Plenair Flierman bij behandeling Windenergie op zee



Verslag van de vergadering van 16 juni 2015 (2014/2015 nr. 35)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 14.00 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Flierman i (CDA):

Voorzitter. Wij bespreken als eerste inhoudelijke thema in deze Kamer in nieuwe samenstelling — ik feliciteer alvast de woordvoerders van de verschillende fracties die vandaag hun maidenspeech houden — het wetsvoorstel windenergie op zee. In zekere zin is dat een bijzonder wetsvoorstel: het lijkt onschuldig en vooral procedureel van aard, maar het is ook een voorstel waarmee heel veel in gang wordt gezet, en voor een lange tijd. Het gaat om regels om de besluitvorming omtrent het realiseren van windmolenparken op zee mogelijk te maken, maar het gaat daarmee natuurlijk ook om de totstandkoming van die parken en de daarmee gemoeide inzet van publieke middelen. De CDA-fractie wil in dit debat dan ook niet alleen stilstaan bij het wetsontwerp zelf, maar ook bij het vervolg, de locatiekeuze, de realisatie van die parken en de publieke investeringen die dat vergt. Dat is geen deel van deze wet, maar het is wel een heel belangrijk gevolg van deze wet en het is de eerste keer dat we er hier plenair over kunnen spreken.

Wij hadden overigens, gezien het belang van de zaak liever wat meer tijd genomen om de behandeling, ook met onze nieuwe fractiegenoten, goed te kunnen voorbereiden. Dat 30 juni als behandeldatum bezwaarlijk wordt gevonden omdat de wet dan mogelijk onderhevig is aan een raadgevend referendum is eigenlijk een gotspe. Dat juist deze regering, die dat referendum invoert, en de voorstanders van zo'n referendum, tevens voorstanders van deze wet, zo'n haast willen maken, om daarmee een eventueel referendum te omzeilen, komt ons heel merkwaardig, zo niet ongeloofwaardig voor. Het zou toch zo mooi zijn als partijen als GroenLinks en D'66, verklaarde voorstanders van het raadplegend referendum, via dat instrument hadden kunnen bepalen dat er groot draagvlak voor deze wet bestaat. Helaas, die test durft men kennelijk niet aan.

Maar eerst het wetsontwerp zelf.

Mevrouw Vos i (GroenLinks):

Ik ben benieuwd waar de heer Flierman de bewering op baseert dat wij een referendum niet aandurven. Wat ons betreft is het uitstekend als dit onderwerp onderhevig is aan een referendum. De heer Flierman weet dat ik zeer duidelijk heb aangegeven waar het ons om gaat, namelijk dat het van belang is om tempo te maken met dit wetsvoorstel. Ik hoor dus graag waarop u uw bewering baseert dat wij een referendum niet zouden aandurven, mijnheer Flierman.

De heer Flierman (CDA):

Nou ja, dat baseer ik op het gegeven dat toen wij spraken over de behandeldatum, een van de voornaamste argumenten tegen de behandeldatum 30 juni was dat de wet dan eerst op 1 juli in het Staatsblad zou komen en daarmee onderhevig zou zijn aan de wet inzake het raadplegend referendum, en dat verschillende partijen dat jammer vonden, omdat daarmee het tempo in gevaar kwam. Tja, de consequentie …

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik maak hier zeer groot bezwaar tegen. Wat de heer Flierman zegt, is gewoon niet juist. Het belang van mijn partij, en ook van een aantal andere partijen, was juist dat wij van alle partijen in het veld te horen hebben gekregen dat het van groot belang is om hier snel een beslissing over te nemen, zodat men de hele tenderregeling en alles wat nog komt, kan gaan voorbereiden. Op geen enkele wijze is het argument van een raadplegend referendum door mijn fractie of een van de andere fracties genoemd. Ik vraag u dus eerlijk gezegd om deze woorden terug te nemen, want u zet de gang van zaken hier onjuist neer.

