Plenair Jorritsma-Lebbink bij Algemene politieke beschouwingen



Verslag van de vergadering van 1 november 2016 (2016/2017 nr. 5)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.00 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Jorritsma-Lebbink i (VVD):

Voorzitter. We spreken vandaag over de laatste begroting van het kabinet-Rutte II. Een kabinet dat hier, in de Eerste Kamer, de nodige tegenslagen heeft moeten overwinnen om zijn beleid tot een succes te kunnen maken. De meerderheid voor dit kabinet in de Tweede Kamer ontbrak en ontbreekt hier nog steeds. Niettemin lijkt het erop dat dit kabinet het eerste kabinet is sinds 1998 dat missionair de verkiezingen haalt. Dat is een belangrijk gegeven, omdat snel wisselende kabinetten ook leiden tot snel wisselend beleid, met onzekerheid voor mensen, bedrijven en maatschappelijke organisaties van dien. Dat Nederland deze kabinetsperiode die ellende bespaard is gebleven — ik noem het maar ellende — is positief.

In 2012 viel het eerste kabinet-Rutte, terwijl Nederland in diepe crisis zat. De economische crisis die in 2008 op de Amerikaanse huizenmarkt losbarstte, veroorzaakte een economische crisis die wereldwijd diepe sporen heeft achtergelaten. Toen in april 2012 de onderhandelingen in het Catshuis strandden, stond Nederland er niet goed voor. Stijgende werkloosheid, een groeiend begrotingstekort en achterstallig onderhoud aan de verzorgingsstaat. Ga er maar aan staan! Het kabinet heeft het lef gehad om precies dat te doen. VVD en PvdA hebben na de Tweede Kamerverkiezingen in september 2012 de handschoen opgepakt om Nederland weer op orde te brengen. Natuurlijk was het makkelijker geweest om met ons eigen gelijk onder de arm aan de zijlijn te gaan staan. Want aan de zijlijn kun je compromisloos je eigen idealen verdedigen. Aan de zijlijn heeft iedereen zijn eigen gelijk. Daar kan links roepen dat rechts de verzorgingsstaat sloopt. En roept rechts op haar beurt dat links de Nederlandse waarden verkwanselt. Dat voelt misschien goed, maar er is nog nooit één Nederlander beter van geworden. Want als je idealen, al is het maar voor een deel, wilt verwezenlijken, moet je lef tonen. Het lef om moeilijke besluiten te nemen. Het lef om maatregelen die niet populair zijn, te verdedigen. Het lef om tegen iedereen in Nederland te zeggen "het was niet leuk, maar het was wel nodig".

De afgelopen jaren heeft iedereen in Nederland de gevolgen van de crisis gevoeld. Mensen zijn hun baan kwijtgeraakt, zagen de waarde van hun huis kelderen of hun eigen bedrijf failliet gaan. Het kabinet heeft moeilijke maatregelen genomen waar iedereen iets van heeft gemerkt. Onderhoud aan de verzorgingsstaat dat jaren was uitgesteld, kon niet langer worden vooruitgeschoven. Oplopende overheidsuitgaven, de vergrijzing en de stijgende kosten van zorg en sociale zekerheid zijn taaie problemen die niet in één dag zijn opgelost. Maar dit kabinet heeft wel belangrijke stappen in de goede richting gezet. Nederland staat er economisch beter voor dan een paar jaar geleden. De economie groeit. Bedrijven durven steeds vaker te investeren en uit te breiden. Dankzij de hervormingen in de zorg hoeven we niet bang te zijn dat onze kinderen en kleinkinderen in de toekomst geen goede zorg meer krijgen. De hervormingen op de woningmarkt hebben er mede voor gezorgd dat het op de huizenmarkt steeds beter gaat.

