Plenair Teunissen bij debat over een eventueel in te stellen Staatscommissie Bezinning Parlementair Stelsel



Verslag van de vergadering van 19 januari 2016 (2015/2016 nr. 16)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 17.51 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Teunissen i (PvdD):

Voorzitter. Wat wil de Eerste Kamer nu eigenlijk met de Eerste Kamer, vroeg nrc.next zich vanochtend af, en de verwarring die spreekt uit die vraag mogen we onszelf ter harte nemen. De Eerste Kamer heeft gedurende haar geschiedenis niet alleen lof en waardering geoogst. Groen van Prinsterer noemde haar "een mislukte copie naar Engelsch model" en Thorbecke noemde de Eerste Kamer in 1840 "zonder grond en zonder doel". Anderen waren positiever gestemd. Donker Curtius motiveerde de legitimiteit met de stelling dat de taak van de Eerste Kamer lag "niet in het stichten van het goede, maar in het voorkomen van het kwade". Collega Kuiper noemde vanmiddag deze voorbeelden al achterhaald, maar mij lijken ze toch wel erg inspirerend voor de opdracht waarvoor wij vandaag staan: voorkomen dat het zogenaamde betere de vijand van het goede wordt, en ons bewust zijn van het feit dat het gebrek aan vertrouwen van de burger in de politiek niet voortvloeit uit de wijze waarop ons parlementaire stelsel georganiseerd is, maar uit de wijze waarop politici menen de stem van de burger te moeten vertalen in het keer op keer op een akkoordje gooien van tegenstrijdige samenwerkingsverbanden die de burger niet ziet zitten.

De discussie over parlementaire hervorming is niet nieuw. In de jaren zestig en zeventig werd volop gediscussieerd over staatkundige vernieuwing. Het kabinet-De Jong stelde in 1967 de staatscommissie-Cals/Donner in. Het kabinet-Den Uyl kwam als resultaat daarvan in 1974 met een nota over de Grondwetsherziening. Slechts een minderheid van de staatscommissie had zich uitgesproken voor afschaffing van de Eerste Kamer en het kabinet wilde daar evenmin toe besluiten. Wel stelde het kabinet voor de Eerste Kamer voortaan rechtstreeks te verkiezen, aan de Eerste Kamer het budgetrecht te ontnemen en de zittingsduur tot vier jaar te beperken. Zowel de rechtstreekse verkiezing als het ontnemen van het budgetrecht stuitten bij een Tweede Kamermeerderheid op grote bezwaren. De Grondwetsherziening van 1983 had als resultaat dat de zittingsduur en de wijze van verkiezing van de Eerste Kamer werden gewijzigd. De zittingsduur werd vier in plaats van zes jaar en alle provincies zouden voortaan tegelijkertijd de Eerste Kamerleden kiezen. Daardoor werden de Eerste en Kamer Tweede Kamer meer concurrerend in samenstelling en belangen.

In dit licht is de vraag of wel behoefte is aan een discussie over de staatkundige bouw van ons parlementair stelsel en of een staatscommissie daarvoor het juiste middel is, of die wel voldoende toegerust is om bij te dragen aan oplossingen voor problemen die collega's vandaag hebben benoemd. Er is allereerst discussie over de vertrouwenskloof tussen publiek en politiek en het gebrek aan draagvlak in de samenleving voor politieke partijen, waar niet meer dan 2,5% van de bevolking lid van is. Het is voor mijn fractie zeer de vraag of voor dit probleem een staatscommissie nodig is die zich buigt over de rol van de Eerste en Tweede Kamer in het parlementaire stelsel. Het gaat, zoals de VVD aangeeft, om een brede stelselherziening en niet alleen over de rol van de Eerste Kamer.

Wie zijn oor binnen en buiten dit huis te luisteren legt, weet dat er vraagtekens geplaatst worden bij de motieven van de initiatiefnemers. De discussie is een direct gevolg van de kabinetsformatie van 2012. Toen dachten de onderhandelaars van de twee grote winnaars, VVD en PvdA, nogal luchtig over het ontbreken van een meerderheid in de Eerste Kamer. Al snel bleek het nodig in de Tweede Kamer andere partijen bij belangrijke zaken te betrekken die de coalitie aan een meerderheid in de senaat konden helpen. Initiatiefnemer Loek Hermans was in 2013 nog zeer uitgesproken over een onderzoek naar de rol van de senaat tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen. Hij zei: "er staat een olifant in deze Kamer en daar moeten we een keer over praten." Wij van de Partij voor de Dieren menen daarin een zeker recht van spreken te hebben, niet uit overwegingen van cliëntelisme, maar omdat we olifantenbelangen evenzeer meewegen als die van mensen.