De tijdelijke voorzitter:

Mag ik dan even vragen, mevrouw Vos, om de heer Flierman uit te laten spreken?

Mevrouw Vos (GroenLinks):

U hebt volkomen gelijk, voorzitter. Excuses.

De heer Flierman (CDA):

Ik zou het als volgt willen zeggen. In de argumentatie die van de zijde van de regering aangedragen is om deze wet snel te behandelen, is het punt van het raadgevend referendum wel degelijk aan de orde geweest. Dat is in het gesprek van de commissie niet tegengesproken. Het argument dat wij haast hebben met deze wet, kan, dunkt mij, nooit een argument zijn om een raadgevend referendum te willen vermijden. Anders hadden we dat niet moeten willen invoeren. Je kunt geen referenda houden alleen over de zaken waarmee je geen haast mee hebt en ze willen voorkomen bij de zaken waarmee je wel haast hebt.

De tijdelijke voorzitter:

Tot slot, mevrouw Vos. Heel kort.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Tot slot. Ik ben blij dat de heer Flierman nu zegt dat het blijkbaar een argument is van het kabinet. Dat klopt. Dat staat in de brief van het kabinet. Maar voor mijn fractie is op geen enkele wijze dit een reden geweest. Wij zouden vol vertrouwen dit wetsvoorstel aan een referendum willen onderwerpen.

De heer Flierman (CDA):

Ik stel alleen maar vast dat desondanks ook GroenLinks met klem heeft aangedrongen op behandeling vandaag.

Voorzitter. Ik ga door met het wetsontwerp zelve. Daar valt, eerlijk gezegd, in technische zin niet zo veel op aan te merken. De Raad van State was redelijk positief, en met veel van zijn opmerkingen heeft de minister ook rekening gehouden. Dat gebeurt wel eens minder, dus hulde daarvoor! Wij danken de minister ook voor zijn antwoorden in de schriftelijke voorbereiding, die voor wat betreft de wet zelve overtuigend en afdoende waren.

Maar de CDA-fractie verbindt haar oordeel ook aan de manier waarop de minister de wet gaat gebruiken om zijn doelen te bereiken. Met deze wet in de hand gaat de minister samen met zijn collega van Infrastructuur en Milieu een partiële wijziging van het Nationaal Waterplan voorbereiden en vervolgens in enkele gebieden nieuwe locaties aanwijzen of uitbreiden waar windparken op zee mogelijk zijn. Binnen die gebieden neem hij kavelbesluiten, waarna via een tender aan ondernemers vergunning voor het realiseren van een windpark wordt verleend en de subsidie daarvoor op basis van de SDE+-regeling wordt toegekend. Dit alles met het doel om de afspraken uit het nationaal energieakkoord na te komen. Die afspraken zijn op hun beurt weer nodig om de afspraken van Nederland in Europees verband over een meer duurzame energiehuishouding na te komen.

Laat ik vooraf stellen dat de CDA-fractie de inzet om de opwarming van de aarde af te remmen of te stoppen, en om onder andere in dat kader te komen tot een duurzame energiehuishouding en een beperking van de CO2-uitstoot, van harte ondersteunt. Dat Nederland daarbij mede voor windenergie kiest, begrijpen en steunen we ook. Geen enkele twijfel daarover!

De Europese afspraken gaan zowel over reductie van de CO2-uitstoot als over verduurzaming van de energieopwekking. Met dat eerste, die reductie van CO2-uitstoot, wil het om allerlei redenen nog niet erg vlotten, en dus wordt de tweede afspraak, de verduurzaming van de opwekking, eens te meer belangrijk. Zou de minister overigens nog eens kunnen schetsen welke impact hij verwacht van de recente afspraken van de G7 over verduurzaming? Naarmate we immers in de CO2-reductie succesvoller zijn, is er wellicht meer tijd om naar minder omstreden, en/of kosteneffectievere bronnen van duurzame energieopwekking te zoeken. De CDA-fractie steunt zoals gezegd de inzet op Europese afspraken, maar hoeveel flexibiliteit zit daar nu nog in? Is er ruimte voor een andere mix in de bronnen voor duurzame energie en hoeveel ruimte is er in de tijd in die afspraken? Stel dat je wat tijd neemt, om daarna versneld te investeren in een andere technologie, die minder publieke bijdrage vraagt of meer draagvlak kent. We zien graag dat de minister op deze vragen ingaat. Soortgelijke vragen hebben we bij het nationaal energieakkoord. Daarin is een bepaalde mix in opwekkingsvormen van duurzame energie en een tijdpad vastgelegd, maar kun je daarin bijsturen, bijvoorbeeld als op termijn vormen beschikbaar komen die minder kosten of op meer draagvlak kunnen rekenen?

