Plenair Van Strien bij behandeling Verhoging van de AOW-leeftijd



Verslag van de vergadering van 19 mei 2015 (2014/2015 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 12.39 uur


De heer Van Strien i (PVV):

Voorzitter. Ik vervang senator Kok, die helaas ziek is.

In het relatief korte bestaan sinds 1957 is de AOW als inkomensvoorziening in toenemende mate doelwit geworden van een scala aan versoberingsmaatregelen, onder het motto dat diezelfde AOW, gelet op de wijze van financiering in omslag, houdbaar moet worden gemaakt voor later, met als impliciete suggestie dat dan in de toekomst nog iets van een substantieel niveau van inkomensvoorziening zou resteren voor de latere generaties. Dat is maar zeer de vraag. Op het hellende vlak van het totale pensioengebouw — dat wil zeggen: staatspensioen plus aanvullend deel — moet geconstateerd worden dat de afbraak alleen al in deze kabinetsperiode in een stroomversnelling is geraakt, met als recente hoogtepunten — althans voor dit kabinet; anderen spreken van dieptepunten — de drastische opbouwverlaging en het nieuwe toetsingskader, dat iedere vorm van indexatie illusoir maakt.

Vergeten lijkt gemakshalve dat, zoals gezegd, de AOW al veel vaker is versoberd. lk noem in tijdsvolgorde: de ontkoppeling van de uitkering door het veelvuldig toepassen van de WKA, de Wet koppeling met afwijkingsmogelijkheid — in beter Nederlands wil dit zeggen: het decennialang niet welvaartsvast houden van de uitkering — de fiscalisering van de rijksbijdrage, de houdbaarheidsbijdrage via beperking van de inflatiecorrectie, de afschaffing van de partnertoeslag per 2015 en ten slotte de verhoging van de AOW-leeftijd tot 67 jaar in 2021 en vervolgens de koppeling aan de levensverwachting na 2021.

De verwachting is dan ook reëel dat op niet al te lange termijn de AOW-uitkering pas verstrekt wordt bij 70 jaar of ouder. Al met al is op de AOW al langer zwaar ingeleverd. Dit kon evenwel lang in enige mate gecompenseerd worden door de aanvullende pensioenen, maar dat gaat inmiddels ook niet meer op.

Bij gebrek aan historisch besef en met voorbijgaan aan de totale context met het aanvullend pensioen, wordt daarin nu alweer, abrupt en kort na de verhoging van de AOW-leeftijd in 2012, een versnelling voorgesteld. Mijn fractie acht deze werkwijze getuigen van een ongekend opportunisme, uitsluitend onderbouwd met de simpele argumentatie dat de schatkist op orde moet worden gebracht. Dat zou het sneller doorvoeren van structurele hervormingen — als in dit geval de versnelling in een al in 2012 nog geaccordeerde reeks — rechtvaardigen. Het zou hier om een "beleidsmatige keuze" gaan. En om in het jargon te blijven: dat betekent dat — ik citeer — "ook van deze groep een bijdrage verwacht mag worden". Een cynische drogredenering, die miskent dat de bewuste groep niet allang substantieel een bijdrage heeft geleverd, zoals net betoogd. Kan de staatssecretaris nu eens helder aangeven wat die beleidsmatige keuze precies geweest is?

Erger dan het opportunisme dat dit kabinet niet vreemd is, is het totale gebrek aan iedere vorm van gedegen onderbouwing. Het is niet alleen dat weer opnieuw de containerstandaardargumentatie uit de kast wordt gehaald om weer dezelfde makkelijke doelgroep te treffen, die ons op zijn zachtst gezegd verbaast, maar het is vooral het schromelijk gebrek aan inhoudelijke argumentatie dat de opportunistische keuze moet onderbouwen om zo'n 3 miljard te besparen. Voor de goede orde dient eerst te worden vastgesteld dat de koppeling aan een gestegen levensverwachting geen factor is in dit wetsvoorstel. De heer Reuten betoogde dit ook al. Deze is namelijk al meegenomen in de eerdere Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd van 2012 en speelt hier dus geen rol. Wat dan overblijft, is het kale argument dat — ik citeer — "door de economische situatie en vergrijzing de sociale zekerheidsuitgaven harder groeien dan het bbp en er sprake zou zijn van aanhoudende tekorten".