Maar het kabinet heeft dat natuurlijk niet alleen gedaan. De belangrijkste reden dat het goed gaat met Nederland, is dat echt iedereen de schouders eronder heeft gezet. Al die mensen die ondanks tegenslagen iedere ochtend opstaan en ervoor gaan zorgen dat het steeds beter gaat. Het is de politieagent die nog diep in de nacht aan het werk is, de wijkverpleegkundige die voor dag en dauw op weg is, de stukadoor die in zijn bedrijf jongeren die te lang aan de kant staan, een tweede kans geeft. Zij zorgen er iedere dag voor dat het beter gaat met Nederland. Maar dat wil helemaal niet zeggen dat we er al zijn. Want nog lang niet iedereen voelt dat het met het land beter gaat. Heel veel mensen zijn nog onzeker over hun huis, hun baan, hun toekomst. De opdracht die voor ons ligt, is wat dat betreft overzichtelijk. Iedere Nederlander moet zelf in zijn eigen omgeving gaan voelen dat het ook echt beter gaat. En dat is niet makkelijk. Want je leven is meer dan een koopkrachtplaatje. Dat het in ons eigen land de goede kant op gaat, betekent niet dat we de rest van de wereld met evenveel enthousiasme tegemoet kunnen treden.

Die wereld is de afgelopen jaren onbehagelijker geworden. Met de val van de Berlijnse Muur in 1989 kwam er een einde aan een Koude Oorlog die de wereld decennia in haar greep hield. De daarop volgende periode van geopolitieke stabiliteit lijkt voorgoed voorbij. Dat zien we dicht bij huis door de oplopende spanningen tussen Rusland en Europa. De opstelling van de Russen aan de oostelijke grenzen van het grondgebied van zowel de Europese Unie als de NAVO doet terugdenken aan de Koude Oorlog. Waar de Arabische lente in eerste instantie verlichting leek te brengen in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, is inmiddels sprake van grootschalige chaos en ellende. Chaos waarvan we ook in Nederland de gevolgen de afgelopen jaren hebben gevoeld. De ongecontroleerde stroom vluchtelingen die vanuit het Midden-Oosten via Turkije naar Europa kwam, leidde, begrijpelijk, tot spanningen in onze eigen samenleving. De afspraken met Turkije over het opvangen van vluchtelingen zijn natuurlijk niet perfect, maar hebben er wel voor gezorgd dat de oncontroleerbare toestroom van vluchtelingen is ingedamd. Als het aan de VVD ligt, gaan we vergelijkbare afspraken maken met landen in Noord-Afrika. Dat doen we niet omdat we dat leuk vinden of omdat dat leuke landen zijn, maar omdat het alternatief echt onverteerbaar is. Als we mensensmokkelaars hun gang laten gaan omdat iedereen Europa binnen mag blijven komen, blijven er mensen verdrinken in de Middellandse Zee.

Geopolitieke veranderingen beperken zich niet tot onze oostgrenzen of de Middellandse Zee. De toenemende assertiviteit van China in de Zuid-Chinese Zee leidt er ook toe dat de Verenigde Staten zich in toenemende mate op dat deel van de wereld richten. Dat betekent dat we in Europa vaker onze eigen boontjes zullen moeten doppen. Decennia van bezuinigingen op defensie, ook in andere Europese landen, hebben ervoor gezorgd dat we dat in sommige gevallen gewoon niet meer kunnen. Met het verschuiven van de geopolitieke verhoudingen moeten we ons realiseren dat we onszelf die laksheid niet meer kunnen veroorloven. Dat betekent dat we in de toekomst meer geld voor defensie moeten vrijmaken door toe te groeien naar het gemiddelde in de ons omringende landen. We zullen moeten samenwerken met andere landen. Om die samenwerking succesvol te laten zijn, moeten we zowel in het hoge als het lage geweldsspectrum kunnen opereren.

De zuidelijke grenzen van de Europese Unie zijn ook onze grenzen. Vluchtelingen die proberen om Griekenland of Italië te bereiken, zijn er niet op uit om daar te blijven. In heel veel gevallen zijn landen in Noord-Europa het einddoel. Wij hebben er dus zelf belang bij om er voor te zorgen dat die grenzen goed worden bewaakt. Hetzelfde geldt voor de oostelijke grenzen van Europa. Een duidelijke afschrikkingsmacht in de oostelijke lidstaten van de Europese Unie en de NAVO vergroot ook onze veiligheid.

Om deze veranderingen geloofwaardig het hoofd te bieden, moeten we samenwerken met gelijkgestemde landen. Dat kan zowel binnen de NAVO als binnen de Europese Unie, maar samenwerking mag geen uitvlucht worden. We zullen de komende decennia flink moeten investeren in onze eigen krijgsmacht.