Wie de afspraken uit dat energieakkoord bekijkt, constateert dat daarin alle denkbare en op korte termijn realiseerbare bronnen voor duurzame opwekking maximaal, rekening houdend met draagvlak, zijn ingezet, een soort "alle hens aan dek". Daarbij blijkt nu al, uit de interessante rapportage van de Algemene Rekenkamer, dat de prognoses uit dat energieakkoord veel te optimistisch waren. In twee opzichten is dit het geval: er komen minder projecten van de grond dan verwacht, en de opbrengst per project is ook aanzienlijk minder dan verwacht. Op onze vragen of dit alles geen aanleiding zou moeten zijn voor een heroverweging van het ingezette beleid, antwoordt de minister echter dat hij pas in 2016 voor het eerst het energieakkoord gaat evalueren. De CDA-fractie betwijfelt of dat verstandig is. Is niet eerder een heroverweging aan de orde, bijvoorbeeld wanneer het Planbureau voor de Leefomgeving zijn studie heeft afgerond, of wanneer de nationale energieverkenning beschikbaar komt? Wij horen hier graag een reactie van de minister op.

Zo'n heroverweging is met name van belang omdat we hier wel praten over heel veel geld, dat voor een groot aantal jaren wordt vastgelegd. We spreken nu over 12 miljard, eerder ook 18 miljard, voor een periode van meer dan 20 jaar, en dat is dan nog aannemende dat een kostenreductie wordt gerealiseerd van maar liefst 40% bij opwekking van windenergie op zee. Zonder die reductie wordt het bedrag nóg hoger. Een echte businesscase, die je bij dergelijke investeringen zou verwachten, ontbreekt. Ik mag hopen dat de energieproducenten hem in ieder geval voor zich wel maken, rekening houdend met de subsidie die ze krijgen, maar als land als geheel maken we hem niet. Ooit was er een lijsttrekker die mopperde dat "windmolens op subsidie draaien", en ongelijk had hij niet. Alle reden dus voor een echte businesscase, waarin niet alleen kosten en baten van windenergie op zee, maar ook de economische effecten voor de kustgemeenten en voor de offshoresector, en de risico’s en alternatieven aan de orde komen. Zoals gezegd, is zo’n businesscase er niet. Kan de minister toezeggen dat die bij de eerste evaluatie van het energieakkoord wel ter tafel komt?

De zorg van de CDA-fractie is dat wij hier heel veel geld gaan vastleggen voor een lange periode, terwijl er een reële kans bestaat dat we over een aantal jaren moeten concluderen dat inmiddels nieuwe, betere, goedkopere of breder gedragen technologie voor duurzame energieopwekking beschikbaar komt. Je kunt dan denken aan zonnecellen, maar ook aan veel grotere turbines verder uit de kust. Ik begrijp dat men op afzienbare termijn turbines met een capaciteit van 20 MW voorziet. Dat verandert het plaatje radicaal dunkt me. Ook de kustgemeenten benadrukken dit alternatief. Daarmee kom ik bij de zorg van mijn fractie. Als we nu zonder meer ja zeggen, dan gaan we heel veel geld uitgeven aan het draaiend houden van windparken die straks misschien niet meer rendabel en ook niet meer nodig, maar wel heel zichtbaar zijn, terwijl er inmiddels betere alternatieven zijn. Hoe ziet de minister dat? Ik maak mijn vraag nog concreter. Op grond van de voornemens van de regering zullen de eerste tenders eind 2015, begin 2016 worden uitgeschreven, met name voor de windparken bij Borssele. Die hoeven niet te wachten op een herziening van het Nationaal Waterplan, begrijp ik. Kan de minister aangeven hoeveel subsidie naar huidig inzicht met de vergunning voor die parken cumulatief, dus over de verwachte exploitatieperiode, wordt vastgelegd?