Verengen we de gepleegde algemene breedspraak tot de AOW sec, dan is het verhaal toch wat genuanceerder. Recente berekeningen van het CPB in het rapport "Minder zorg om vergrijzing" laten zien dat juist de stijging van de AOW-uitgaven onder controle is. Bovendien is het houdbaarheidssaldo inmiddels omgeslagen van een tekort in een overschot. Vergrijzing is in die zin dan ook niet meer het probleem. En nog minder als daarbij de gecalculeerde stijging van belasting en premies wordt meegenomen. Wat is de ratio dan nog voor dit wetsvoorstel?

En omdat dit wetsvoorstel op zich geen enkele invloed heeft op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op lange termijn en er geen structureel budgettair effect is, resteert in feite een kaalslag op de AOW met een in de tijd gelimiteerde eenmalige opbrengst van de ingebouwde versnelling van 4,5 miljard bruto over de jaren 2016-2024.

De PVV-fractie kan niet anders constateren dan dat nut en noodzaak van dit wetsvoorstel totaal ontbreken. leder al te makkelijk beroep op de vermeende toestand van de overheidsfinanciën gaat hier volledig mank. In dit verband roep ik graag in herinnering de fundamentele kritiek van de Raad van State in haar jaarverslag uit 2013: dit kabinet dient te vaak louter financieel gedreven wetten in met ongefundeerde beweringen; wetgeving als toverstokje voor bezuinigingen, alleen maar om geld bij elkaar te schrapen en niet op basis van enig idee over hoe een samenleving eruit zou moeten zien. Het gaat enkel om makkelijk gewin. Een budgettaire sluitpost. Omdat het kan.

De heer Hoekstra i (CDA):

Het doet mij goed om de heer Van Strien de Raad van State te horen citeren. Het ging daar wel echt over iets anders. Het is misschien goed om voor het debat ook te markeren dat de Raad van State bij dit wetsvoorstel een blanco eindverslag heeft uitgebracht. Met andere woorden: de Raad van State onderschrijft dit wetsvoorstel ten volle.

De heer Van Strien (PVV):

Ik heb geen vraag gehoord, dus ik ga verder met mijn betoog.

En hoe kan het ook dat datzelfde kabinet zich inmiddels voor het luxeprobleem gesteld ziet hoe, in het kader van de begrotingsopstelling voor 2016, 6 miljard uit te delen? Waar is de geloofwaardigheid van dit kabinet gebleven?

Naast de budgettair gedreven argumentatie stelt het kabinet dat de versnelde leeftijdsverhoging een "beleidsmatige keuze" zou zijn. Wat dan die onderliggende beleidsmatige keuze is voor het doorvoeren van die versnelling, blijft evenwel volstrekt onduidelijk. Op geen enkele wijze blijkt van enige beleidsmatige afweging. Zelfs de meest recente memorie van antwoord is een herhaling van gedateerde platitudes. Mijn vraag aan de staatssecretaris is dan ook: zijn er nog alternatieven overwogen?

Mijn fractie kan daarentegen wel wat inhoudelijke argumenten aandragen die tot een andere conclusie nopen dan die dit kabinet zo gedachteloos poneert. Het rapport-Bakker uit 2008, dat nog een grote rol speelde bij de eerdere verhoging van de AOW-leeftijd in 2012, was destijds als dragende redenering voor het primaire verhogingsvoorstel al twijfelachtig, maar is in deze tijd volledig achterhaald. De voorspelde tekorten op de arbeidsmarkt zijn uitgebleven en — sterker nog — de positie van ouderen op die arbeidsmarkt is alleen maar slechter geworden. De werkloosheid onder deze categorie zal als gevolg van de opschuivende AOW-leeftijd alleen maar verder toenemen met een navenant inkomensgat.

En inderdaad, "voor veel ouderen is er geen reden om feest te vieren", aldus de heer Asscher in een recente uitspraak naar aanleiding van de zoveelste UWV-barometer 50-plus. Enig gevoel voor understatement kan hem niet ontzegd worden.