Hetzelfde geldt voor politie en veiligheidsdiensten. Niemand kan garanderen dat er in Nederland nooit een aanslag zal plaatsvinden, maar we hebben wel de dure plicht die kans zo klein mogelijk te maken. Daarbij is de behoefte van de diensten zowel materieel als wettelijk leidend. Zij moeten aangeven wat nodig is om hun werk goed te kunnen doen. Niettemin ligt het ook hier voor de hand om de samenwerking met andere landen te zoeken. Terreur kent immers geen grenzen. Terroristische organisaties zoals IS houden zich niet aan grenzen. Om terreur te bestrijden, is samenwerking dan ook essentieel.

Samenwerking tussen landen is belangrijk, maar is nooit een doel op zich. We zien, jammer genoeg, het draagvlak voor samenwerking in Europa in alle landen teruglopen. Om dat vertrouwen te laten toenemen, moet de Europese Unie zich dus richten op die dingen die we echt gezamenlijk moeten regelen. De interne markt, die voor handel en werkgelegenheid zorgt, is daarvan wat ons betreft een heel goed voorbeeld. Maar als we toekijken terwijl de Europese Unie op sommige punten doorslaat in haar wens het leven van gewone mensen tot in detail te beïnvloeden, moeten we vervolgens niet verbaasd zijn als mensen zich daartegen keren. Europese samenwerking heeft zeer bijgedragen aan een lange periode van vrede en welvaart en dat willen wij graag zo houden.

Onze Nederlandse verworvenheden zijn wat dat betreft nog veel belangrijker. Het recht om je leven te leiden zoals jij dat wilt, om te houden van wie je wilt, om te trouwen met wie je wilt. Onze vrijheden zijn zwaar bevochten. Die moeten we koesteren, verdedigen en beschermen. Dit betekent dat wij niet tolerant mogen zijn tegenover intolerantie. Voor ons, als politici, geldt dat we dat niet alleen met regels maar ook met woorden moeten uitdragen. Als mensen over de schreef gaan, dan spreken we ze aan om duidelijk te maken waar wij staan, wat wij vinden en hoe wij in dit land met elkaar omgaan. Mensen die zich in Nederland willen vestigen moeten onze waarden onderschrijven. Je kan het recht op vrijheid van meningsuiting niet opeisen als je een ander dat recht misgunt.

Ik zei in het begin dat wij nog niet tevreden kunnen zijn. Het gaat beter met Nederland maar we zijn er nog niet. Pas als iedereen voelt dat we op de goede weg zijn, ben ik tevreden. Wij moeten mensen die nu onzeker zijn over de toekomst, nieuwe zekerheden kunnen bieden. In de zorg, op de arbeidsmarkt, de woningmarkt en in het onderwijs.

Laat ik maar beginnen met de zorg. Ik zie dat mensen zich zorgen maken. Is het verpleeghuis waar mijn vader of moeder naar toe gaat, wel goed genoeg? Is de zorg voor mijn kinderen straks nog wel betaalbaar? Krijg ik de zorg die ik nodig heb als mij iets overkomt? Nu hoort onze curatieve zorg tot de beste ter wereld, maar de combinatie van een vergrijzende bevolking en nieuwe medicijnen en technieken die elk jaar beschikbaar komen, leidt er toe dat de kosten de komende jaren zullen blijven stijgen. Wij willen dat iedereen nu, maar ook in de toekomst toegang heeft tot goede en betaalbare zorg. Dit betekent dat wij moeten blijven doorgaan met het maken van afspraken over de stijging van de kosten. Het kan immers gewoon niet dat iemand in 2040 bijna de helft van zijn inkomen aan zorg zou moeten uitgeven.

In de langdurige zorg is heel veel veranderd. We hebben de zorg dichterbij georganiseerd — ik ben daarover overigens optimistischer dan mijn collega van het CDA — zodat iedereen die dat wil ook zo echt lang mogelijk thuis kan blijven wonen, want in je eigen vertrouwde omgeving is het uiteindelijk toch het fijnst. Daarom moeten mensen die in een verpleeghuis terechtkomen, zich ook daar zo veel mogelijk thuis kunnen voelen. Alle verpleeghuizen moeten gewoon net zo goed worden als het beste verpleeghuis. Wij snappen eigenlijk ook niet waarom dat niet kan.

