zonder meer graag steunen, maar zien dat niet als een alternatief voor de OVSE. Het is en-en. Het is een geïntegreerde benadering. De heer Kox noemt zaken als het opbouwen van een goed bestuur, een rechtsstaat en hulp bij betere en meer daadkrachtige wetgeving. Die bijdragen kunnen heel goed van de Raad van Europa komen. Anders dan hij suggereerde, is de OVSE nog lang niet klaar met haar taak van toezicht houden. De OVSE is niet gespecialiseerd om strijdende partijen uit elkaar te houden en is ongewapend in het gebied louter ter waarneming aanwezig. Voor een volwaardige vredesoperatie heb je eigenlijk een klassieke blauwhelmenoperatie nodig. Dat is de geïntegreerde benadering die ik met de heer Kox bepleit.

Ik zei: never waste a good crisis. Hoe zouden wij het handelend vermogen van de OVSE in meer algemene zin kunnen versterken en de besluitvorming kunnen verbeteren? Collega Franken sprak daar ook al over. Hoe zouden wij kunnen proberen om een politieke tweedeling binnen de organisatie tegen te gaan? Onze fractie vindt het onverantwoord dat de OVSE geen eigen internationale rechtspersoonlijkheid geniet. Dat betekent dat deelnemers aan OVSE-missies en stafleden van de organisatie voor hun internationale bescherming afhankelijk zijn van de nationale wetgeving in de landen waar zij opereren. De OVSE kan voorts zelf geen verdragen afsluiten. Ook kan de organisatie niet zelf voor haar rechten en belangen in rechterlijke procedures opkomen.

Lange tijd zijn het de Verenigde Staten geweest die erkenning van de internationale rechtspersoonlijkheid van deze veiligheidsorganisatie in Europa hebben gedwarsboomd, onder het mom dat zij een flexibele organisatie wilden hebben. In 2007 was er bijna een compromis, mede onder Nederlandse leiding, leidend tot de aanvaarding van een internationale rechtspersoonlijkheid en de regeling van privileges en immuniteiten, maar op het laatste moment mislukte dat. Nu zijn het weer de Russen die meer willen, namelijk een handvest voor de organisatie en niet louter een regeling van juridisch-technische zaken. Misschien is daar best wel wat voor te zeggen, al vindt mijn fractie dat voor de daadkracht van de organisatie en de veiligheid van de staf de erkenning van de internationale rechtspersoonlijkheid en regeling van de privileges en immuniteiten van de staf geen uitstel meer duldt. Graag horen wij hierop een reactie van de regering. Ziet zij kansen om deze kwesties voortvarend ter hand te nemen? De 40ste verjaardag van de Akte van Helsinki biedt daarvoor een uitgelezen momentum.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Ik denk graag mee in deze richting, want het is een buitengewoon belangrijk punt, maar speel even advocaat van de duivel. Zou het kunnen dat de huidige staat van de OVSE, af en toe enigszins onder de formele radar, een aantal mogelijkheden biedt die lastiger worden als er een veel groter en sterker mandaat ontstaat? Ik vraag dit niet omdat wij tegen het voorstel zijn, maar om na te denken over de voors en tegens van de verschillende status.

De heer Schrijver (PvdA):

Dat is een heel interessante vraag. Ik hoor in de vraagstelling de Amerikaanse opvatting doorklinken dat je het beste een zo flexibel mogelijke organisatie kunt hebben. Stel, God verhoede het, dat er morgen een ernstig incident in Oost-Oekraïne plaatsvindt met OVSE-waarnemers, dat zij in gijzeling worden genomen of misschien nog erger, dan kunnen zij geen aanspraak maken op internationale bescherming. Zij zijn dan overgeleverd aan de bestuurders van het gebied en van de omliggende landen. Ik vind het onverantwoord om leden van dit soort extreem gevaarlijke missies op deze wijze het veld in te zenden. Bovendien hoef je niet alles in detail te regelen. Er zijn veel voorbeelden van oprichtingsverdragen van internationale organisaties die misschien maar drie of vier pagina's tellen en die ingebouwde flexibiliteit in zich hebben. Ik wil vooral tot een lichte institutionalisering komen. Ik reken erop dat ik de heer Ganzevoort daarbij aan mijn zijde heb. Ik pleit heel erg voor die geïntegreerde benadering.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Op hoofdlijnen vindt de heer Schrijver mij zeker aan zijn zijde. Maar de vraag is wat we kwijtraken. Aan bescherming win je heel veel en mogelijk daarmee ook aan draagvlak, maar het zou kunnen zijn dat je daarmee soms in dezelfde verlamming terechtkomt als sommige andere organisaties. Nu kan de OVSE, juist omdat zij soms tussen de organisaties door beweegt, misschien net iets bereiken dat niet meer lukt als je er te veel een internationale geïnstitutionaliseerde vorm aan geeft. Lopen wij dat risico niet als wij te veel institutionaliseren?