Van het bedrag dat geïnvesteerd wordt naar de keuze voor de locaties. Ook die roept de nodige reacties op, en niet alleen in het lijfblad van de VVD. Eerst nog even over de procedure. Als ik het goed begrijp, is voor de voorziene locaties voor de Hollandse kust nog een partiële herziening van het Nationaal Waterplan nodig. Die wordt, net als een structuurvisie, aan beide Kamers der Staten Generaal voorgelegd, naar verwachting begin 2016. Dat betekent dat een groen licht voor de realisatie van die locaties, inclusief het beschikbaar stellen van de subsidie, pas na een akkoord op die herziening kan worden gegeven. We horen graag van de minister of dat inderdaad zo is.

De regering lijkt er nu voor te kiezen om de parken voor de Hollandse kust efficiënt te dimensioneren door een strook van twee mijl aan landzijde toe te voegen, waardoor ze niet twaalf, maar tien mijl uit de kust komen te liggen. Dat heeft grote gevolgen voor het zicht vanaf land, voor het draagvlak en voor de economie van de kustgemeenten, getuige de heftige protesten. Is een toevoeging van die ruimte aan de zeezijde voor het draagvlak niet veel aantrekkelijker? Kan de minister ons nog eens schetsen wat dat zou betekenen? Hoe zal de minister in dit kader omgaan met de motie Van Veldhoven-Mulder, die in de Tweede Kamer met algemene stemmen is aanvaard, over een maatschappelijke kosten-batenanalyse? Wordt die analyse in de voorstellen voor de herziening van het Nationaal Waterplan en in het definitieve kavelbesluit meegenomen? Ik hoor hierop graag een toelichting van de minister. Ik vraag er ook zo nadrukkelijk naar, omdat de minister bij een andere locatie, namelijk het IJsselmeer, de alternatieven die onder andere door de provincie Fryslân zijn aangedragen — de Afsluitdijk — al snel terzijde heeft geschoven. In hoeverre is draagvlak voor de minister nu echt een relevante factor in dit debat? Zou hij daarover nog wat willen zeggen?

Dan zijn er ook nog de locaties die op middellange termijn aantrekkelijk worden: IJmuiden Ver of benoorden de Wadden. Is het denkbaar die versneld te ontwikkelen? Met grotere turbines is daar misschien veel meer mogelijk tegen dezelfde of vergelijkbare kosten. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister.

Tot slot wil ik nog even stilstaan bij maatregelen om op het verbruik te besparen. Die dragen weliswaar niet bij aan de doelstelling van duurzame opwekking, maar wel aan de reductie van CO2-uitstoot. Bovendien zou hier, bijvoorbeeld door grootschalige inzet van woningisolatie of efficiëntere ketels, een fors werkgelegenheidseffect bereikt kunnen worden. Wat vindt de minister van dat alternatief?

Al met al vinden wij een snelle evaluatie van het ingezette beleid van groot belang. Dezer dagen kijken we terug op de aanleg van de hsl en de komst van de Fyra. De minister ziet geen overeenkomsten tussen deze zaak en de kwestie waarover we vandaag spreken, maar mijn fractie wel. Ook hier bestaat het risico van onrealistische, te mooie biedingen in de tender. Ook hier wordt heel veel geld voor een lange tijd vastgelegd. Ook hier bestaat het risico van een tunnelvisie en van wat bestuurskundigen "verstrikking" noemen. In de NRC van vorige week donderdag stond een interessante beschouwing met als conclusie dat het parlement veel kritischer naar de eigen besluitvorming moet kijken. Het hobbelt te vaak met de waan van de dag mee, zonder kritische reflectie en zonder het mede wegen van signalen van buiten.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