Op de arbeidsmarkt is het belangrijk dat iedereen die kan en wil werken, ook een baan kan vinden. Daarbij realiseren we ons dat de baan voor het leven niet meer zo vanzelfsprekend is als vroeger. Sterker nog, die bestaat bijna niet meer. Dat brengt voor heel veel mensen onzekerheid met zich mee, want een leven vol banen voelt anders dan een baan voor het leven. We moeten dus echt van baanzekerheid naar werkzekerheid. Maar dan moet het voor werkgevers wel aantrekkelijker worden om een vast contract aan te bieden en moet maatwerk tussen jou en je werkgever mogelijk zijn. Als een kleine werkgever weet dat je ook afscheid kunt nemen als blijkt dat het niet werkt, zal hij eerder bereid zijn je vast in dienst te houden als blijkt dat het gewoon wel werkt. Als je werkgever tevreden over je is, maar het door omstandigheden niet aandurft om je een vast contract te bieden, is het zonde als je door te starre wetgeving wordt gedwongen om afscheid van elkaar te nemen.

Wie kiest voor een bestaan als zelfstandige moet ook de ruimte hebben om zelf keuzes te maken. De Belastingdienst moet inderdaad heldere voorwaarden scheppen voor wat mag en wat niet mag. Schijnzelfstandigheid pak je aan, maar echt ondernemende mensen geef je de ruimte. Daarbij geldt wel dat als je iedere ochtend opstaat om naar je werk te gaan, dat werk ook echt iets moet opleveren. Als je hard werkt, moet je daar ook zelf de vruchten van mogen plukken. Het kabinet heeft vorig jaar de eerste stap gezet door de lasten te verlagen, maar dat mag als het aan de VVD ligt, niet de laatste stap zijn. De lasten op arbeid moeten wat ons betreft in de toekomst verder omlaag. Datzelfde geldt voor de lasten die nu drukken op ondernemers. Door ook voor hen de lasten te verlagen ontstaat ruimte om te groeien. Groei is uiteindelijk de enige manier om voor meer banen te zorgen.

De zekerheid van een baan en toegang tot de zorg zijn belangrijk, maar een fijne plek voor jezelf, je man, je vrouw, je kinderen is minstens zo belangrijk. De afgelopen jaren heeft de markt voor koopwoningen zich gelukkig goed hersteld. Mensen durven weer een huis te kopen. Daarom is rust op de woningmarkt belangrijk, want als mensen zich zorgen maken over de woningmarkt blijven ze langer zitten in een huis dat misschien helemaal niet meer past bij hun persoonlijke situatie. Jonge mensen willen vaker groter gaan wonen als er kinderen komen, terwijl oudere mensen misschien wel meer behoefte hebben aan een woning waarin ze ook kunnen blijven wonen als ze echt oud zijn. Wonen is meer dan vier muren, een vloer en een dak. In je eigen straat of buurt moet je jezelf veilig voelen. Je kinderen moeten er buiten kunnen spelen en als je 's avonds met de hond over straat loopt, moet je je niet onveilig voelen. Natuurlijk komt de politie als er echt iets aan de hand is, maar ook tegen overlast, rotzooi en asociaal gedrag moet worden opgetreden. Want, nogmaals, in je eigen huis moet je jezelf thuis voelen.

Om je leven te kunnen inrichten zoals je dat zelf wilt, moet je wel een goede start in dat leven kunnen maken. Goed en toegankelijk onderwijs is daarbij natuurlijk een belangrijke basisvoorwaarde. Veel mensen vragen zich af of hun zoon of dochter straks wel een baan kan vinden. Ik snap dat. Want hoe organiseer je goed onderwijs als de opleiding voor de baan van morgen, vandaag nog niet bestaat? Een leven lang leren begint niet op het moment dat wij van school af komen. We zullen in ons onderwijs sneller moeten inspelen op de veranderingen in onze samenleving. Nederlanders zijn enthousiast en positief, maar ook ontzettend eigenwijs. En we staan er gezamenlijk goed voor. Maar als we willen dat je het maximale uit jezelf kan halen, moeten we er ook voor zorgen dat die ondernemende, sociale en digitale vaardigheden terugkomen op school. Als we kinderen leren om oplossingsgericht te denken, zijn zij straks in staat om die nieuwe banen zelf te bedenken.