De toekomst van de Eerste Kamer zou samenhangen met het feit dat de Eerste Kamer politieker zou zijn geworden en het voor de coalitie lastig is meerderheden te smeden. Wat betekent voor onze Kamer op korte termijn? Niets, want afgaande op de resultaten uit het verleden kan het een hele tijd duren voor een eventuele commissie geformeerd is en met conclusies komt. Vervolgens is ook nog maar zeer de vraag of die conclusies worden overgenomen. De resultaten van eerdere staatscommissies zijn wat dat betreft veelzeggend: de commissie-Cals/Donner pleitte in 1971 voor een gekozen minister-president en de commissie Biesheuvel in 1985 voor een gekozen burgemeester. Ziet u al iets van een gekozen minister president of een gekozen burgemeester aan de horizon? De meest recente adviezen over het parlementaire stelsel, van de Nationale conventie uit 2006, waren even kansarm. De aanbevelingen voor de Eerste Kamer — geef de Senaat het recht wetsvoorstellen terug te sturen naar de Tweede Kamer en verander het kiesstelsel zo dat de Provinciale Staten elke drie jaar de helft van de Eerste Kamerleden kiezen — zijn integraal niet overgenomen.

De huidige problemen, zoals de vertrouwenskloof tussen publiek en politiek en het gebrek aan draagvlak in de samenleving voor politieke partijen, behoeven eerder zelfreflectie dan een stelselherziening wat mijn fractie betreft. Daar zou in dit huis van reflectie meer tijd voor genomen moeten worden. Daar ligt de kern van de problemen van onze parlementaire democratie. Een staatscommissie kan daarin geen enkele rol en betekenis hebben wat de Partij voor de Dieren betreft.

Er is winst te boeken met een verklaring voor het feit dat burgers zich niet meer verwant voelen met de politiek. Die verklaring zal echter niet van een staatscommissie komen, maar vanuit zelfreflectie. Er was een periode dat partijen zeker konden zijn van steun. We weten het, het confessionele blok, het sociaaldemocratische blok en liberale blok. Burgers zoeken momenteel op de flanken naar alternatieven, omdat ze zich niet meer vertegenwoordigd voelen door de partijen waar hun ouders en grootouders zich traditioneel wel door vertegenwoordigd voelden. Met een staatscommissie die gaat nadenken over stelselhervorming gaan we niets veranderen. We gaan er hooguit tijd mee verliezen, tijd die we niet hebben! Het is een oplossing van het niveau: het is nu vijf voor twaalf, laten we de klok even terugzetten, dan kunnen we een uurtje langer slapen. Het instellen van een staatscommissie is tijdverspilling in een parlementaire democratie in blessuretijd. Er moet iets gebeuren, zonder uitstel. Wat er moet gebeuren is aan onszelf, niet aan een staatscommissie. Verbeter de werking van het parlement, begin bij jezelf. Begin bij onszelf.

Het is als een familie die elkaar de tent uit vecht en een architect en een aannemer aanzoekt om de problemen op te lossen via een verbouwing van het huis, in plaats van in de onderlinge verhoudingen tussen de familieleden naar een oplossing te zoeken. Als een huis in zichzelf verdeeld is dan helpt geen verbouwing, hooguit gedragstherapie voor de bewoners. Laten we bezien hoe we met elkaar en met het ons ter beschikking staande instrumentarium omgaan. In noem een voorbeeld. Mijn fractie werd onlangs bij de behandeling van de Wet natuurbescherming duidelijk dat een aantal partijen in dit huis een aantal moties van de Partij voor de Dieren niet wilden steunen. Het zou staatsrechtelijk onjuist zijn om een novelle te vragen in motie, omdat de Kamer daarmee materieel het recht van amendement zouden claimen. Echter, in 2012 werd een motie van het lid Essers van het CDA over een novelle om te komen tot een splitsing van de verhuurderheffing 2013 van de jaren daaropvolgend (33407, nr. F) gesteund door alle partijen in de Eerste Kamer, behalve D66. Laatstgenoemde partij had dus als enige op dit punt recht van spreken. Ik haal dit punt aan omdat ik graag wil oproepen om af te stappen van het elkaar betwisten met gelegenheidsargumenten in plaats van nu een stelselherziening te overwegen.

55% van de Nederlandse bevolking vindt dat burgers meer invloed op beleid moeten hebben, bijvoorbeeld via referenda. Die roep om meer inspraak lijkt voort te komen uit onvrede. Veel Nederlanders vinden namelijk dat politici onvoldoende luisteren en te veel gericht zijn op hun eigen belang en vragen zich af of politici wel weten wat er in de samenleving leeft. Als er 400.000 burgers om een referendum vragen over het associatieverdrag met Oekraïne en het kabinet trekt een lange neus naar die burgers door te zeggen dat het nog niet geratificeerde verdrag al in werking zou zijn getreden, vraagt de politiek om weerzin en weerstand van burgers. Daarnaast is er weinig te kiezen voor de burger. Volgens socioloog Willem Schinkel onderscheiden bestaande partijen zich veel te weinig van elkaar en doen zij hooguit aan probleemmanagement. Misschien is de uitzondering de Partij voor de Dieren, zegt hij. Om deze gelijkvormigheid te doorbreken en de kiezer weer wat te kiezen te geven, is ruimte nodig voor vernieuwing. Een kiesdrempel zou niets anders zijn dan een zandzak waarmee de gevestigde orde nieuwkomers probeert te belemmeren om toe te treden tot een vermolmd partijenstelsel dat een gapende kloof veroorzaakt tussen de kiezer en de gekozenen.