De heer Schrijver (PvdA):

Theoretisch zou de heer Ganzevoort een punt kunnen hebben, maar ik denk dat het in de praktijk niet het geval is. Collega Franken wees al op de besluitvorming bij consensus. Dat is de gewoonterechtelijke regel. Ik zou juist hopen dat zo'n lichte institutionalisering in de vorm van een nieuw handvest voor de OVSE leidt tot besluitvorming bij meerderheid, desnoods een gekwalificeerde meerderheid zoals dat in veel geformaliseerde internationale organisaties het geval is.

Uit mijn betoog is gebleken dat wij vinden dat vrede en veiligheid, het onderwerp van vandaag, niet alleen te maken hebben met oorlogen tussen en binnen staten, maar zeker ook met respect voor de rechten van de mens, opbouw en onderhoud van rechtsstaten, goed bestuur en duurzame ontwikkeling, een onderwerp waar ik helaas niet meer aan toe zal kunnen komen. Onderdeel van die brede benadering van veiligheid is de gedeelde verantwoordelijkheid van nationale staten, diverse internationale organisaties, non-gouvernementele en maatschappelijke bewegingen, de particuliere sector en ook individuele burgers. Alleen met een volgehouden, gezamenlijke inzet van een breed scala aan instrumenten, politiek, economisch, diplomatiek en militair, kan ons ideaal van vreedzaam en veilig leven voor eenieder, waar ook ter wereld, worden verwezenlijkt. Deelt de regering de opvatting dat dit vraagt om het weer op peil brengen van zowel onze defensie als onze internationale ontwikkelingsinspanningen alsmede onze diplomatie? Dat is immers ook een zaak van welbegrepen eigen belang. Wij kijken met veel belangstelling uit naar de antwoorden van de regering.

De heer Van Boxtel (D66):

Voordat het kabinet op deze algemene, terechte, vraag antwoord geeft, vraag ik collega Schrijver om verduidelijking. Hij noemt niet alleen een verhoging van de Defensie-uitgaven, maar ook van het ontwikkelingsbudget. Wil hij weer naar een hoger percentage in Nederland? Mijn tweede vraag ligt in het verlengde daarvan. Is de PvdA bereid om over de hele linie het roer om te gooien, dus niet alleen het verhogen van het Defensiebudget en de ontwikkelingsuitgaven maar ook het openen van meer diplomatieke posten na een aantal jaren van sluiten?

De heer Schrijver (PvdA):

In deze Kamer hebben wij onlangs de motie-Kuiper gesteund op het terrein van verbeterde defensie-inspanningen. Ik roep in herinnering dat wij ook de motie-Kox over de terugkeer naar de 0,7%-norm voor officiële ontwikkelingshulp hebben gesteund zodra de financiële en economische omstandigheden dat toelaten. Net als de heer Van Boxtel ben ik een optimist, dus ik zie dat in het verschiet liggen. Hopelijk zal Nederland, met steun van zijn partij, naar die internationale doelstelling van 0,7% kunnen terugkeren. Ik ben blij dat de bezuinigingen op het netwerk van diplomatieke posten voor een deel teruggeschroefd zijn en dat er meer in vredesdiplomatie geïnvesteerd zou kunnen worden. Het is mijn vurige wens en ook die van mijn fractie dat wij daar de komende jaren nog een schepje bovenop kunnen doen.