Ik ben trots op alle mensen die de afgelopen jaren hun schouders eronder hebben gezet. Zij hebben ervoor gezorgd dat Nederland zich uit de crisis heeft geknokt. Zij hebben er ook voor gezorgd dat het beter gaat met ons land en nu moeten wij ervoor zorgen dat iedereen dat ook gaat voelen. Wij moeten nieuwe zekerheden bieden zodat zij het beste uit zichzelf kunnen halen.

Tot slot. Een blik naar buiten vraagt soms ook om een kleine blik naar binnen, om reflectie, op onze rol en ons parlementaire systeem. Daar maak ik mij soms best zorgen over en mijn fractie met mij. Ik zie een Eerste Kamer die vaker dan vroeger op de stoel van de Tweede Kamer gaat zitten door toch veel vaker te praten over het beleid en minder over de degelijkheid van wetten. Ik zie overigens ook een Tweede Kamer waar je er niet meer bij lijkt te horen als je geen initiatiefwet op je naam zet.

De heer Schalk i (SGP):

Ik moet een stukje lopen en daardoor duurt het even voordat ik bij de microfoon ben. Ik ga even terug naar het punt dat mevrouw Jorritsma zojuist maakte, namelijk dat iedereen moet kunnen meedoen en dat arbeid moet lonen. Nu zijn er inmiddels situaties bekend van mensen die bijvoorbeeld op een bepaald moment €10.000 meer gaan verdienen, daarvan €355 per jaar overhouden. Met andere woorden: de belastingdruk is soms heel onevenredig verdeeld. Vindt mevrouw Jorritsma dat het kabinet daar iets aan zou moeten doen, met name als het gaat over mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt?

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Ik neem aan dat u het over de kostwinners hebt. Er is een tamelijk principiële keuze gemaakt dat wij in dit land geen kostwinnersbeginselen meer hanteren. Dat betekent in sommige gevallen dat je in een nadelige situatie terechtkomt. Wij kunnen nooit garanties geven — dat heb ik in mijn verhaal ook gezegd — dat iedereen in elk koopkrachtplaatje past. Dat geldt ook niet voor u en mij. Meestal passen we er namelijk niet in. En ja, ik vind altijd dat het kabinet daar goed naar moet kijken, dat je moet proberen te corrigeren waar dat kan, maar als een systeem voor sommige situaties nadelen met zich brengt, kun je je ook voorstellen dat mensen andere keuzes gaan maken.

De heer Schalk (SGP):

Ik vind het heel bijzonder dat mevrouw Jorritsma aangeeft dat het kabinet er wellicht naar moet kijken als dat extreme situaties oplevert. Ik zal dat in de loop van vandaag duidelijk maken aan de hand van een voorbeeld dat aangedragen is door staatssecretaris Wiebes, waaruit blijkt dat iemand die €22.000 verdient en naar €32.000 per jaar gaat over die extra €10.000 zo veel gestapelde problemen krijgt, dat hij daar €355 aan overhoudt. Dus ik hoop dat dit een van die situaties is waarvan mevrouw Jorritsma vindt dat het echt te gek is en dat het kabinet daar iets aan moet doen.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

U gaat de vraag aan het kabinet stellen. Het lijkt mij iets te veel gevraagd om mij daar antwoord op te laten geven. Wij hebben in dit land ook wel heel veel regelingen waar mensen op enig moment uitvallen als zij de onderkant van de arbeidsmarkt verlaten. Dus elke keer speelt weer de problematiek van de armoedeval. Ja, dat is een lastige problematiek. Het is een keuze die je soms maakt om mensen aan de onderkant van de samenleving zodanig te helpen dat zij een zelfstandig bestaan kunnen leiden. Dat betekent dus automatisch dat als je daarvoor kiest, het ook zo gaat. Je kunt ook een andere keuze maken. Maar goed, daar gaan we het straks over hebben.

Mijnheer Kox.

De voorzitter:

Ik geef mijnheer Kox het woord, mevrouw Jorritsma.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Voorzitter. Ik moet nog even wennen aan het feit … Sorry, excuses daarvoor.

De voorzitter:

Graag ook via de voorzitter spreken als u debatteert.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Heel graag.

