Plenair Teunissen bij behandeling Goedkeuring en uitvoering Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap



Verslag van de vergadering van 12 april 2016 (2015/2016 nr. 27)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.11 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Teunissen i (PvdD):

Voorzitter. Iedereen is voor de wet gelijk, maar sommigen zijn gelijker dan anderen. Voor sommigen is dit een passage uit Animal Farm, voor anderen is dit de dagelijkse praktijk. Het inclusief denken lijkt zich in veel gevallen te beperken tot de groep zonder problemen. En dat is het probleem dat we hier en nu bespreken, eindelijk.

Even boodschappen doen, een café of park bezoeken, in de ochtendspits naar je werk gaan, naar een restaurant of bibliotheek gaan; het is allemaal de gewoonste zaak van de wereld, maar niet vanzelfsprekend voor ruim 2 miljoen Nederlanders met een beperking. Onze samenleving heeft een handicap: we kunnen ons maar moeizaam voegen naar mensen die noodzakelijkerwijs extra aandacht behoeven. De wijze waarop onze samenleving is ingericht, kent drempels die nodig geslecht moeten worden. Vaak legt het belang van de zwakkere het af tegen het recht van de sterkste. Ook mensen met een beperking ervaren dat maar al te vaak aan den lijve, letterlijk. Architectuur richt zich nog steeds te zeer op mensen zonder beperking, het openbaar vervoer is niet vanzelfsprekend een logische wijze van vervoer voor mensen in een rolstoel en zelfs op school is het nog lang niet altijd geregeld dat iedereen op gelijke wijze toegang kan hebben tot de lessen.

De ratificatie van dit verdrag is een belangrijke stap in de emancipatie van een grote groep mensen in onze samenleving. Het verdrag biedt kansen op letterlijke drempelverlaging. Dat is heel belangrijk en nog lang niet overal goed geregeld. Het verdrag behelst nog veel meer, zoals deelname aan de samenleving op voet van gelijkheid en gelijke behandeling, in alle opzichten, van mensen met een beperking. Het gaat over de inclusieve samenleving, die niet alleen wettelijke gelijkheid biedt, maar werkelijke gelijkheid. Hiervoor is een mentaliteitsverandering nodig van exclusief naar inclusief denken. Dit verdrag is daartoe een belangrijke aanzet, maar het echte werk, dus dat de schouders onder zo'n mentaliteitsverandering naar inclusief denken worden gezet, moet nog beginnen. De ratificatie van het VN-verdrag zou het startschot kunnen zijn voor zo'n mentaliteitsverandering, maar is het wel voldoende om vanzelfsprekend te maken wat nu nog niet vanzelfsprekend is? Ademen deze wetsvoorstellen een voldoende diep gevoelde inclusiviteit?

Gedurende de behandeling van dit verdrag zijn talloze voorbeelden gepasseerd die laten zien dat het inclusieve denken nog allerminst verankerd is in onze samenleving. Zal de noodzakelijke verandering met voldoende kracht ter hand genomen worden? Laten we eerst kijken naar de wetsvoorstellen zelf, het proces en de inhoud. De extreme vertraging, het gebrek aan middelen voor het ontwikkelen van een nationale implementatiestrategie en een nationaal actieplan getuigen op z'n zachtst gezegd niet echt van tomeloze ambitie en van prioriteit om inclusief denken tot norm te verheffen. Toegankelijkheid als uitgangspunt in plaats van als uitzondering moest nota bene te elfder ure per amendement aan de wet worden toegevoegd!

Veel voorbeelden van gebrek aan inclusief denken zijn genoemd tijdens de hoorzitting in de Tweede Kamer. Zo schetste voorzitter Eva Westerhoff van Dovenschap de zeer schrijnende situatie dat slechthorenden die een plekje in het regulier onderwijs krijgen, gewoon moeten meedoen aan de luistertoets. Het onderwijssysteem is horende doof voor de noden van mensen met een beperking. Ook al worden ze welwillend tegemoet getreden, voldoende is dat vaak niet.