De bewering dat door verhoging van de AOW leeftijd het arbeidsaanbod van ouderen positief wordt gestimuleerd, doet dan ook lachwekkend aan. Hoe treurig is het in deze context te moeten constateren dat tegelijkertijd er een wetsvoorstel voorligt dat nota bene werken na de AOW-leeftijd mogelijk moet maken, nu werken voor die leeftijd al problematisch is. Over samenhangend beleid gesproken. Waar is de consistentie?

En even treurig is het gestelde in de memorie van toelichting waarin wordt opgemerkt dat "de groep mensen die wil werken na de AOW-gerechtigde leeftijd erg klein is vergeleken met het aantal werkenden onder de AOW-leeftijd". De bekende open deur. En hoe om te gaan met de grote groep geprepensioneerden voor wie het AOW-gat nog veel groter uitpakt?

Zoals eerder opgemerkt is de samenhang met het aanvullend pensioenterrein buiten beeld gehouden. De maatregelen in het Witteveenkader hebben er met een fors verlaagde opbouw flink ingehakt. Het perspectief op langere termijn zal in het meest optimistische scenario van een gemiddelde opbouw van 30 jaar hooguit 40% zijn van het laatstverdiende loon en bij achterblijvende indexering, zoals al een decennium het geval is, nog lager. Overigens is de gemiddelde opbouw van die 30 jaar al langer dalend. En de op voorhand al mislukte Flexwet zal zeker niet bijdragen aan enige vorm van reguliere pensioenopbouw. Het nieuwe financieel toetsingskader heeft daarbovenop indexering nagenoeg volledig onmogelijk gemaakt voor de nabije toekomst.

Alle getroffen maatregelen en de inmiddels afgeronde grote Nationale Pensioendialoog vormen de facto de opmaat naar een verdere afbraak van de pensioenopbouw. Is dat soms de achterliggende bedoeling? Per saldo zullen het de jongeren zijn, die aan het eind van de rit, geconfronteerd worden met een dramatische inkomensval bij pensionering, op welke leeftijd dat ook zal zijn. Tegen deze achtergrond is het belang van een goed basispensioen alleen maar groter geworden, in ingangsdatum en in hoogte. Een verlaging van de AOW-leeftijd zou dan ook meer in de rede liggen.

Ik ga afronden. De PVV-fractie is van oordeel dat nu weer opnieuw in korte tijd onder dankbaar gebruik van dogmatische CPB-aannames, een politiek geforceerde verdere versobering wordt doorgevoerd op de grootste inkomensbron voor ouderen. Bedenk dat het aanvullend pensioen op dit moment gemiddeld slechts €600 à €700 bruto per maand is en dit bedrag zeker substantieel zal dalen. Rechtszekerheid is ingeruild voor dubieus budgettair beleid. Betrouwbaarheid en consistentie zijn bij dit kabinet ver te zoeken. Al te zeer wordt gespeculeerd op de wetenschap dat alle verslechteringen in het pensioenstelsel pas na jaren neerslaan in de portemonnee van de burger. Een zorg voor later zal de gedachte zijn geweest van de politieke passanten, die verantwoordelijk zijn voor dit soort beleid. Het ziet er ten slotte naar uit dat de AOW weer gereduceerd wordt tot de Noodregeling ouderdomsvoorziening, die in 1947 de voorloper was van de AOW. Terug bij af, zou je kunnen zeggen. Wellicht kan het kabinet zich de memorabele woorden ter harte nemen die minister Drees destijds ter verdediging sprak in de Tweede Kamer, waar hij stelde dat "er tweeërlei zorg is in het leven: de ene is de werkloosheid en de onzekerheid van het bestaan en de andere de vrees voor de oude dag waarop velen in volslagen afhankelijkheid zouden hebben te leven". Niets is minder actueel en minder waar deze dag.

Het mag duidelijk zijn dat mijn fractie — ik zeg dit al op voorhand — dit wetsvoorstel absoluut niet kan steunen.

De voorzitter:

Ik verzoek de bezoekers op de publieke tribune zich te onthouden van tekenen van tekenen van bijval of ontstemming.