De heer Kox i (SP):

Mevrouw de voorzitter. Mag ik mevrouw Jorritsma vragen om meer duidelijkheid te geven over een aantal punten van kritiek die zij heeft op het functioneren van ons parlement. Zij begon haar verhaal met te zeggen dat de fracties van de VVD en die van de PvdA de moed hadden gehad om in de coalitie te gaan zitten. Zij kwalificeerde daarmee de rest, die dus in de oppositie zit, als langs de zijlijn te staan en er niet toe te doen. Vervolgens zei mevrouw Jorritsma zojuist dat zij vindt dat deze Kamer te veel op de stoel van de Tweede Kamer gaat zitten en als extraatje daarbovenop vertelde zij in haar laatste zin dat je in de Tweede Kamer kennelijk niet meer meetelt als je geen initiatiefwet in behandeling neemt. Ik vind dat nogal wat kritiek. Wij hebben met elkaar afgesproken, op voorstel van mijn collega Duthler, om een staatscommissie parlementair stelsel in te stellen. Dat lijkt mij buitengewoon nuttig, maar om nu de oppositie te kwalificeren als staand langs de zijlijn, dit huis te kwalificeren als Tweede Kamertje spelen en collega's aan de overkant bekritiseren dat zij gebruik maken van een fundamenteel recht, vind ik allemaal een beetje ver gaan. Misschien heeft mevrouw Jorritsma daar een onderliggende redenering voor.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Voorzitter. De heer Kox grijpt nu helemaal terug naar het begin van mijn betoog. Ik constateer alleen dat gebeurd is wat gebeurd is en dat wel degelijk alle partijen in de Tweede Kamer vonden dat VVD en PvdA het met elkaar moesten gaan proberen. Ja, daar heb ik een conclusie aan verbonden. Dat lijkt me ook vrij logisch. Overigens is er daarna heel veel gebeurd waaraan allerlei partijen in coalities mee hebben gedaan. Daar ben ik heel tevreden over, maar het had ook anders kunnen gaan.

Dan kom ik bij het andere onderwerp. Ik zeg niet dat wij altijd op de stoel van de Tweede Kamer gaan zitten. Ik zeg voorzichtig dat ik een Eerste Kamer zie die vaker dan vroeger op de stoel van de Tweede Kamer gaat zitten. Dat heeft misschien ook wel te maken met de huidige politieke situatie. Maar ik zie vaker in commissies, soms ook in deze Kamer, de vraag om beleidsdebatten. Ik vind dat een Eerste Kamer zich zeer terughoudend zou moeten opstellen bij het toestaan of het accepteren van beleidsdebatten. Soms volgt daar een discussie over. Ik ga ook niet zeggen dat dat alleen van de oppositie komt, want ik vrees dat mijn eigen fractie daar af en toe net zo hard aan meedoet. Dus het is iets wat ons allen bezig moet houden.

Daarnaast vind ik het initiatiefrecht van de Tweede Kamer hartstikke belangrijk. Laat daar geen misverstand over bestaan, maar ik zie dat er vorig jaar 25 initiatiefwetsvoorstellen zijn ingediend en die zijn echt niet gebaseerd op het feit dat een kabinet niks wilde indienen. Dat is eigenlijk de normale route van een initiatiefwetsvoorstel. Een wetsvoorstel hoort in principe natuurlijk thuis bij de uitvoerende macht, tenzij … Dat "tenzij" mis ik toch wel heel vaak bij de initiatiefwetsvoorstellen van vandaag. Ik vind het overigens een onderwerp waar de staatscommissie zich nog maar eens over zou moeten buigen. Dat ga ik dadelijk nog zeggen, maar de heer Kox heeft mij daar de kans niet voor gegeven.

De heer Kox (SP):

Ik ben blij dat mevrouw Jorritsma het verhaal dat zij aan het begin van haar betoog hield nuanceert. Zij zei toen wel degelijk dat wie niet in de coalitie zat, aan de zijlijn zat en er niet toe deed.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Dat heb ik helemaal niet gezegd.

De heer Kox (SP):

Nou ja, dat is het voordeel van het hebben van grote oren. Ik heb het wel gehoord, maar u kunt dat zelf in uw tekst nalezen. Enige reflectie is nooit fout.