Een paar weken terug kreeg deze Kamer bezoek van Helma Verhoeven en haar hulphond Banios. Zij maakten drie jaar geleden samen een voettocht van maar liefst 250 kilometer van hun woonplaats Cuijk naar Den Haag. De route werd uiteindelijk twee keer zo lang als nodig had moeten zijn, want Helma moest steeds omlopen om in een hotel te kunnen overnachten dat haar en haar hond toeliet. Verreweg de meeste hotels weigerden hun de toegang. Aangekomen in Den Haag bood zij de Tweede Kamer een petitie aan met de oproep tot een wettelijke regeling waardoor aan iedereen met een hulphond of blindengeleidehond toegang wordt gegarandeerd tot winkels, hotels en andere voorzieningen. Het gebrek aan vanzelfsprekendheid daarvan is bij uitstek een voorbeeld van gebrek aan inclusief denken en handelen. Een motie van Esther Ouwehand werd aangehouden, omdat het kabinet met spoed aan een wetsvoorstel zei te werken dat dit regelt. Deze ratificatie moet dat wetsvoorstel vervangen. Mijn vraag aan de staatssecretaris is op welke termijn wij nu inderdaad kunnen zien dat mensen met hulphonden niet langer structureel geweigerd mogen worden in openbare ruimten.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Voorzitter. Ik vind dit een belangrijk punt om eventjes te markeren. Ook wil ik er vraagtekens bij te plaatsen. Inderdaad, we hebben het voorbeeld van de hulphond gezien en er verhalen over gehoord. We weten dat het voor deze groep mensen van belang is om op deze manier te kunnen reizen en zich te kunnen bewegen. Toch wil ik er vanuit de praktijk een kant naast leggen. Ik heb de afgelopen jaren met mijn partner een klein hotelletje gehad. Dat kleine hotelletje heeft zijn beperkingen in de zin dat er trappen in zitten en geen lift. Ook zit je door de kleinschaligheid altijd met het gegeven dat de ruimte die je voor de een maakt, in dit geval voor iemand met een hond, kan betekenen dat je die anderen, bijvoorbeeld gasten die allergisch zijn, niet meer kunt bieden. De vraag is niet zozeer of wij een algemeen inclusieve samenleving willen. Dat willen we, maar zoals collega Barth heeft gezegd, schuurt het soms. Het is soms ook een kwestie van zoeken naar wat wel en niet kan. Daarom vraag ik mevrouw Teunissen hoe zij tegen dit soort afwegingen aankijkt. Zou het om een massieve, wat meer rigide structuur moeten gaan?

Mevrouw Teunissen (PvdD):

Dank voor de vraag. Ik ben het er helemaal mee eens dat er genuanceerd naar moet worden gekeken, maar volgens mij is dat allang gedaan. Dit verdrag heeft er een heel lange tijd gelegen. De heer Ganzevoort heeft zojuist zelf aangegeven dat de regering er heel lang over heeft gedaan voordat dit verdrag in de Eerste Kamer kwam. In die tijd is er heel veel gesproken met ondernemers om te bezien hoe dit het beste kan worden opgelost. Ik ontken zeker niet dat er nuance is, maar wil met dit voorbeeld aangeven dat een overmatig aantal hotels nog geen toegang biedt aan hulphonden, terwijl dat wel het geval zou kunnen zijn.

Vandaag hebben we in dit huis een gepensioneerde hulphond op bezoek. De Partij voor de Dieren hoopt dat er een signaal van uitgaat om dieren niet langer uit te sluiten van het openbare leven, zeker niet in gevallen als dit. Graag krijg ik een heldere reactie over wat we mogen verwachten aan maatregelen om de openbare ruimte ook voor hulphonden toegankelijk te maken.