De heer Flierman stelt nu dat wij met de aanname van deze wet voor een heel lange periode alles vastleggen. Ik heb de wet op een heel andere manier gelezen. Volgens mij wordt met de wet een systematiek vastgelegd voor het uitgeven van kavels en voor het verlenen van vergunningen, maar is het daarbij wel degelijk mogelijk om in de loop der jaren nieuwe inzichten te verwerken in de wijze waarop die parken daar uiteindelijk gebouwd worden. Ik hoor dan ook graag waarop de heer Flierman het idee baseert dat we nu alles gaan vastleggen.

De heer Flierman (CDA):

Ik heb aan het begin van mijn inleiding gezegd dat met de wet in engere zin niet zoveel mis is, maar dat met deze wet wel degelijk een proces op gang wordt gebracht dat grote gevolgen heeft. Dit is de eerste en wellicht niet de enige, maar wel een belangrijke kans om daarover met elkaar van gedachten te wisselen. Ik zie bij andere wetsvoorstellen ook gebeuren dat we het niet alleen over de wet sec hebben, maar ook wel degelijk nadenken over de impact die zo'n wetsvoorstel voor de langere termijn heeft. Wij vinden het gepast om dat op dit moment bij deze wet ook te doen.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik begrijp dus dat uw kritiek niet zozeer deze wet betreft, als wel het ontwikkelen van wind op zee op de langere termijn? Daar zet u grote vraagtekens bij. Is dat de juiste conclusie?

De heer Flierman (CDA):

Ik heb geformuleerd wat ik zojuist geformuleerd heb: in technische zin is er met de wet niet zo veel aan de hand. Het gaat ons om het beleid dat met die wet in gang wordt gezet. Daarbij vragen wij ons vooral af of er niet voor langere termijn heel veel beleid in gang wordt gezet en heel veel middelen worden vastgelegd, terwijl in de voorzienbare toekomst mogelijk de conclusie moet worden getrokken — ik loop nu vooruit op het slot van mijn inbreng — dat er beter naar andere alternatieven gekeken had kunnen worden.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik stel de vraag ook omdat de heer Flierman zo uitdrukkelijk spreekt over de plannen voor een mogelijk windpark dat wat dichter bij de kust staat dan eerder het idee was. Juist rond dat park is nog van alles mogelijk, wat betreft onderzoek en dergelijke. Dat soort beslissingen nemen we natuurlijk helemaal niet vandaag. Daarom wilde ik hem daar even duidelijk op bevragen.

De heer Flierman (CDA):

Laat ik het volgende zeggen: ik hoor graag of de minister het met mevrouw Vos eens is in dezen, dat er dus nog veel ruimte is om op dat soort zaken terug te komen.

Mijn stelling was dus dat wij als parlement kritisch naar de besluitvorming van vandaag zouden moeten kijken. We moeten met die lessen iets doen. Dat betekent dat we nu nog niet de deur moeten openzetten voor een investeringsprogramma van vele miljarden, waarbij er een reëel risico bestaat dat het over enkele jaren als overbodig of onrendabel wordt gekwalificeerd. Als wij dit wel doen, en wij nu voor eens en voorgoed een besluit nemen, dan is er gerede kans dat dit debat over tien jaar in de parlementaire enquête windmolens op zee nog veel geciteerd zal worden. Wij pleiten dan ook met klem voor een spoedige — dat wil zeggen begin 2016 — zorgvuldige en brede evaluatie, inclusief ruimte om out of the box te denken. De centrale vraag daarbij moet zijn hoe we verduurzaming, voldoende draagvlak en een zorgvuldige inzet van publieke middelen kunnen combineren. Wanneer kunnen wij die evaluatie verwachten? De CDA-fractie is in ieder geval van mening dat de besluitvorming over de partiële herziening van het Nationale Waterplan pas na of in samenhang met deze evaluatie aan de orde zou moeten komen. Dat geeft de kans om over die locaties opnieuw met elkaar en met de regering van gedachten te wisselen.