Vervolgens zegt u dat deze Kamer vaker op de stoel van de Tweede Kamer gaat zitten en meer beleidsdebatten aanvraagt. Ik loop hier al een tijdje mee, maar dat is volgens mij zeker niet het geval. Ik denk eerder dat het tegendeel het geval is. En vervolgens zegt u: ja, het gebruikmaken van het initiatiefrecht in de Tweede Kamer zou een uitzondering moeten blijven. Ik vind het niet passend dat wij in deze Kamer kritiek leveren op wat er aan de overkant gebeurt, wat volledig in overeenstemming is met de rechten die de Tweede Kamer heeft. Wij horen geen rechten van de Tweede Kamer af te nemen, zoals de Tweede Kamer geen rechten van ons zou moeten proberen af te nemen. De kritiek van de VVD-fractie dat wij te veel zouden doen wat de Tweede Kamer wil en tegelijkertijd zeggen dat de Tweede Kamer niet moet doen wat zij wil, is toch een beetje een merkwaardige constructie.

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Volgens mij hebben wij hier algemene beschouwingen en is het de bedoeling dat je best iets over het systeem mag zeggen. Wij hebben gevraagd om een staatscommissie. Ik hoop overigens — en die vraag wil ik dadelijk aan het kabinet stellen — dat die gauw ingesteld zal worden, zodat zij ook aan de slag kan. Ik vind dat de Kamer dan ook best opmerkingen mag maken over zaken waarvan je vindt dat daar nog eens goed naar gekeken moet worden. Overigens valt mij naast het aantal bij de ingediende initiatiefwetsvoorstellen ook op dat dergelijke wetsvoorstellen steeds vaker überhaupt niet van een dekking voorzien zijn, laat staan dat daar ook maar enige discussie aan gewijd wordt. Ik zou graag van het kabinet willen weten, vraag ik nu maar via u, voorzitter, aan de heer Kox om daar ook nog eens op te reflecteren.

Hiermee ben ik aangekomen bij het eind van mijn betoog. Ik heb dus eigenlijk twee problemen. Het ene is dat ik van het kabinet graag zou willen horen hoe het omgaat met ongedekte initiatiefwetsvoorstellen. Is daar een vaste procedure voor of gaat dat anders? Ten tweede zou ik het heel prettig vinden als de staatscommissie wanneer zij straks aan het werk gaat, ook meekijkt naar hoe omgegaan moet worden met initiatiefwetsvoorstellen. Ik vind het heel belangrijk dat het initiatiefrecht een goed recht blijft. Er liggen nu heel veel van dat soort wetsvoorstellen soms eindeloos bij de Raad van State omdat men überhaupt niet weet wat men ermee moet. Er zijn er ook die we nooit meer terugzien. Dat is naar mijn gevoel uitholling van dat recht in plaats van een versterking. Natuurlijk snap ik dat daar eerst naar gekeken moet worden. Ik zal daar verder geen voorstellen voor doen, want dat is niet aan mij. Overigens vind ik ook dat iedereen zich een mening mag vormen. Eigenlijk vind ik dat alleen het kabinet daar terughoudend in zou moeten zijn. Het is een beetje jammer dat er ook al van die kant iets over gezegd is, maar Kamerleden zouden zich best mogen uitspreken over ideeën.

De heer De Graaf i (D66):

Ik zou zelf menen dat we het vooral over onze eigen werkwijze moeten hebben in de Eerste Kamer in plaats van het voortdurend over de Tweede Kamer te hebben. Ik begrijp eigenlijk de timing van mevrouw Jorritsma niet. Hier hebben we het vorig jaar toch uitvoerig over gehad? Hier hebben we het twee jaar geleden uitvoerig over gehad. Er is een gezamenlijke brief van beide Kamers. Er komt een staatscommissie. Ik moet nog even aan het kabinet vragen wanneer. Dus waarom brengt u dit nu allemaal te berde? Is er iets voorgevallen in de afgelopen week wat ik heb gemist?

Mevrouw Jorritsma-Lebbink (VVD):

Nee, helemaal niet. Ik heb alleen de afgelopen maanden gevolgd wat er in deze Kamer allemaal behandeld werd en ik ben toen tot de conclusie gekomen dat dit onderwerp wat mij betreft ook wel op de agenda mag van de staatscommissie. Dus dat is wel veranderd. Er is veel behandeld in deze Kamer. Wij hebben heel veel tijd en aandacht besteed aan een hele hoeveelheid initiatiefwetsvoorstellen. Dat viel me op. Ik heb alleen maar geconstateerd dat het aantal groeiende is en dat het de vraag is of dat een goede ontwikkeling is. Nou, laat men er zich maar eens over buigen.

Dank u wel, voorzitter.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer De Graaf.