Er komt een vernieuwd plan van aanpak om tot een meer inclusieve samenleving te komen. De Partij voor de Dieren wil graag weten hoe inclusief dit plan zal worden in concrete voorstellen. Er zijn al zo veel rapporten en adviezen geschreven, waar talloze aanbevelingen in staan om in dit stappenplan op te nemen, gericht op praktische aanpassingen, maar ook op een noodzakelijke mentaliteitsverandering. Hoe gaan we voorkomen dat het stappenplan een hinkstapsprong wordt voor mensen met een beperking? De vraag welke werkwijzen nodig zijn om dit tot stand te brengen, is door vele organisaties, zoals de Coalitie voor Inclusie en het College voor de Rechten van de Mens, beantwoord met vele adviezen. Mij viel op dat in hun adviezen cliëntenparticipatie en cliëntenzeggenschap veelvuldig genoemd werden. Er wordt ingezet op versterking van de cliëntenbeweging en op beleidsmakers, ondersteuners en hulpverleners die met de cliënten praten en niet over hen, als nieuwe vanzelfsprekendheid. Cliëntenparticipatie en cliëntenzeggenschap moeten centraal staan en ervaringsdeskundigen moeten rechtstreeks worden betrokken bij het beleid. Mijn vraag is in hoeverre ervaringsdeskundigen worden betrokken bij het plan van aanpak en in hoeverre het kabinet in de voorbereiding ruimte heeft gemaakt om met cliënten te spreken over hun wensen en ervaringen?

Bewustwording en beeldvorming zijn van doorslaggevende betekenis in het al dan niet tot stand komen van een inclusieve samenleving. De meeste bewustwording en beeldvorming komen bij mensen tot stand door in aanraking te komen met goede voorbeelden in de praktijk. De Coalitie voor Inclusie stelt dat de overheid hierin kan sturen door organisaties tot die goede praktijken aan te zetten, bijvoorbeeld door een publiekscampagne te organiseren om het VN-verdrag bij veel Nederlanders te laten "landen", waaraan mensen met een beperking zelf meewerken. Dat is een concrete suggestie voor de vormgeving van bewustwording en beeldvorming in de praktijk. Kunnen wij maatregelen tot bewustwording en beeldvorming verwachten in het hernieuwde plan van aanpak? In welke vorm en op welke termijn?

De Partij voor de Dieren pleit voor het tot stand brengen van een breed inclusief denken, ook buiten de grenzen van Nederland. Zo'n 1 miljard wereldbewoners, onder wie veel mensen met een handicap, profiteren niet van economische ontwikkeling en worden niet bereikt met hulp. Zonder gerichte inzet van overheden, hulporganisaties en het bedrijfsleven zal dit zo blijven. De nieuwe koers die het kabinet met ontwikkelingssamenwerking heeft ingezet — drastische bezuinigingen en de omvorming van het ministerie van ontwikkelingssamenwerking tot het ministerie van "hulp is handel" — zal mensen met een handicap verder achterstellen en uitsluiten van noodzakelijke hulp en mogelijkheden tot emancipatie. Een steeds groter deel van het ontwikkelingsgeld gaat niet naar mensen die hulp behoeven, maar naar het bedrijfsleven. Naar ondernemers in Afrika en Azië, maar ook naar ondernemers in Nederland. "Helpen" maakt steeds vaker plaats voor "investeren". Het belang van de armsten moet steeds vaker ook in het belang zijn van ons, de rijksten. Al in 2013 trok Ton Dietz, directeur van het Afrika Studiecentrum, aan de bel. Hij concludeerde na breed onderzoek dat ontwikkelingsinitiatieven geen effect hebben op het leven van de zeer armen en dat vooral mensen met een lichamelijke of verstandelijke handicap en mensen uit minderheidsgroepen kwetsbaar zijn en oververtegenwoordigd onder de extreem armen. In alle afspraken met arme landen moeten daarom bepalingen worden opgenomen over de manier waarop ook het meest kwetsbare deel van de bevolking kan meedelen in ontwikkelingssamenwerking. Daarom zie ik in het plan van aanpak ook graag de incorporatie van het VN-verdrag in het ontwikkelingsbeleid terug. Graag krijg ik hierop een reactie.

De Partij voor de Dieren zal de ratificatie van harte steunen, maar zal er ook kritisch op toezien dat de implementatie werkelijk handen en voeten krijgt.