Voorzitter. De CDA-fractie heeft, zoals u beluistert, nog een aantal fundamentele vragen die niet zozeer zien op de wet zelf, maar veeleer op de stappen die na de aanvaarding ervan worden gezet. Wij zijn zeker niet tegen windenergie, ook niet op zee, maar we zijn er wel bezorgd over dat een enorm bedrag aan belastinggeld mogelijk ondoelmatig of onzorgvuldig wordt besteed. We hechten daarom grote betekenis aan een spoedige, zorgvuldige evaluatie, met ruimte om ook dan te kunnen kiezen voor alternatieven die op meer draagvlak kunnen rekenen of met minder publiek geld kunnen worden gerealiseerd, vooraleer we grote bedragen op de nu voorziene wijze gaan investeren. We wachten de beantwoording van de minister op dit punt met heel veel belangstelling af.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Ik heb nog een laatste vraag. De heer Flierman zegt steeds dat er mogelijk veel betere alternatieven zijn die er snel aankomen. Ik hoor graag welke alternatieven hem daarbij voor ogen staan. Hij maakt er nu in feite een heel groot probleem van.

De heer Flierman (CDA):

We weten dat de technologie om de opbrengst van zonnecellen te verbeteren, behoorlijk voortgang maakt. Vanuit mijn functie bij de Universiteit Twente weet ik dat in de sfeer van de nanotechnologie belangwekkend onderzoek wordt gedaan, met goede perspectieven. Dat is één mogelijkheid. Wat betreft een tweede mogelijkheid verwijs ik naar de publicatie in de Volkskrant van vorige week, waarin het perspectief werd geschetst van veel grotere windturbines die veel verder op zee te plaatsen zijn. Ook dat is wellicht een mogelijkheid die binnen afzienbare tijd voorhanden kan zijn. Als dat kan, dan zou dat in zekere zin het beste van twee werelden combineren. Die molens kunnen op zee, in gebieden waar de windopbrengst mogelijk groter is, gerealiseerd worden zonder bezwaren van verstoring van zicht en daarmee zonder aantasting van de toeristische waarde van de kust.

Mevrouw Vos (GroenLinks):

Allerlei rapporten laten zien dat ook over een behoorlijk aantal jaren wind op zee, wind op land en in feite alle beschikbare technieken nog nodig zijn om überhaupt in de buurt te komen van onze doelstellingen en dat een aantal nieuwe technieken nog vele jaren van ontwikkeling nodig hebben voordat ze substantieel kunnen bijdragen. Ik zie niet helemaal wat de positie van het CDA nu is. Het klinkt toch een beetje als: laten we nog maar een paar jaar wachten voordat we echt gaan beginnen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

De heer Flierman (CDA):

Ik heb gezegd dat wij in algemene zin de verduurzamingsagenda, de Europese afspraken ondersteunen. Daarover is geen twijfel mogelijk. Ik heb de minister ook gevraagd wat het zou betekenen om nog even na te denken en daarna snellere stappen te zetten. Voordat wij ons standpunt bepalen — in die zin moet ik mevrouw Vos teleurstellen — willen wij eerst horen hoe de minister op dit punt reageert. Het kan ook niet de bedoeling zijn dat het nu een soort "slikken of stikken"-pakket is: u moet dit pakket in deze mix aanvaarden, anders bent u overal tegen.

De tijdelijke voorzitter:

Dank u wel, mijnheer Flierman. Ik druk nu op de bel aangezien er een maidenspeech gehouden zal worden. Ik geef een lange toon, zodat eenieder zich naar de zaal kan reppen.

Mevrouw Meijer, u hebt het woord. U weet wellicht dat u bij een maidenspeech niet geïnterrumpeerd mag worden. Dat moet u toch een gerust gevoel geven.