Er moet meer elegantie in dit huis komen. Niet onderling in de wandelgangen, die elegantie is in dit huis dik in orde. Ik bedoel de elegantie in het beleid vanuit het besef welke grote verantwoordelijkheid we hebben voor zaken waarvan we geen kleingeld mogen maken. Het vertrouwen van de burgers is tot een dieptepunt gedaald. Dat ligt niet aan die burgers, maar aan ons, politici. Er is geen staatscommissie nodig om dat vast te stellen. Overdracht van bevoegdheden aan een ondemocratisch bestuur in Brussel, zorgt ervoor dat de Staten-Generaal zichzelf degraderen tot de provinciale staten van Europa. Ook daar kunnen staatscommissies geen oplossingen voor bieden.

Ons huidige parlementaire stelsel straalt eenvoud uit. We kennen drie bestuurslagen: het Rijk, de provincie en de gemeente. Niet heel erg gecompliceerd en allemaal van democratische signatuur. Wanneer elke laag weer eens goed nagaat welke taken tot zijn domein behoren en niemand zaken dubbel doet of een te grote broek aantrekt, kan dit stelsel gewoon nog 200 jaar mee. Wat ons betreft is er dus meer dan voldoende tijd besteed aan het plan voor een staatscommissie, een plan dat niet op onze steun kan rekenen. Er zijn belangrijkere problemen, in de wereld en in het parlement. In de woorden van Marc Chavannes, columnist van De Correspondent: in tijd van crisis moet je niet aan de instituties gaan morrelen, maar zorgen dat zij overleven en het broodnodige beetje eenheid belichamen.

De heer De Graaf i (D66):

Dat er belangrijke problemen in de wereld zijn, is nog nooit een goed excuus geweest om iets minder belangrijke problemen toch te laten liggen. Dat is de eerste opmerking. Vindt de Partij voor de Dieren dat de huidige politieke democratie goed functioneert? Ik krijg niet de indruk uit uw betoog. Wat is de fundamentele aarzeling om een commissie in te stellen om met elkaar te proberen het te verbeteren? Het lijkt net of u zegt: het deugt allemaal niet, maar de instelling van een staatscommissie deugt het meest niet.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Hartelijk dank voor deze vraag. Ik kan het nu nog even goed benadrukken. Ik ontken niet dat er heel veel problemen zijn, sterker nog, wij pleiten er dagelijks voor om die problemen onder de aandacht te brengen en op te lossen. Er is nu een verzoek gedaan tot het instellen van een staatscommissie waarbij je je kunt afvragen wat in eerste instantie hiervoor de motieven zijn geweest. Wij zien niet direct aanleiding om een staatscommissie in te stellen als die alleen over de Eerste Kamer gaat. Wij moeten eerst bij onszelf nagaan — ik voel dat in het hele debat — wat precies de problemen zijn die er leven. Ik heb veel collega's gehoord over burgerparticipatie en de vertrouwenskloof. Ik heb het hier zelf ook over gehad. Pas daarna gaan wij bekijken welk middel we gaan gebruiken om de problemen op te lossen. Ik denk dat dat de goede volgorde is. U hebt mij niet horen zeggen dat ik iets tegen het stelsel heb.

De heer De Graaf (D66):

Ik heb mevrouw Teunissen nogal veel horen zeggen over wat er allemaal niet deugt. Ik weet dat de Partij voor de Dieren voor vormen van directe democratie is en voor meer mogelijkheden voor kiezers. Praat dan actief mee en zorg ervoor dat u invloed uitoefent op de opdracht en op de samenstelling van de staatscommissie! In plaats van concluderen dat een commissie die serieus over die problemen gaat nadenken en voorstellen voor oplossingen gaat doen, het laatste is waaraan u behoefte hebt.

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Dit debat gaat over de staatscommissie. Het is niet aan een staatscommissie om de problemen die er nu liggen op te lossen. Het is aan onszelf om te bekijken of wij die kunnen oplossen. Een commissie binnen dit huis of binnen de Tweede Kamer zou een optie kunnen zijn. Wij hebben het nu echter over een staatscommissie. Ik betoog dat wij de staatscommissie terzijde willen schuiven, omdat wij menen dat de problemen op een andere manier opgelost dienen te worden. Hiervoor moeten wij eerst goed weten over welke problemen wij het precies hebben.

Ik sluit mijn betoog af. Wat ons betreft is er meer dan voldoende tijd besteed aan dit plan voor een staatscommissie. Mijn fractie zegt nee tegen de staatscommissie en nee tegen het vooruitschuiven van problemen die leven binnen ons parlementaire stelsel. Deze problemen vragen niet om een stelselherziening, maar om een andere mentaliteit. Ze vragen niet om akkoordjes, maar om herkenbare idealen. Ook op dat vlak is er een wereld te winnen.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de klok. Ik schors de vergadering tot kwart over zeven.